• No results found

Elektrische installatie

In document LPG: Afleverinstallaties (pagina 56-59)

3 Inspectie, onderhoud, registratie en documentatie

4.5 Elektrische installatie

4.5.1 Elektrische installatie van de LPG-installatie

Het elektrische deel van een LPG-afleverinstallatie moet voldoen aan NEN 1010 [I]. Deze verplichting is onder meer vastgelegd in NEN-EN 14678-1. Voor onderdelen die buiten de werkingssfeer van NEN-EN 14678-1 vallen, is in 4.5.5.a een voorschrift opgenomen dat eventueel aanwezige elektrische delen moeten voldoen aan NEN 1010.

4.5.2 Bliksembeveiliging van reservoir en vulpunt

Bij LPG-tankstations is er een situatie waarbij de tank veelal ondergronds ligt, met een separaat vulpunt. Daarnaast omvat de installatie hoge druk stalen leidingen tussen tank, vulpunt en aflevertoestel, een elektrisch aangedreven pomp en de nodige elektrische besturingscomponenten. Deze elektrische systemen moeten voldoen aan NEN 1010 en, wanneer gelegen binnen de gevarenzone, explosieveilig zijn uitgevoerd. Dit vraagt om een beveiliging waarbij aarding normaal is. Bij deze installaties zal het vulpunt zijn geaard en daarmee is in dit soort installaties het aansluitpunt voor potentiaal vereffening naar de tankwagen ook geaard.

In andere gevallen (bijvoorbeeld bij een bovengronds reservoir in een bedrijfssituatie) kan het zo zijn dat het reservoir op een geïsoleerde locatie is geplaatst. In dat geval is er niet direct kans op gevolgschade bij blikseminslag. Vanwege het feit dat de stalen reservoirwand fungeert als 'kooi van Faraday' zal een inslag normaliter geen gevolgen hebben voor het reservoir met inhoud. Alleen wanneer er een metallisch contact is tussen reservoir en objecten kan bij inslag gevolgschade ontstaan, en een bliksembeveiliging wenselijk zijn. Metallisch contact is bijvoorbeeld mogelijk door gebruik van stalen leidingen tussen tank en object of met behulp van bekabeling.

Bovengrondse LPG-reservoirs moeten overeenkomstig de norm NEN-EN IEC-62305 [W]

worden getoetst in verband met mogelijke blikseminslag. Deze norm kent beoordelingscriteria aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of de omvang van het object in combinatie met zijn omgeving het noodzakelijk maakt dat bliksembeveiliging wordt getroffen.

Dit aspect is niet in wetgeving verankerd, reden waarom er in 4.5.5.b een aanvullend voorschrift voor is opgenomen.

4.5.3 Voorkoming van statische elektriciteit

Bij het vullen van het LPG-reservoir moet een potentiaal vereffening worden aangebracht ter voorkoming van statische elektriciteit ('aardkabel'). Hiermee wordt voorkomen dat eventueel

vrijkomend gas door statische elektriciteit wordt ontstoken. De chauffeur van de tankwagen verbindt daartoe de 'aardkabel' van de tankwagen met een metaaloppervlak van de LPG-installatie. Op het vulpunt is hiertoe een aansluitstrip of een andere aansluitvoorziening aangebracht, die metallisch is verbonden met het vulpunt. De elektrische weerstand tussen vulpunt en aansluitvoorziening moet gering zijn. De tankwagen moet via deze aansluitvoorziening een potentiaalvereffening hebben met het vulpunt. Het is mogelijk de metalen mantel van de losslang hiervoor te gebruiken.

Naast deze voorzieningen voor het aansluiten van de aardkabel moet een vulpunt elektrisch zijn geïsoleerd van de ondergrondse delen van de installatie om zwerfstromen tijdens het vullen van het reservoir tegen te gaan.

Dit aspect is niet in wetgeving verankerd, reden waarom er in 4.5.5.c aanvullende voorschriften voor zijn opgenomen.

4.5.4 Kathodische bescherming

Het ondergrondse deel van een LPG-installatie moet zijn voorzien van een corrosieprotectiesysteem. De primaire corrosiebescherming wordt gevormd door de bekleding van het reservoir (zie 2.3.3). De secundaire bescherming wordt gevormd door een kathodisch beschermingssysteem. Kathodische bescherming tegen corrosie zal alleen nodig zijn bij ondergrondse stalen reservoirs, die zijn geplaatst in onder andere zeeklei, veengronden, gronden met zouthoudend water en in anaerobe gronden. In sommige gevallen moet ook aandacht worden besteed aan de mogelijkheid van het optreden van zwerfstromen, bijvoorbeeld in de buurt van hoogspanningsleidingen en van elektrische spoor- en tramwegen.

Op basis van de PED is het echter ook mogelijk om in het geheel af te zien van een kathodische bescherming, ook bij een lage bodemweerstand. In dat geval zullen echter andere gelijkwaardige maatregelen moeten worden getroffen, welke in overleg met de keuringsinstelling zullen worden vastgesteld. Hierbij valt te denken aan een grotere wanddikte en/of een intensievere controleverplichting. Omdat deze laatste optie in de praktijk niet vaak voor zal komen is in vs 4.5.7 de aanwezigheid van een kathodische bescherming in principe dwingend voorgeschreven. Van dit voorschrift kan gemotiveerd worden afgeweken. Dit is in de toelichting geregeld.

Tijdens de constructie en aanleg zal blijken of kathodische bescherming wordt toegepast en zo ja, of dit systeem volgens de eisen is aangelegd. De eisen aan kathodische bescherming zijn vastgelegd in de Europese norm NEN-EN 13636 [O]. Gelijkwaardige methoden, zoals bijvoorbeeld genoemd in de BRL K901, zijn ook geaccepteerd.

