• No results found

Met de voortgaende beschouwing der merkwaerdigheheden, in 't Boek Exodus vermeld, die in 't plan dezer overweginge vallen, komen hier eerst in opmerking de

Kwakkelen, waer mede de Israëliten gespyzigd, en het water uit de Steenrotze,

waermede zy en hun Vee gedrenkt werden. Voorts verklaert men ons hoe de

ondersteuning der handen van Mozes, by het slag leveren aen de Amalekiten te

verstaen zy; als mede, in welken zin Gods liefde en voorzorg,Exod. XIX: 4, by

Arends vleugelen vergeleken worde. Hier aen volgt ene opheldering van 't

voorgevallen op Sinaï, by de Godlyke Openbaring, mitsgaders van enige wetten,

welken inzonderheid het Gedierte betreffen. Verder ontvouwt men ons, hoe de

Horselen,Exod. XXIII: 28, gezegd konden worden de Kanaäniten en Hethiten te

verdryven; als mede wat men te denken hebbe van den Sapphiersteen, in het verhael

van Gods luisterryke verschyning,Ezod. XXIV: 10. gemeld; waar op voorts

aenmerkingen volgen, over het veertigdaegsche Vasten vanMozes. Wyders verleent

men hier nog een aental van overwegingen, die tot den Tabernakel, en het daer toe

behoorende betrekkelyk zyn: als daer is, het geven der vrywillige giften, de

Verbonds-Ark, de Tafel der Toonbrooden, de Gordynen des Tabernakels, het

oprechten van den Tabernakel, de Brandoffer-Altaer, het Voorhof des Tabernakels,

de Gouden Kandelaer, en de Oly om daer in te branden, de Borstlap van Aäron,

benevens de verdere Kleederen des Hoogenpriesters, en byzonder de Urim en

Thummim, de Offerhanden, ter

wyinge der Priesteren, de Reukaltaer in het Heilige, de heilige Zalfolie en het heilige

Reukwerk. Na 't afhandelen dezer byzonderheden, word het oog gevestigd op het

Gouden Kalf der Israëliten; in opmerking genomen, hoe het verslag van 't blinkende

aengezicht van Mozes te verstaen zy; als mede, hoe men de schatting tot den dienst

des Heiligdoms te berekenen hebbe, en 't te begrypen zy, dat de Israëliten toen in

staet waren, om zo veel op te brengen. By dit alles voegt de EerwaerdeMeijer

laetstlyk nog ene ophelderende verklaring van 't geen ons wegens het koperen

Waschvat gemeld word. - Dit Stuk behelst dus, niet minder dan één der voorigen,

ene menigte van byzonderheden, die de opmerking der Bybeloesenaren tot zich

trekken; en waer over ons leerzame aenmerkingen medegedeeld worden. Men

neeme, tot een voorbeeld, het hier bygebragte wegens het verdryven der Kanaäniten

door Horselen, waeromtrent men ons het volgende onder 't oog brengt.

‘Met veel grond word het heir, door het welke God de vyanden van Israëls Volk,

de Kanaänieten, voor hun henen verdreven heeft, eenwonderbaarlyk heir genaamd,

daar God hunExod. XXIII: 28. beloofde: Ik zal ook horselen voor u heenen zenden,

die voor uwe aankomst de Hevieten, de Kanaänieten en de Hethieten verdryven

zullen. Moses herhaalde deeze belofte Deut. VII: 20. Daartoe zal de HEER, uw God,

ook horselen onder hun zenden, tot dat ze omkomen, die overgebleven, en voor u

verborgen zyn. En de vervulling daarvan, word ons Jos. XXIV: 12. vertoond, daar

God deeze gebeurtenis den Israëlleren in het geheugen verlevendigt.Ik zond

horselen voor u heenen, die dreeven ze voor u weg, de beide Koningen der

Amorieten naamelyk: niet door uw zwaard, ook niet door uwen boog.

