• No results found

1) Centrum stedelijk plus 2) Centrum stedelijk 3) Stedelijk vooroorlogs 4) Stedelijk naoorlogs compact 5) Stedelijk naoorlogs laagbouw

6) Groen stedelijk 7) Centrum klein stedelijk 8) Klein stedelijk 9) Groen klein stedelijk 10) Centrum dorps 11) Dorps

12) Landelijk bereikbaar 13) Landelijk perifeer

Bron: VROM 2006

4.7. Vraag landelijk- dorps wonen

Tot in de jaren zestig trokken mensen weg uit landelijke gebieden, maar door de toenemende verstedelijking nam in de jaren zeventig de belangstelling voor het landelijk wonen weer toe. De aanwezigheid van groen, rust, ruimte en veiligheid zijn meestal bepalende factoren voor het de verhuisgeneigdheid naar het platteland. Aanwezigheid van collectieve voorzieningen weegt vaak minder zwaar. De reden hiervoor is dat een deel van de bewoners op een redelijke afstand van het werk gaan wonen en daardoor vertrouwd zijn met een bepaalde mobiliteit, aldus Wijnen (2000) Deze conclusie wordt ook getrokken door het Woononderzoek uit 2006.

Als het gaat om landelijk wonen wordt er ook gesproken over wonen in dorpen. Daarom wordt er naast het vijfde woonmilieu ook gekeken naar het vierde woonmilieu (of de nummers 10 t/13) De combinatie wordt ‘landelijk- dorps woonmilieu’ genoemd. Volgens het WBO uit 200415 wil 23 procent van alle verhuisgeneigden in Nederland, landelijk wonen. Dat zou om 439.000 huishoudens gaan. Bovendien is er een toenemende vraag naar tweede woningen in het landelijke gebied. Maar de vraag naar landelijk-dorpse woonmilieus is groter dan het aanbod en kan nogal

36 divers zijn. Zo kan er op basis van landschapskenmerken onderscheid gemaakt worden in wonen aan het water, weide, bos en kust. Daarnaast kunnen verschillende submilieus worden benoemd. Dan kan gedacht worden aan de dorpsrand, villawijk, vrij landelijk, gehucht, lintbebouwing. Figuur 4.2 Woningbehoefte naar eigendom per woonmilieu

Bron: VROM 2006

Er kunnen dus nogal wat verschillen zijn in de voorkeuren voor het landelijk-dorpse woonmilieu. Zo hebben paren met kinderen vaak de voorkeur voor het dorp en het buitengebied. De leeftijd speelt een rol; huishoudens van middelbare leeftijd (35-44 en 45-54 jaar) hebben vaak de voorkeur voor het vrijstaande wonen in het buitengebied of in een dorp. Jongere (tot 25 jaar) en oudere (65+) huishoudens hebben vaak de voorkeur voor het gestapelde woonmilieu net als eenpersoonshuishoudens (Keers, 2004)

Ook inkomen speelt een rol; hoe hoger het inkomen, hoe groter de voorkeur voor het vrijstaande wonen in het buitengebied of in een dorp. Dat is logisch; hogere inkomensgroepen hebben natuurlijk ook meer te besteden. Maar tegenwoordig zijn er ook midden en lage inkomensgroepen die hun wens om buiten de stad te wonen kunnen realiseren.

De voorkeur voor een locatie voor het landelijk- dorps woonmilieu is grotendeels afkomstig uit de regio zelf omdat men is gebonden door werk en relaties (VROM, 2000) In bovenstaande figuur 4.2 is te zien dat er veel vraag is naar koop in groen stedelijk, centrum dorps en landelijk bereikbare woonmilieus.

4.7.1 Verschillen in woonwensen landelijk- dorps wonen

Huur

Om verschillende vragers en hun woonwensen voor landelijk- dorps wonen te analyseren, is door Keers (2004) een clusteranalyse uitgevoerd. Er wordt dan gekeken naar de gemeenschappelijke kenmerken van de voorkeuren van groepen vragers. Uit clustering van woonwensen komen vervolgens acht profielen voor landelijk-dorps wonen naar voren die in Tabel 4.2 worden uitgesplitst.

