• No results found

De andere vriend was een bedaagd man (mijn innig

‚ ste zielsvriend), met veel ervaring in de wegen des Heeren; hij was, gelijk hij mij later zelf zeide en ik

alvorens wel dacht, door vader bij ons aan huis

ver-zocht en terwijl hij ter tafel werd genoodigd, vroeg ik hem te bidden en hij mij daarna te danken. En daar ik een paar uren te voren de kracht der woor den Gods uit Jesaja: „Ik ben zeer vroolijk in den Heere, mijne ziel verheugt zich in mijnen God,” zoo leven dig had ontwaard, zoo was dat dankgebed in tegen

‘woordigheid van vader en ’t geheele gezin eene voor mij zielzalige bezigheid. En ik geloof , toen in dien stonde ondervonden te hebben, dat de Heere mij naar Zjne belofte mond en wijsheid gaf, waardoor mijn oude vriend, dien ik zeer lief had, ten slotte mj meer vóór dan tegensprak. Toen ik hem uitgeleide deed, verhaalde ik hem nader mijnen toestand en kreeg een hartelijken zegenwensoh. Ik meende reden te hebben om God te danken, dat Hij mij dezen strik ook in eenen

‘ zegen‘had doen verkeeren. Ik gevoelde lust in dezen tijd, ja , eenen drang , om mij aan iemand te openbaren, dien ik in dezen vertrouwde. Hij was bedaagd en een verstandig christen, ook diaken met vader en nog een

weinig in de familie. Ik dacht: hj is de man om mij de

waarheid naar Gods woord te zeggen, ik wil hem mijn

geheele hart blootleggen in alles zooals ik mij bevind, en wat ik nu meende de weg te zijn, dien ik gaan moest. Ik bereikte mijn oogmerk geheel. Ik kon hem alles zeggen, wat ter zake diende, zooals ’t mij was wedervaren, en sprak zoo uit de volheid mijns harten, ‘ dat ik door mijn gevoel overstelpt werd. Het scheen mij toe, dat hij eenigszins in mijn gevoel deelde, daar hij mij geen enkel woord tegensprak, ‘maar toch ook

niet aanmoedigde; zoo ik denk uit vooroordeel tegen de afscheiding. Dat gesprek moest er toedienen, dat deze vriend door zijnen invloed vader bewoog mij in 1850 te helpen, die dat sedert dien tijd is blijven doen. Zoo weet de Heere door ongedachte middelen voor zijn volk den weg te banen, zoo zij zich maar

aan Hem toe/vertrouwen. ‘

Ook moest ik op een Zondagavond nog,bij dezen vriend komen, hetwelk vader mij gebood; ik had juist dien Zondag, terwijl het mijn huisdag was, op raad van ds. KOK, wien ik had geschreven, in BRaKEL gelezen over de roeping tot leeraar, hetwelk mij in mijn geweten voor den Heere zeer bemoedigde. Ik ging naar Nijkerk met de gedachte, dat ik voor den kerkeraad zou moeten verschijnen om verantwoording te doen van mijne zaak, dewijl ik lidmaat was.

Niet zonder vrees ging ik er heen; daarom begaf

‚ik mij vooraf naar mjn afgescheiden vrienden, deelde hun mijn geval mede, en verzocht hunne voorbede, die zij terstond overluid deden, vervolgens ging ik ten huize van onzen vriend , waar ik ontboden was. Terwijl ik daar kwam, en de avondgodsdienst nog niet ten einde

‘ was, en ik alleen zat in een kamertje, zoo komt één van de zonen des huizes bij mij zitten (hij was niet goed bij het hoofd, en is kort daarop geheel krank zinnig geworden) en las mij op een zeer deftigen toon voor Jes. 51. Ik zag op dien persoon met verwondering en dacht: weet gij wat van mijnen toestand? van wege de ongemeene en zonderlinge gepastheid van dit kapittel.

‘Ieder, die het leest, wat de Heere daarin zegt, kan begrijpen, dat ik zonderling te moede werd, b.v.

vs. 12: Ik, Ik ben het, die u trooste, wie zijt gij,

dat gij vreest voor den mensch, die sterven zal, en voor een menschenkind, dat hooi worden zal, en vergeet den Heere, die u gemaakt heeft? . . . .

En vreest gedui‘ig van wege de grimmigheid des benauwers, als hij zich opmaakt om te v‘erderven?

Zoo ook vs. 14-16: De omzwevende gevangene zal haastelijk losgelaten worden, hij zal in den kuil niet sterven en zijn brood zal hem niet ontbreken, en

ik legge mijne woorden in uwen mond, en bedekke u

onder de schaduwe mijner hand, om den hemel te planten, en de aarde te gronden en om te zeggen tot

Sion: Gij zijt mijn volk, vs. 21-23: hoort nu dit gij

bedrukten... Alzoo zegt de Heere uwen God: ziet, ik neem den beker der zwijmelinge van uwe hand,

en gij zult dien voortaan niet meer drinken, maar ik

zal hem dien, die u bedroefd hebben, in de hand zet

ten, die tot uwe ziel zeiden: Buig u neder, dat wij

over u gaan; en gij legdet uwe rug neder als aarde, en als een straat dengenen die daarover gaan.

Werden de fondementen des kerkers bewogen, en de banden der gevangenen los, toen des Heeren discipelen baden en Gode lofzongen in de gevangenis, het ging mij eenigermate alzoo op het gebed der broederen, dewijl de bovengemelde woorden Gods mij waren, als of God

zelf tot mij sprak. \

En daardoor gesterkt inwendig, verbeidde ik te vernemen, wat men met mij wilde, en eindelijk was het een zaak van weinig beteekenis waarom ik daar

komen moest. ‘

Het was niet anders dan dat mr. KoEBRUGGE (die mj veel vriendschap had bewezen, door mij veel van KRUMMaCHERS geschriften ter lezing te geven) mij eens

wilde spreken éér ik heenging, terwijl hij ook slechts ‚ aanhoorde, wat ik hem verhaalde van mijnen weg en

toestand. ‚ ’