‘De Joodsche Uitlegger Aben Ezra heeft wel het Hebreeuwsch woord צדעה in de

betekenis van eeneziekte ofte plaage opgevat, maar de 70 Grieksche Overzetters,

de Schryver van hetBoek der Wysheid, Hieronymus en anderen, hebben de horselen

behouden. Het Grieksche woord σφηξ betekent zo welhorselen als wespen, die

zommige Jooden in hunne verklaaringen ook aanneemen.

‘Hier doet zich nu vooral de vraag op: Of men in deeze plaatsen vanMoses en

Josua natuurlyke wespen en horselen verstaan, dan of men die woorden in ene

oneigenlyke betekenis voorschrik en vreze neemen moete, die de verbande

Volkeren, als horselen en wespen, gestoken, en voor de Israëlieten heenen uit het

land gejaagd hebben. Men heeft deeze woorden wel eens aldus omschreven: ‘Ik

zal maken, dat, wanneer het gerucht van uwe aankomst verbreid word, zy geheel

verward en neerslagtig zullen worden: zonder het te durven afwachten, dat gy hun

onder de oogen komt.’ - Een ander Geleerde zegt: de horselen schynen den schrik

aan te wyzen, waardoor de vyanden van Gods volk, even als door horselen, uit

hunne bezittingen en wooningen verdreven wierden. De stekende angel van deeze

Insekten, veroorzaakt en betekent heftige en doordringende smerten. Op deeze

wyze wierden onze woorden van ouds reeds doorEusebius, Augustinus, Rhobanus,

Maurus, Lyranus en meer anderen verklaard.

‘Daar en tegen wierd de letterlyke en eigenlyke zin van het woord hier behouden

van den Schryver van hetBoek der Wysheid, van Theodoretus, Procopius, van de

meeste Joodsche Uitleggers, vanBochart en anderen. En wanneer men het

onmiddelyk vooraf gezegde nagaat, daar reeds van den schrik en de verzaagdheid,

die de Landvolkeren van Kanaän bevangen zou, gesproken was, vs. 27; dan schynt

my, dat het onmiddelyk daarop volgende:ook zal ik horselen voor u heenen zenden,

in zynen eigenlyken zin moet behouden worden. De schrik was ook op zichzelven

niet voldoende, om al wat 'er nog overig was, en zich versteeken had, on te brengen;

maar aan de horselen konMoses die uitwerking wel toeschryven.

‘Ongewydde Schryvers bevestigen dit ook, en melden van geheele Naatsiën, die

door insekten, en andere kleine dieren, verdreven wierden. De oude Volkeren, die

omstreeks Paeoniën en Dardaniën woonden, zonden, naar het verhaal van

Athenaeus en Eustachius, door Kikvorschen verdreven zyn. Justinus getuigt het

zelfde, noopens deAbderieten, die uit Traciën gevlucht zyn. Dq Trojaanen,

Megarensers, Chalcidensers, en Gyranensers zouden, gelyk Plinius, AElianus en

Theophrastus berichten, van Muizen verdreven zyn. De Neuri moesten, volgens

Herodotus, en de Amicloe, volgens Varro en Plinius, voor Slangen uit hun land

wyken. De Schorpioenen veroorzaakten insgelyks zulk eene verlaating der voorige

woonplaatzen, onder zekere Volken inEthiopiën: gelyk Strabo, Plinius en Diodorus

bericht hebben.Theodoretus verhaalt, dat een Muggenheir de Stad Nisibis, toon

ze van Sapor belegerd wierd, zoude ontzet hebben.Jamblichus schryft, dat de

Byen een Babylonisch heir zouden op de vlugt gejaagd hcbben. EnAElianus getuigt,

dat deRhauciërs door eene soort van Byen, Chacoides genaamd, van huis en hof

verdreven zouden zyn. - In 't byzonder kan deeze onze plaats door een zeker bericht

vanAElianus opgehelderd worden, dat, naamelyk, de Phaseliers door de Wespen

uit hunne woonplaatsen verdreven waren. DeezePhaseliërs, eene naatsie der

Phoeniciërs, waren afstammelingen van de Kanaänieten, en waarschynlyk van

dezelfden, die voor Israëls Volk door de Horselen verdreven geworden zyn.’

In de hier bygevoegde aantekeningen, word ons nog gemeld, datPatrik, Kidder,