• No results found

In deze paragraaf zullen de uitgevoerde voorbereidende analyses worden toegelicht. Figuur 5: Beschrijvende statistieken

Werk Kenmerken WK_FFJ 149 4,64 1,10 1,33 7,00 1 7 4,67 WK_FFOC 149 4,58 1,22 1,50 7,00 1 7 5,00 WK_FFOM 149 4,83 1,14 2,00 7,00 1 7 5,00 WK_FFO 149 4,71 1,07 2,00 7,00 1 7 4,75 WK_TI 149 4,91 1,21 1,67 7,00 1 7 5,00 WK_SV 149 5,21 1,25 1,33 7,00 1 7 5,67 WK_TV 149 4,85 1,32 1,33 7,00 1 7 5,00 WK_SV_TV 149 5,03 1,20 1,83 7,00 1 7 5,33 WK_WA 149 4,56 1,27 1,00 7,00 1 7 4,67 Werk_Kenm totaal 149 4,81 0,89 2,21 6,79 1 7 4,89 Motivatie MOT_ExtReg 149 3,85 1,15 1,25 6,75 1 7 4,00 MOT_Ident 149 5,57 1,12 1,67 7,00 1 7 5,67 Ctrl_Mot 149 4,15 1,05 1,43 6,29 1 7 5,00 MOT_Intrin 149 4,89 1,25 1,67 7,00 1 7 4,67 MOT_Introj 149 4,55 1,27 1,00 7,00 1 7 5,33 Aut_Mot 149 5,23 1,08 2,00 7,00 1 7 4,14 MOT totaal 149 4,65 0,83 2,31 6,31 1 7 4,69 Werk Performance WO_WE 149 4,16 0,67 1,00 5,00 1 5 4 WO_WQ 149 3,86 0,70 1,33 5,00 1 5 4 Work_Outc_Exc_JS 149 4,01 0,59 1,17 5,00 1 5 4 WO_JS1 149 7,47 1,41 1,00 10,00 1 10 8 WO_Outc_Incl_JS 149 4,51 0,59 2,14 5,57 4,57 Controle vragen ZMT j/n a 149 1,42 0,50 1,00 2,00 1 2 1 Eenheid b 149 2,13 0,84 1,00 3,00 1 3 2 Opleiding c 149 3,30 0,97 1,00 6,00 1 6 3 Std

Variabelen Obs Mean Dev. Min Max Min Max Median

32

Geslacht d 149 1,49 0,50 1,00 2,00 1 2 1

Leeftijd 149 42,18 10,10 23,00 64,00 16 67 41

Jaren in dienst Org 149 14,38 11,88 0,25 45,00 0 55 11

Jaren in huidige Ftie 149 4,33 4,70 0,25 25,00 0 55 2

Fulltime/Parttime e 149 1,35 0,48 1,00 2,00 1 2 1

Intern/Extern f 149 1,32 0,47 1,00 2,00 1 2 1

Obs: aantal observaties; Std Dev: standaarddeviatie;

a ZMT: Zelfsturend Multidisciplinair Team: 1= ja, 2 = nee b Eenheid: 1= COO Hyp OPS, 2 = COO OZK, 3= AT Hyp CMO

c Opleiding: 1= VMBO/LBO/MAVO, 2= HAVO/VWO (Atheneum/Gymnasium), 3= MBO, 4= HBO, 5= Universiteit, 6 = Overig

d Geslacht: 1= man, 2= vrouw e Fulltime/Parttime: 1= Fulltime, 2= Parttime

f Intern/Extern: 1= Intern personeel, 2 = Extern ingehuurd personeel

De beschrijvende statistieken van de individuele items zijn in appendix 3 opgenomen. In figuur 5 zijn de beschrijvende statistieken van de constructen van de inputvariabelen (werkkenmerken), de mediatorvariabelen (motivatie) en de outputvariabelen (werkperformance) opgenomen. Tevens zijn de controlevragen vermeld.