37 Opmerkelijk is dat 31 procent van de huishoudens met een landelijk-dorpse woonwens de voorkeur heeft voor het wonen in een dorp. Ongeveer 15 procent zoekt een woning in het buitengebied. De vraag naar het pseudo-platteland16 is beperkt. Ook valt op dat bijna 20 procent van de verhuisgeneigde huishoudens de voorkeur heeft voor een gestapelde woning in een landelijk-dorps woonmilieu. De overige 25 procent van de verhuisgeneigden die wel in een landelijk of dorps woonmilieu wil wonen, heeft geen specifieke voorkeur voor binnen of buiten de bebouwde kom of voor een dorp of stad (Keers, 2004)

Tabel 4.2 Verschillende voorkeuren voor wonen in het landelijk- dorps woonmilieu. Profiel Aandeel voorkeur Definitie

Buitengebied 15% Buiten de bebouwde kom

1)Vrijstaand 9% Vrijstaande woning/ boerderij buiten de bebouwde kom in een dorp <20.000 inwoners; het ‘echte’ buitengebied 2)Eengezins geschakeld 6% Eengezinswoning/ hoekwoning/ twee-onder-éénkap buiten

de bebouwde kom in een dorp < 20.000 inwoners

Dorp 31% Binnen de bebouwde kom tot 20.000 inwoners

3)Vrijstaand 9% Vrijstaande woning/ boerderij binnen de bebouwde kom van een dorp <20.000 inwoners.

4)Eengezins geschakeld 22% Eengezinswoning/ hoekwoning/ twee-onder-éénkap binnen de bebouwde kom van een dorp < 20.000 inwoners

Pseudo platteland 9% Binnen de bebouwde kom van een stad

5)Vrijstaand 2% Vrijstaande woning/ boerderij in een dorps of landelijk woonmilieu, maar gelegen binnen de bebouwde kom van een (met name kleine) stad >20.000 inwoners

6)Eengezins geschakeld 7% Eengezinswoning/ hoekwoning/ twee-onder-éénkap in een dorps of landelijk woonmilieu, maar gelegen binnen de bebouwde kom van een kleine stad >20.000 inwoners

7)Landelijk dorps gestapeld

20% 20% Gestapelde woning (flat, etagewoning of maisonnette) in een dorps of landelijk woonmilieu

8)Landelijk dorps twijfel

25% 25% Deze huishoudens willen naar een woning in een dorps of landelijk woonmilieu verhuizen, maar hebben geen specifieke voorkeur

Bron: Landelijk wonen,2004

4.7.2 Vraag naar (woon)boerderijen

Boerderijen zijn als gevolg van de bouwwijze, de bouwkundige staat en de ligging, lastig te concretiseren. Het aantal belangstellenden voor een boerderij blijft altijd een indicatie. Ook is het vaak onduidelijk in hoeverre de belangstelling samenhangt met de woonomstandigheden of met mogelijkheden voor het vestigen van een bedrijfje. Verder kunnen ook het prijsverschil met de nieuw te bouwen woning een rol hebben gespeeld. Bovendien verschillen boerderijen in ligging; niet iedereen zal een veraf gelegen boerderij als woongelegenheid aanvaarden.

In de periode 1998- 2000 was het aantal (9.700) boerderij- en tuinderwoningen dat beschikbaar kwam lager dan de vraag (13.000) naar boerderijwoningen. Dit wil zeggen dat de vraag naar boerderijen 34 procent hoger is dan het aanbod. De vraag naar woonboerderijen is anno 2006 40 procent hoger dan het aanbod van boerderijen. Zoals al eerder in paragraaf 3.6.2 beschreven is, blijft een deel van de bewoners in de boerderij wonen als de agrarische activiteit is verdwenen. Daardoor blijft het aanbod vaak achter bij de vraag.

De vraag naar woonboerderijen komt vooral van bewoners van een eengezinswoning die in een expansiefase zitten; zij richten hun belangstelling op de duurdere koopsector. Vooral in het

16

38 westen van Nederland is een grotere vraag dan aanbod. Deze verhoudingen zijn omgekeerd als men verder naar de oostelijk gelegen gebieden gaat. In het noorden en oosten zijn grote gebieden waar de locale vraag naar boerderijen kleiner is dan het aanbod; dit heeft een lager prijsniveau tot gevolg. In het zuiden is de vraag ook groter dan het aanbod.

De mogelijkheden om een woonboerderij te kopen en te bewonen zijn voor een groot deel afhankelijk van de financiële positie van de toekomstige bewoner. Het bewonen van een boerderij kan hoge onderhoudskosten met zich meebrengen (Wijnen, 2000)