De delen van de installatie die zijn voorzien van kathodische bescherming moeten elektrisch geïsoleerd zijn van geaarde objecten. Hetzelfde geldt voor de overgang van ondergronds (met kathodische bescherming) naar bovengronds (zonder kathodische bescherming). De elektrische weerstand van de isolatoren die hiervoor worden gebruikt, moet bovengronds gemeten ten minste 100.000 en maximaal 1.000.000 Ohm bedragen.

Bij toepassing van kathodische bescherming zijn ondergrondse leidingen, verankeringen en ondersteuningen in de nabijheid van het reservoir mede beschermd tegen corrosie, indien zij elektrisch geleidend verbonden zijn met het beschermde reservoir. Het verdient aanbeveling om alleen die gedeelten van de installatie uit te voeren met kathodische bescherming waar de soortelijke weerstand van de grond daartoe aanleiding geeft.

Het aanbrengen van kathodische bescherming voor LPG-installaties is niet expliciet in wetgeving vastgelegd. Om deze reden is hiervoor een aantal voorschriften in 4.5.5.d opgenomen.

4.5.5 Voorschriften voor elektrische installaties

4.5.5.a Voorschriften voor de elektrische installatie algemeen

vs 4.5.1 Het elektrische deel van de LPG-installatie, indien aanwezig, moet voldoen aan NEN 1010.

Toelichting:

NEN-EN 14678-1 is van toepassing op aflevertoestellen, en bevat eisen ten aanzien van de elektrische installaties. Elektrische onderdelen die zich bevinden in delen van de LPG-installatie die buiten de werkingssfeer van NEN-EN 14678-1 vallen behoren te voldoen aan NEN 1010.

vs 4.5.2 Nabij elke motor moet een werkschakelaar zijn geïnstalleerd.

vs 4.5.3 Op of nabij elke schakelaar moeten de bestemming en de schakelstanden duidelijk zijn aangegeven.

4.5.5.b Voorschriften voor bliksembeveiliging

vs 4.5.4 Een reservoir en vulpunt moeten zijn voorzien van een doelmatige bliksembeveiliging zoals bedoeld in NEN-EN IEC-62305, indien deze voorziening op grond van een beoordeling overeenkomstig NEN-EN IEC-62305-2 noodzakelijk is.

Toelichting:

Aanvullend op de bepalingen uit de NEN-EN IEC 62305 moeten ook de relevante bepalingen uit de NPR 1014 [Z] in overweging worden genomen.

4.5.5.c Voorschriften ter voorkoming statische elektriciteit

vs 4.5.5 Een vulpunt moet zijn voorzien van metallische aansluitpunten zodat de tankwagen via het vulpunt een potentiaal vereffening heeft, met als doel om verschil in statische lading tussen tankwagen en het stationaire reservoir op te heffen.

vs 4.5.6 Het geaarde vulpunt van de LPG-installatie moet, indien dit niet direct op de tank is gelegen, elektrisch zijn geïsoleerd van de ondergronds aangelegde delen van de installatie om zwerfstromen tijdens laden en lossen tegen te gaan. De hiervoor gebruikte isolatoren moeten bovengronds gemeten een weerstand hebben tussen de 100.000 Ohm en 1.000.000 Ohm.

4.5.5.d Voorschriften voor kathodische bescherming van ondergrondse stalen installatiedelen

vs 4.5.7 Indien de specifieke weerstand van de grond ter plaatse van het reservoir minder bedraagt dan 100 Ohm.m, moet een ondergronds- of terpreservoir met de daarop aansluitende stalen ondergrondse leidingen uitwendig tegen corrosie zijn beschermd door een doelmatige kathodische bescherming.

Toelichting:

Kathodische bescherming is doelmatig wanneer deze voldoet aan het gestelde in BRL K901, NEN-EN 13636 of een andere gelijkwaardige norm of richtlijn. Op basis van de PED is het theoretisch mogelijk om van dit voorschrift af te wijken en geen kathodische bescherming toe te

passen ondanks de lage bodemweerstand. In dat geval zal echter gelijkwaardigheid moeten worden aangetoond om voor een Verklaring van Ingebruikneming in aanmerking te komen.

Hierbij valt te denken aan een grotere wanddikte en/of een intensievere controleverplichting.

vs 4.5.8 De meting van de weerstand van de grond moet geschieden onder normale omstandigheden (dus niet bij extreme droogte) en moet worden uitgevoerd door of namens een geaccrediteerde inspectieinstelling. De weerstand van de grond moet worden bepaald tot aan het diepste punt van de te maken uitgraving. Een rapportage van deze metingen moet aan het logboek worden toegevoegd.

Toelichting:

Zwerfstromen kunnen ook op delen van de installatie die niet zijn voorzien van kathodische bescherming, een nadelige invloed hebben.

vs 4.5.9 Een kathodische bescherming moet overeenkomstig de daarvoor geldende norm of BRL periodiek op zijn goede werking worden gecontroleerd door of namens een geaccrediteerde inspectieinstelling.

Toelichting:

Dit aspect is voor LPG-installaties geregeld in BRL K 901 [27]. Hierin is bepaald dat de kathodische bescherming jaarlijks moet worden gecontroleerd.

vs 4.5.10 Het meetpunt van een kathodische beschermingsinstallatie moet goed bereikbaar en herkenbaar zijn aangebracht, bijvoorbeeld door een meetpaaltje of meetkastje.

In document LPG: Afleverinstallaties (pagina 56-59)