Als voorbereiding op het testen van de hypotheses door middel van de lineaire regressie-analyse zijn de inputvariabelen (werkkenmerken), de mediatorvariabelen (autonome motivatie en gecontroleerde motivatie) en de outputvariabelen (werkperformance) getest op normaliteit. In appendix 4 is van de vier variabelen de frequentieverdeling in een normaalcurve weergegeven. De visuele controle laat zien dat de frequentieverdeling redelijk het normale patroon volgt. Er zijn wel enige frequenties die de normaallijn niet compleet volgen. Aanvullend is een analyse uitgevoerd naar de ‘skewness’ en de ‘kurtosis’ van de verschillende variabelen. In appendix 5 is een overzicht opgenomen. Bij een aantal variabelen blijkt er sprake te zijn van ‘skewness’ en ‘kurtosis’. Aangezien er geen grote afwijkingen zijn geconstateerd met de visuele controle kan de analyse vervolgd worden. Voor de zekerheid is dit voorgelegd aan de UvA-scriptiebegeleider, die bevestigde dat de normaalverdeling toereikend was. Bij de volgende stap in de analyse zijn de correlaties onderzocht. In verband met de bovengenoemde kwaliteit van de normaalverdeling is naast de reguliere parametrische Pearsontest ook de non- parametrische Spearman-test uitgevoerd.

De correlatieanalyses zijn uitgevoerd op drie manieren. Allereerst zijn de respondenten van de ZMT-groep en de controlegroep tezamen als één geheel geanalyseerd en vervolgens zijn de ZMT-groep en de controlegroep separaat geanalyseerd.

33

a Opleiding: 1= VMBO/LBO/MAVO, 2= HAVO/VWO(Atheneum/Gymnasium), 3= MBO, 4= HBO 5= Universiteit, 6 = Overig

b Geslacht: 1= man, 2= vrouw c: Fulltime/Parttime: 1= Fulltime, 2= Parttime

d Intern/Extern: 1= Intern personeel, 2 = Extern ingehuurd personeel e ZMT j/n Zelfsturend multidisciplinair team; 1= ja, 2= nee

Uit figuur 6 blijkt bij meting van alle respondenten (ZMT- en de controlegroep) dat de variabele ZMT niet significant gecorreleerd is aan werkkenmerken, gecontroleerde motivatie en werkperformance (Pearson-test). ZMT is significant positief gecorreleerd met autonome motivatie op een 0.01 level zowel parametrisch als non-parametrisch (Pearson: .24 met p=.003; Spearman: .24 met p=.003). Tevens is ZMT significant gecorreleerd met werkperformance op een 0.05 level, mits gemeten met de non-parametrische Spearman-test (.16 met p=.046) en is (net) niet significant volgens de parametrische Pearson-test(.16 met p=.057).

Werkkenmerken zijn parametrisch en non-parametrisch significant positief gecorreleerd op een .001 level met zowel autonome motivatie (Pearson: .58 met p=.000; Spearman: .59 met p=.000) als met werkperformance (Pearson: .50 met p=.000; Spearman: .49 met p=.000).

Autonome motivatie heeft met alle input-, mediator- en outputvariabelen een significant positieve relatie, zowel parametrisch als non-parametrisch. Naast werkkenmerken is autonome motivatie ook significant positief gecorreleerd met gecontroleerde motivatie op een 0.01 level (Pearson: .21 met p=.009; Spearman: .21 met p=0.010) en werkperformance op een 0.001 level (Pearson: .71 met p=.000; Spearman: .70 met p=0.000).

