• No results found

Vullen van het LPG-reservoir

In document LPG: Afleverinstallaties (pagina 70-73)

5 Bedrijfsvoering LPG-installatie

5.3 Vullen van het LPG-reservoir

5.3.1 Inleiding vullen van het LPG-reservoir

5.3.1.a Algemeen

Bij LPG-afleverinstallaties is het vullen van het LPG-reservoir de activiteit met het grootste risico. In dit kader zijn ruimtelijke aspecten als de locatie van de opstelplaats van de tankwagen en de interne afstanden van groot belang. Daarbij gaat het ook om de bereikbaarheid van het reservoir en het vulpunt en de toegankelijkheid van de opstelplaats voor de tankwagen. De tankwagen moet onbelemmerd de losplaats kunnen bereiken en verlaten. Deze ruimtelijke aspecten en de minimaal aan te houden afstanden van de tankwagen tot objecten binnen de inrichting zijn beschreven in 4.2.6 en 4.2.8.e.

Naast deze ruimtelijke aspecten moeten de losprocedure en veiligheidsvoorzieningen op de tankwagen, in combinatie met bij de LPG-afleverinstallatie aangebrachte voorzieningen, een adequaat veiligheidsniveau tijdens het vullen van het reservoir garanderen.

5.3.1.b Eisen aan de tankwagen

De veiligheidseisen aan een LPG-tankwagen zijn vastgelegd in het ADR en op sommige punten verder uitgewerkt in het VLG. Daarnaast bevat PGS 17 een aantal aanvullende veiligheidseisen of wordt een meer specifieke invulling gegeven van een aantal algemene bepalingen uit het ADR. De status van PGS 17 staat echter ter discussie omdat deze nergens wettelijk is verankerd.

Omdat het grootste deel van de in PGS 17 opgenomen eisen aan LPG-tankwagens al rechtstreeks in wetgeving (met name ADR) zijn vastgelegd, is het mogelijk dat PGS 17 als zelfstandige publicatie geheel of gedeeltelijk komt te vervallen. Deze richtlijn bevat echter enkele aanvullende veiligheidseisen, die in de Nederlandse situatie nodig zijn voor het veilig vullen van het LP- reservoir van een LPG-afleverinstallatie. Omdat een LPG-tankwagen tijdens het laden of lossen van LPG onderdeel uitmaakt van de inrichting, kan een deel van deze veiligheidsvoorzieningen worden verlangd op grond van de vergunning of algemene regels die

voor die inrichtingen gelden. Voor zover mogelijk en relevant zijn voorschriften hiertoe in onderliggende publicatie opgenomen. Voor veiligheidsvoorzieningen die niet op grond van de milieuregels voor de desbetreffende inrichting kunnen worden verlangd, zijn bij het actualiseren van PGS 17 aanbevelingen gegeven hoe hiermee kan worden omgegaan. Zo zijn bijvoorbeeld voor enkele specifieke bepalingen uit PGS 17, die relatie hebben met externe veiligheid, voorstellen gedaan om deze op te nemen in het geactualiseerde Besluit LPG-tankstations milieubeheer.

Hierna is aangegeven welke voorschriften uit de PGS 17 zijn opgenomen in PGS 16:

− eisen aan de wegrijdalarmering (zie PGS 16, vs 5.3.4 en vs 5.3.5);

− eisen ten aanzien van de loslang (zie PGS 16, vs 5.3.6);

− maximale afblaashoeveelheid (zie PGS 16, vs 5.3.2);

− procedure voor het lossen van de tankwagen (zie PGS 16, Bijlage E en Bijlage F).

5.3.1.c Het vullen van het reservoir

Voor het vullen van het LPG-reservoir is essentieel, dat dit uitsluitend mag plaatsvinden door en onder verantwoordelijkheid van de chauffeur van de tankwagen, na verkregen toestemming van de verantwoordelijke beheerder van de LPG-installatie. Dit betekent niet dat de verantwoordelijke beheerder te allen tijde tijdens het lossen aanwezig moet zijn. In sommige gevallen is nachtelijk lossen, bijvoorbeeld ten gevolge van geldende venstertijden, namelijk gewenst. Op die momenten zal er niet altijd personeel aanwezig zijn.

Bij het lossen moet worden gewerkt volgens een vaste procedure. Deze procedure bevat naast technische aanwijzingen ook instructies voor de tankwagenchauffeur, zoals:

− voordat het vullen van het reservoir wordt gestart moet de chauffeur ervan overtuigd zijn dat de situatie in de omgeving voldoende veilig is, en

− tijdens het vullen van het reservoir moet de chauffeur de bedieningsorganen van de tankwagen kunnen besturen en nagaan dat de maximum toelaatbare vulling van het reservoir niet wordt overschreden.

De procedure voor het vullen van een LPG-reservoir bij een LPG-tankstation is opgenomen in Bijlage E. Voor het vullen van een LPG-reservoir in bedrijfssituaties (zie 8.4) geldt een iets afwijkende procedure, die vergelijkbaar is met die voor het vullen van een propaanreservoir.

Deze procedure opgenomen in Bijlage F.

Een tankwagenchauffeur beschikt over een certificaat voor het transport van en het omgaan met LPG. De aan de chauffeur gestelde eisen zijn opgenomen in hoofdstuk 1 van het ADR.

