• No results found

Voorschriften en Wenken

4. Overheidsbemoeienis: wetgeving en bouwverordeningen

4.6 Voorschriften en Wenken

De rijksoverheid bepaalde de financiële grenzen van de woningbouw, maar stelde ook bouwtechnische eisen aan het woningontwerp. Voor het verkrijgen van subsidie was de model-bouwverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten een voorwaarde, maar de rijksoverheid zelf stelde ook eisen. Zowel beroemd als berucht werd de beschikking ‘Voorschriften en Wenken’(V. en W.) van de Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening, a.i. T.E. Westerterp van 29 juli 1976. De voorschriften uit 1965 waren aan herziening toe gezien de technische

ontwikkelingen op het gebied van bouwen en wonen. De in de Woningwet geregelde geldelijke steun werd alleen verleend als de woningen en woongebouwen voldeden aan de voorschriften. In de beschikking kwamen ook de achterliggende

maatschappelijke ontwikkelingen aan de orde. Genoemd werden het streven naar meer gevarieerde en kwalitatief betere woningen en woonomgeving en de noodzaak om de sterke stijging van de bouwkosten te beperken.

De hoofdlijn uit de beschikking betrof de rationalisatie in het bouwproces met als doel de kosten te drukken en de kwaliteit te waarborgen. Middelen daarbij waren

modulaire coördinatie en standaardisatie. In de toelichting aan B. en W. werd dat uitgelegd. Modulaire coördinatie was de basis voor standaardisatie. Het

productieproces in de bouwnijverheid moest worden gerationaliseerd. Daarvoor waren methoden nodig die in sterk geïndustrialiseerde bedrijfstakken (die niet nader werden genoemd) tot succes zouden hebben geleid. Het eerste aspect dat daarbij aandacht kreeg was het standaardiseren van de maten van bouwdelen.

Modulaire coördinatie werd in de zeventiger jaren een internationaal vastgelegd maatsysteem. Het berustte op de moduulmaat ‘M’ die ontstond is uit een synthese tussen het Angelsaksische antropometrische stelsel (100 mm./4 inch) en het

metrieke stelsel (1 M = 10 cm.). Voor toepassingen in de woningbouw werd een voorkeursmoduul toegepast, de 3M-maat. Alle grotere modulaire maten moesten een veelvoud van dit basismoduul te zijn.

Het lag in de denklijn van V. en W. voor de hand om de modulaire coördinatie te aanvaarden als basis voor deze standaardisatie. Van belang vooral waren de

modulair bepaalde plaats en dikte van de constructiebepalende wanden en vloeren. Seriefabricage had, zo bleek uit de praktijk, behoefte aan een aantal vaste

uitgangspunten voor de opzet van een woning of woongebouw. V. en W. wilde voorzien in die uitgangspunten, zodat de bouwproducenten in voorraad konden gaan produceren. De angst dat zij met voorraden zouden blijven zitten omdat hun

producten niet vanzelfsprekend in een bouwwerk zouden passen moest daarmee worden weggenomen.

Architecten werden feitelijk gedwongen om bij het ontwerpen van woningen en woongebouwen uit te gaan van de normen die in V. en W. waren genoemd. Toch was er volgens de overheid nog genoeg ontwerpvrijheid over, want wie dacht dat al deze regels onontkoombaar zouden gaan leiden tot inspiratieloze gelijkvormige massawoningbouw had het niet goed begrepen. De voorschriften en wenken zouden, zo betoogde de minister, zowel de keuzemogelijkheid van de soort en de kwaliteit van de bouwproducten sterk bevorderen, alsook de mogelijkheid tot

aanpassing van woningtype en woningvorm aan de gevarieerde woonbehoeften en esthetische wensen. Bovendien zou de prijsontwikkeling in de woningbouw dan meer in overeenstemming komen met die in andere, industriële bedrijfstakken.

Ontwerpers konden een keus maken uit standaardbouwelementen op grond van de functie van het gebouw en de toelaatbare kosten. Kortom, de toepassing van V. en W. zou leiden tot de bouw van betaalbare woningen die aan de gestelde

kwaliteitsnormen voldeden en die dankzij de bouwindustrie in een hoog tempo konden worden opgeleverd en daarbij ook nog voldoen aan toekomstige

woonbehoeften en esthetische wensen. ‘Voorschriften en Wenken’ waren vooral bedoeld om de stijgende kosten van de woningbouw te beheersen, maar werden gepresenteerd als een middel om tegemoet te komen aan de veranderende behoefte tot variatie in de plattegrond en verfraaiing van de woning.

Bij de publicatie van V. en W. bleef een storm van enthousiaste reacties bij

architecten en aannemers achterwege. Uiteraard was het logisch om met behulp van modulaire coördinatie de maten van vloeren en wanden op elkaar af te stemmen. Met een internationaal toegepaste rekeneenheid (M) was het in principe mogelijk om diversiteit in de productie van bouwonderdelen mogelijk te maken en door

concurrentie een goede prijs/kwaliteitsverhouding te laten ontstaan. Maar het gebrek aan enthousiasme betrof niet zozeer de mogelijkheden, maar vooral de beperkingen die de regelgeving met zich meebrachten. Niet alleen trappen, binnenwanden en vloeren moesten aan de vereiste maatvoering voldoen, maar ook waren er regels voor de bepaling van dakhellingen en gevelafwerking.

Voor minimum afmetingen bij ontwerp van keukens en sanitair viel nog veel te zeggen. In een twee- of driekamerwoning was de lengte van een aanrecht, inclusief spoelbak, vastgesteld op achttienhonderd millimeter of een veelvoud van honderd millimeter. Bij een woning met vier kamers of meer kwam daar driehonderd millimeter bij. De breedte was in alle gevallen bepaald op zeshonderd millimeter en de hoogte op negenhonderd. Aan het aantal bewoners was gedacht, maar bij hun lengte was kennelijk aan een standaardmaat gedacht. De onbetwistbare noodzaak van

minimummaten voor de kasten in de diverse kamers van woningen zal echter niet voor iedereen vanzelfsprekend zijn geweest maar het betuttelingsgehalte van de ontwerpeisen werd pijnlijk duidelijk omdat die op de centimeter nauwkeurig in publicatie waren vastgesteld. Zo moest er in de hoofdwoonkamer een legkast beschikbaar zijn, en in elke slaapkamer een hang-legkast, respectievelijk met een oppervlakte van 0,3 en 0,8 m² en een hoogte van ten minste 1,60 meter. En om misverstanden te voorkomen werd daar aan toegevoegd dat daarbij binnenwerks moest worden gemeten. De ontwerpers konden echter opgelucht adem halen bij de volgende keuzemogelijkheid: ‘Het is toegestaan de hang- en leggedeelten der

voorgeschreven hang- en legkasten te combineren tot afzonderlijke hangkasten en legkasten.’ Maar daar stond dan weer de eis tegenover dat een bezem niet in de

meterkast thuis hoorde, maar in een aparte werkkast die bij voorkeur bereikbaar moest zijn vanuit de hal of de gang. Maar het onbetwiste hoogtepunt van ongepaste overheidsbemoeienis was wel de harde eis dat op een geschikte plaats haken moesten worden aangebracht ‘die het bevestigen van tenminste tien meter drooglijn