Figuur 6:Correlatie-matrix van alle respondenten (ZMT en Controlegroep) Non-parametrisch (Spearman) boven de diagonaal en parametrisch (Pearson) onder de diagonaal

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 1 Werk Kenm. 1 ,59*** ,13 ,49*** ,15 -,08 ,14 ,05 -,13 -,11 -,05 ,15 2 Auton. Motiv. ,58*** 1 ,21** ,70*** ,13 ,05 ,18* ,12 -,03 -,06 -,11 ,24** 3 Gecontrol. Motiv. ,15 ,21** 1 ,12 ,04 -,08 ,02 ,01 -,01 ,02 ,01 -,05 4 Werk Performance ,50*** ,71*** ,15 1 ,16 -,06 ,09 ,10 -,04 -,17* -,22** ,16* 5 Opleiding.a ,13 ,11 ,04 ,14 1 ,01 -,29*** -,35*** -,13 -,13 ,15 ,17* 6 Geslacht b -,10 ,04 -,10 -,06 ,01 1 ,02 ,04 ,03 ,33*** -,07 -,13 7 Leeftijd ,16 ,18* ,03 ,10 -,29** ,02 1 ,67*** ,19* ,11 -,27*** ,02 8 Jaren in Org ,05 ,13 ,04 ,08 ' -,35** ,03 ,72** 1 ,49*** ,21* -,67*** ,04

9 Jaren huidige Ftie -,16 -,04 ,01 -,09 -,15 ,09 ,24** ,43** 1 ,17* -,42*** ,03

10 Full-/Parttime c -,13 -,04 -,01 -,13 -,13 ,33** ,10 ,20* ,21* 1 -,17* -,17*

11 Intern/Extern d -,06 -,10 -,01 -,22** ,14 -,07 -,27** -,56** -,34** -,17* 1 ,02

12 ZMT j/ne ,16 ,24** -,05 ,16 ,17* -,13 ,01 -,02 -,14 -,17* ,02 1

N=149; * Correlatie is significant op een 0.05 level (2-tailed); ** Correlatie is significant op een 0.01 level (2-tailed). *** Correlatie is significant op een 0.001 level (2-tailed).

34

Gecontroleerde motivatie is alleen significant gecorreleerd met mediatorvariabele autonome motivatie en is niet met de inputvariabele werkkenmerken en de outputvariabele werkperformance gecorreleerd.

Werkperformance is significant positief gecorreleerd met alle variabelen, behalve de mediatorvariabele gecontroleerde motivatie, zoals bovenstaand reeds is vermeld.

Bij de controlevariabelen hebben ‘leeftijd’, ‘fulltime/parttime’ en ‘intern/extern’ een significante relatie met een van de input-, mediator- en/of outputvariabelen. Leeftijd is significant positief gecorreleerd met autonome motivatie op een 0.05 level (Pearson: .18 met p=.027; Spearman: .18 met p=.032). “Intern/extern’ is significant negatief gecorreleerd met werkprestaties op een 0.01 level (Pearson: -.22 met p=.009; Spearman: -.22 met p=.008). De negatieve relatie tussen ‘fulltime/parttime’ en werkperformance is alleen significant op een 0.05 level in de non-parametrische test van Spearman (-.17 met p=.039) en is niet significant in de Pearson-test (-.13 met p=.108).

Bij bijna alle bovenstaande significante relaties blijken de uitkomsten qua correlatiewaarde afgerond op twee decimalen gelijk te zijn in zowel de parametrische test van Pearson als de non-parametrische test van Spearman. De significantielevels (.05; .01; .001) van de variabelen zijn bij beide testen gelijk. Uitzonderingen zijn de relatie tussen ZMT en werkperformance en ‘fulltime/parttime” met werkperformance. Deze twee relaties zijn alleen in de non-parametrische Spearman-test significant. De mate van normaliteit van de data van twee groepen tezamen kan een rol spelen.

Figuur 7:Correlatie-matrix van de ZMT-groep

Non-parametrisch (Spearman) boven de diagonaal en parametrisch (Pearson) onder de diagonaal