Een aantal van de hiervoor beschreven veiligheidsaspecten zijn niet in wetgeving verankerd, reden waarom er in de volgende paragraaf voorschriften voor zijn opgenomen.

5.3.2 Voorschriften voor het vullen van het reservoir

vs 5.3.1 Het vullen van een LPG-reservoir bij een LPG-tankstation voor het wegverkeer moet plaatsvinden overeenkomstig de in Bijlage E opgenomen procedure.

Toelichting:

Voor het vullen van een LPG-reservoirs in andere situaties dan bij tankstations voor het wegverkeer geldt een afwijkende procedure, die overeenkomt met de procedure voor het vullen van propaanreservoirs. Deze procedure is opgenomen in Bijlage F.

vs 5.3.2 Bij het afkoppelen van de vulslang mag ten hoogste 0,5 l vloeibaar LPG per keer naar de open lucht worden afgeblazen.

Toelichting:

Vanuit het oogpunt van explosieveiligheid is het van belang dat het afblazen in de buitenlucht plaatsvindt. Op grond van de algemene zorgplicht voor het milieu is het belangrijk om de afblaashoeveelheid te maximeren.

vs 5.3.3 Het lossen van een LPG-tankwagen mag niet geschieden gelijktijdig met het lossen van een tankwagen met andere motorbrandstoffen, tenzij de LPG-tankwagen zich op meer dan 25 m afstand bevindt van deze tankwagen.

vs 5.3.4 De wegrijdalarmering van de tankwagen moet in werking treden indien:

- de meterkast(en) wordt (worden) geopend, zonder dat de parkeerrem is ingezet;

- de parkeerrem uitgezet wordt, wanneer de meterkast(en) is (zijn) geopend.

Toelichting:

In bijlage 2 van het VLG is aangegeven dat LPG-tankwagens moeten zijn voorzien van een wegrijdalarmering en waar deze uit moet bestaan (knipperende rode lamp op het dashboard en een intermitterende claxon in de cabine). Met meterkast wordt hier bedoeld de op de tankwagen aanwezige meterkast.

vs 5.3.5 Bij het sluiten van de meterkast(en) moet de stuurdruk van het in het voorgaande voorschrift bedoelde beveiligingssysteem wegvallen, waardoor de op afstand bedienbare afsluiters aan het reservoir automatisch sluiten.

Toelichting:

Het gestelde in de vs 5.3.4 en vs 5.3.5 is ook opgenomen in het ADR door NEN-EN 12252.

Deze norm geeft echter ook nog alternatieve beveiligingsmogelijkheden. Deze alternatieven hebben echter niet de voorkeur omdat de in vs 5.3.4 en vs 5.3.5 genoemde voorzieningen leiden tot een aanzienlijke reductie van de BLEVE-kans van de tankwagen. Met deze risicoreductie is rekening gehouden bij het vaststellen van de risicoafstanden tot externe objecten in de Revi [18]. De alternatieve beveiligingsmogelijkheden, genoemd in

NEN-EN 12252, kunnen eventueel worden toegelaten indien kan worden aangetoond dat deze tot een gelijkwaardige reductie van de BLEVE-kans van een tankauto leiden als de

voorzieningen beschreven in deze 1.5 van deze PGS 16 beschrijft de mogelijkheid daartoe.

vs 5.3.6 De losslang van de tankwagen moet ten minste één maal per drie jaar worden vernieuwd, tenzij uit de periodieke visuele inspectie blijkt dat vernieuwing eerder noodzakelijk is. Deze vernieuwing kan achterwege blijven indien de losslang na deze drie jaar op deugdelijkheid wordt gecontroleerd en hydraulisch wordt beproefd overeenkomstig het gestelde in 8.6 van NEN-EN 12252. Indien bij deze beproeving gebreken optreden moet alsnog voor vernieuwing van de slang gezorgd worden. Deze beproeving moet vervolgens jaarlijks worden herhaald. De beproeving kan door of namens de exploitant van de tankwagen worden uitgevoerd. Van deze beproeving moet een schriftelijke, gedagtekende, verklaring zijn opgemaakt. Deze verklaring moet desgevraagd door de tankwagenchauffeur kunnen worden getoond.

Toelichting:

Conform de huidige praktijk en het ADR wordt de losslang periodiek visueel gecontroleerd. Om deze reden zijn geen voorschriften omtrent de visuele inspecties opgenomen. Op basis van

deze visuele inspecties (UV-aantasting, haarscheurtjes) wordt de slang in de regel preventief vervangen ergens in de eerste zes jaar. Na het derde jaar is dit vaker het geval dan in de eerste drie jaren. Bij het vaststellen van de risicoafstanden tot externe objecten in de Revi [18] is rekening gehouden met een zekere faalkans van de losslang. Deze faalkans is rekenkundig direct gerelateerd aan de beproevingsfrequentie. Uit berekeningen van het RIVM is gebleken dat de in dit voorschrift genoemde beproevingsfrequentie aansluit bij de gehanteerde faalkans, waarbij rekening is gehouden met de nodige onzekerheden (frequentie gebruik,

weersomstandigheden, levensduur, gebruik door professionals).

In document LPG: Afleverinstallaties (pagina 70-73)