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1 Werk Kenm. 1 ,63*** ,13 ,53*** ,14 ,01 ,10 ,07 -,18 -,15 -,12 2 Auton. Motiv. ,59** 1 ,19 ,72*** ,15 ,17 ,11 ,05 -,06 -,12 -,10 3 Gecontrol. Motiv. ,20 ,24* 1 ,21 ,07 -,13 -,13 -,01 -,03 -,09 ,04 4 Werk Performance ,55*** ,71*** ,27* 1 ,24* ,10 ,06 ,06 -,15 -,22* -,22* 5 Opleiding.a ,13 ,14 ,05 ,22* 1 -,05 -,32** -,29** -,10 -,19 ,11 6 Geslacht b -,04 ,16 -,16 ,11 -,06 1 -,06 -,02 ,10 ,20 -,04 7 Leeftijd ,13 ,13 -,08 ,06 -,31** -,06 1 ,72** ,22* ,08 -,41*** 8 Jaren in Org ,09 ,10 ,02 ,03 -,28** -,02 ,79** 1 ,50** ,20 -,72***

9 Jaren huidige Ftie -,18 -,04 -,02 -,17 -,14 ,12 ,28* ,42** 1 ,19 -,38***

10 Full-/Parttime c -,16 -,07 -,13 -,19 -,19 ,20 ,07 ,18 ,20 1 -,12

11 Intern/Extern d -,12 -,12 ,01 -,20 ,12 -,04 -,40*** -,62*** -,36*** -,12 1

N=86; * Correlatie is significant op een 0.05 level (2-tailed); ** Correlatie is significant op een 0.01 level (2-tailed). *** Correlatie is significant op een 0.001 level (2-tailed).

35

a Opleiding: 1= VMBO/LBO/MAVO, 2= HAVO/VWO(Atheneum/Gymnasium), 3= MBO, 4= HBO 5= Universiteit, 6 = Overig

b Geslacht: 1= man, 2= vrouw c: Fulltime/Parttime: 1= Fulltime, 2= Parttime

d Intern/Extern: 1= Intern personeel, 2 = Extern ingehuurd personeel

Uit figuur 7 blijkt dat bij meting van de respondenten van de ZMT-groep dat de variabele werkkenmerken parametrisch en non-parametrisch significant positief gecorreleerd op een .001 level met zowel autonome motivatie (Pearson: .59 met p=.000; Spearman: .63 met p=.000) als met werkperformance (Pearson: .55 met p=.000; Spearman: .53 met p=.000).

Autonome motivatie heeft met alle input-, mediator- en outputvariabelen een significant positieve relatie. In bovenstaande alinea staan de waardes behorend bij de correlatie tussen autonome motivatie en werkkenmerken. Autonome motivatie is significant positief gecorreleerd met gecontroleerde motivatie op een 0.05 level in de parametrische test van Pearson (.24 met p=.028). Echter, er is geen significante correlatie in de non-parametrische test van Spearman (.19 met p=.077). Autonome motivatie heeft een significante positieve relatie met werkperformance op een .001 level (Pearson: .71 met p=.000; Spearman: .72 met p=.000). Gecontroleerde motivatie heeft naast de eerder genoemde significante relatie met autonome motivatie (alleen in de Pearson-test) ook een significante relatie met werkperformance. Deze relatie is alleen significant op een 0.05 level in de Pearson-test (.27 met p=.011) en is net niet significant in de Spearman-test (.21 met p=.051).

Werkperformance is significant positief gecorreleerd met alle variabelen, zoals bovenstaand reeds vermeld, echter de relatie is met de mediatorvariabele gecontroleerde motivatie is alleen significant in de Pearson-test. De waardes bij de relaties zijn in bovenstaande alinea’s vermeld.

Bij de controlevariabelen hebben ‘opleiding’, ‘fulltime/parttime’ en ‘intern/extern’ een significante relatie met een van de input-, mediator- en/of outputvariabelen. Opleiding is zowel in de parametrische test als de non-parametrische test significant positief gecorreleerd met werkperformance op een 0.05 level (Pearson: .22 met p=.039; Spearman: .24 met p=.025). De negatieve relatie tussen ‘fulltime/parttime’ en werkperformance is alleen significant op een 0.05 level in de non-parametrische test van Spearman (-.22 met p=.041) en is niet significant in de Pearson-test (-.19 met p=.081). Hetzelfde geldt voor de negatieve relatie tussen ‘intern/extern’ en werkperformance (Spearman: -.22 met p=.041; Pearson: -.20 met p=.063) .

36

Bij de ZMT-groep blijkt dat de uitkomsten van de correlatietesten tussen de parametrische test van Pearson en de non-parametrische test van Spearman soms niet overeenkomen met betrekking tot aanwezigheid van significantie. De mate van normaliteit van de data van de ZMT-groep en het feit dat de non-parametrische test van Spearman minder krachtig is dan de parametrische test van Pearson kunnen een rol spelen.

a Opleiding: 1= VMBO/LBO/MAVO, 2= HAVO/VWO(Atheneum/Gymnasium), 3= MBO, 4= HBO 5= Universiteit, 6 = Overig

b Geslacht: 1= man, 2= vrouw c: Fulltime/Parttime: 1= Fulltime, 2= Parttime

d Intern/Extern: 1= Intern personeel, 2 = Extern ingehuurd personeel

Uit figuur 8 blijkt dat bij meting van de respondenten van de controlegroep dat de variabele werkkenmerken parametrisch en non-parametrisch significant positief gecorreleerd is met autonome motivatie op een .001 level (Pearson: .52 met p=.000; Spearman: .46 met p=.000) en met werkperformance op een 0.01 level (Pearson: .40 met p=.001; Spearman: .41 met p=.001).

Autonome motivatie heeft met alle input- en mediator- en outputvariabelen een significant positieve relatie. In bovenstaande alinea staan de waardes behorend bij de correlatie tussen autonome motivatie en werkkenmerken. Autonome motivatie is significant positief gecorreleerd met gecontroleerde motivatie op een 0.05 level in non-parametrische test van Spearman (.32 met p=.010). Echter, er is geen significante correlatie in de parametrische test van Pearson (.23 met p=.069). Autonome motivatie heeft een significante positieve relatie met werkperformance op een 0.001 level (Pearson: .68 met p=.000; Spearman: .63 met p=0.000).

Figuur 8:Correlatie-matrix van de Controlegroep

Non-parametrisch (Spearman) boven de diagonaal en parametrisch (Pearson) onder de diagonaal

1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 1 Werk Kenm. 1 ,46*** ,20 ,41*** ,12 -,20 ,17 -,07 -,05 -,03 ,10 2 Auton. Motiv. ,52** 1 ,32* ,63*** -,05 -,05 ,29* ,23 ,07 ,17 -,16 3 Gecontrol. Motiv. ,11 ,23 1 -,01 ,03 -,01 ,26* ,05 ,06 ,18 -,02 4 Werk Performance ,40*** ,68*** -,01 1 -,01 -,26* ,12 ,14 ,15 -,03 -,21 5 Opleiding.a ,07 -,03 ,05 -,04 1 ,17 -,27* -,47*** -,22 ,05 ,21 6 Geslacht b -,16 -,06 -,04 -,26* ,19 1 ,16 ,16 -,07 ,47*** -,11 7 Leeftijd ,21 ,30* ,24 ,18 -,27* ,14 1 ,57*** ,16 ,16 -,08 8 Jaren in Org ,00 ,22 ,06 ,17 -,47** ,12 ,60** 1 ,52*** ,25 -,58***

9 Jaren huidige Ftie -,03 ,07 ,08 ,18 -,12 -,03 ,21 ,48*** 1 ,17 -,51***

10 Full-/Parttime c ,00 ,15 ,16 ,02 ,05 ,47*** ,17 ,23 ,18 1 -,26*

11 Intern/Extern d ,04 -,11 -,04 -,25 ,17 -,11 -,08 -,48*** -,34** -,26* 1

N=63; *Correlatie is significant op een 0.05 level (2-tailed).**Correlatie is significant op een 0.01 level (2-tailed). *** Correlatie is significant op een 0.001 level (2-tailed).

37

Gecontroleerde motivatie heeft naast de bovengenoemde significante relatie met autonome motivatie (alleen in de Spearman-test) geen andere significante correlaties.

Werkperformance is significant positief gecorreleerd met alle variabelen, behalve met de mediatorvariabele gecontroleerde motivatie. De waardes bij de relaties zijn in bovenstaande alinea’s vermeld.

Bij de controlevariabelen hebben ‘geslacht’ en ‘leeftijd’ een significante relatie met een van de input-, mediator- en/of outputvariabelen. Geslacht is zowel in de parametrische test als de non-parametrische test significant negatief gecorreleerd met werkperformance op een 0.05 level (Pearson: .26 met p=.042; Spearman: .26 met p=.040). Leeftijd heeft twee significant positieve relaties. Enerzijds is leeftijd significant positief gecorreleerd met autonome motivatie op een 0.05 level (Pearson: .30 met p=.017; Spearman: .29 met p=.023). Anderzijds is leeftijd significant positief gerelateerd aan gecontroleerde motivatie. Echter, deze relatie is alleen significant op een 0.05 level in de Spearman-test (.26 met p=.036) en het is (net) niet significant in de Pearson-test(.24 met p= .055)

Bij de controlegroep blijkt dat de uitkomsten van de correlatietesten tussen de parametrische test van Pearson en de non-parametrische test van Spearman soms niet overeenkomen met betrekking tot aanwezigheid van significantie. De mate van normaliteit van de data van de controlegroep en het feit dat de non-parametrische test van Spearman minder krachtig is dan de parametrische test van Pearson kunnen een rol spelen.

In figuur 9 is een vergelijk van de correlaties van input-, mediator- en outputvariabelen in de drie datasets (totale dataset, ZMT-dataset en de controlegroep-dataset) gemaakt.

Figuur 9:Correlatie vergelijk van de belangrijkste variabelen

Non-parametrisch (Spearman) boven de diagonaal en parametrisch (Pearson) onder de diagonaal

1 2 3 4

1 Werk Kenm. TOT 1 ,59*** ,13 ,49***

Werk Kenm. ZMT 1 ,63*** ,13 ,53***

Werk Kenm. CTRL 1 ,46*** ,20 ,41***

2 Auton. Motiv. TOT ,58*** 1 ,21** ,70***

Auton. Motiv. ZMT ,59** 1 ,19 ,72***

Auton. Motiv. CTRL ,52** 1 ,32* ,63***

3 Gecontrol. Motiv. TOT ,15 ,21** 1 ,12

Gecontrol. Motiv. ZMT ,20 ,24* 1 ,21

Gecontrol. Motiv. CTRL ,11 ,23 1 -,01

4 Werk Performance TOT ,50*** ,71*** ,15 1

Werk Performance ZMT ,55*** ,71*** ,27* 1

Werk Performance CTRL ,40*** ,68*** -,01 1

38

De inputvariabele werkkenmerken is significant positief gecorreleerd met autonome motivatie en werkperformance. Bij de Spearman-test zijn al deze relaties significant op een .001 level. Bij de Pearson-test zijn deze relaties allen significant op een .001 level, behalve de relaties werkkenmerken met autonome motivatie in de ZMT- en de controlegroep. Deze relaties zijn significant op een .01 level. De relatie werkkenmerken met autonome motivatie en de relaties werkkenmerken met werkperformance zijn in alle groepen en in beide testen hoog significant.

De mediatorvariabele autonome motivatie is significant positief gecorreleerd met werkkenmerken, gecontroleerde motivatie en met werkperformance. De relatie met werkperformance is significant positief op een .001 level bij beide testen. De relatie autonome motivatie met werkkenmerken is in de vorige alinea vermeld. De relatie met gecontroleerde motivatie laat een divers beeld zien. De significantie van deze relatie is niet in alle groepen hetzelfde en er is ook verschil tussen de Pearson- en de Spearman-test.

De mediatorvariabele gecontroleerde motivatie vertoont in de relaties met andere variabelen wisselende significantie-levels tussen de groepen en tussen beide testen. Alleen de relatie gecontroleerde motivatie en werkenmerken is in beide testen en alle drie groepen hetzelfde: de relatie is niet significant.

39