• No results found

SYSTEEMVOORWAARDEN dec

2. Actief weg verlengen (hermeanderen)

6.3.1 Voorbeelden van aanleg van een nieuwe bedding

Twee voorbeelden, respectievelijk afgeleid van de casus Geeserstroom en Hagmolenbeek, geven inzicht in een verkleind profiel.

Casus: Geeserstroom

Voor de Geeserstroom is een profiel ontworpen op basis van de criteria: 1) de beek volgt het laagste punt in het dal, 2) bij 50 % afvoer is het peil 20 cm boven laagste maaiveld, 3) het profiel is relatief breed en ondiep en 4) de beek volgt de kronkels uit de periode rond 1900.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 95

Figuur 6.13: Taludbreedte Geeserstroom. De gestippelde lijn geeft de situatie weer voor herinrichting in 2005, de doorgetrokken lijn de situatie vlak na herinrichting in 2006.

Figure 6.13: Width (at bankfull discharge) of the Geeserstroom. The dotted line shows the situation befor restoration in 2005, the solid line the situation immediately after in 2006.

Voor aanleg in 2005 en na aanleg in 2006 zijn taludbreedte en beekbodemhoogte t.o.v. maaiveld gemeten. Na aanleg is de taludbreedte, in vergelijking tot de oorspronkelijke breedte, alleen in de bovenloop (waar een slenk i.p.v. een beek is aangelegd) breder en verder benedenstrooms smaller (Figuur 6.13). Ook de diepte is na aanleg zeer veel kleiner dan ervoor (Figuur 6.14).

Figuur 6.14: Taludhoogte Geeserstroom. De gestippelde lijn geeft de situatie weer voor herinrichting in 2005, de doorgetrokken lijn de situatie vlak na herinrichting in 2006.

Figure 6.14: Bank height of the Geeserstroom. The dotted line shows the situation befor restoration in 2005, the solid line the situation immediately after in 2006.

0 950 2200 3270 4450 5600 6850 8100 9600 0 20 40 60 80 100 120 0 995 2000 3000 4000 5005 beeklengte na herinrichting Tal udbr eedte ( m )

beeklengte voor herinrichting vistrap na herinrichting voor herinrichting 0 2200 4450 6850 9600 0 50 100 150 200 250 300 350 400 0 995 2000 3000 4000 5005 beeklengte na herinrichting Tal udhoogte vanaf de beek bodem (c m )

beeklengte voor herinrichting na herinrichting

voor herinrichting

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 96

Figuur 6.15: Bodemhoogte van de Geeserstroom ten opzichte van de bovenzijde van de Koemaatsendijk voor het hele traject van de beek. De gestippelde lijn geeft de situatie weer voor herinrichting in 2005, de doorgetrokken lijn de situatie vlak na herinrichting in 2006 Opvallende trajecten of structuren zijn ingetekend (stuw, snel stromende stukken en vistrap).

Figure 6.15: Relative height of the streambed of the Geeserstroom (relative to the top of the Koemaatsendijk) for the entire course of the stream. The dotted line shows the situation befor restoration in 2005, the solid line the situation immediately after in 2006. Noticeble stretches or structures are indicated by arrows (wiers, fast-flowing stretches and fish ladder).

De eerste kilometers slenk blijken ook nauwelijks verval te bezitten (Figuur 6.15). Omdat het gebied bovenstrooms van de herinrichting is verworden tot een 70 cm diepe plas treedt geen aanvoer van water meer op waardoor de nieuwe bovenloop in de eerste jaren droog stond en de laatste jaren door peilverhoging gevuld is met terug stromend water.

Tussen het moment kort na aanleg (2006) en 2016 is het dal frequent geïnundeerd en verruigd. Er is tot 2016 géén onderhoud aan de nieuw gegraven beek uitgevoerd. Dit heeft tot gevolg gehad dat delen van de beek en het beekdal inmiddels zijn dichtgegroeid met helofyten, zoals riet, grote lisdodde, grote egelskop en liesgras. Deze begroeiing is vooral terug te vinden in het midden traject op de beekdelen met minder verval (zie pijlen in Figuur 6.15). Een extra reden is dat bij aanleg van de beekbodem niet de verhanglijn is gevolgd maar het maaiveld. Hierdoor zaten er verhogingen in de verhanglijn en trad stuwing op waardoor de vegetatie in deze bijna stilstaande trajecten zich sterk kon uitbreiden. De ervaringen in de Geeserstroom met het ondiepe, brede profiel zijn dat 1)

grondwaterstandsverhoging in combinatie met inundatie geleid heeft tot moerasvorming in het dal, 2) bij te gering verhang en lokale stuwing een klein profiel snel dichtgroeit en leidt tot een beekmoeras, en 3) altijd bij aanleg een aflopende verhanglijn moet worden gevolgd ongeacht de maaiveldhoogte omdat deze traag stromende laaglandbeken niet de ‘kracht’ hebben om zelf het profiel uit te slijten.

Casus: Hagmolenbeek

Bij de herinrichting van de Hagmolenbeek zijn voor het nieuw te graven profiel de volgende criteria gehanteerd:

• Beekdal mag (moet) weer overstromen ( frequentie: 10-20 dagen per jaar / ½ Q). • Klein basisprofiel t.b.v. stroming (met circa 85% verkleind t.o.v. het oude profiel).

0 950 2200 3270 4450 5600 6850 8100 9600 -400 -350 -300 -250 -200 -150 -100 -50 0 0 995 2000 3000 4000 5005 beeklengte na herinrichting Hoogtev er sc hi l t.o.v . K oem aats endi jk (c m )

beeklengte voor herinrichting voor herinrichting

na herinrichting

stuw stuw

sneller stromende trajecten

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 97 • Het ‘zomer’profiel wordt sterk versmald en verondiept t.b.v. anti-verdroging (circa 40

cm diep).

• De verhanglijn wordt aangepast (het lengteprofiel is 20% langer door meandering). Met dit profiel komt de beekbodem circa 1 m omhoog t.o.v. de oude situatie (Figuur 6.16). Deze herprofilering is uitgevoerd in 2010.

Figuur 6.16: Het profiel van de Hagmolenbeek voor (oud) en na (nieuw) herinrichting.

Figure 6.16: The transversal profile of the stream Hagmolenbeek before (old) and after (new) restoration.

Kort na de aanleg van het kleine profiel traden vooral in bochten lokaal processen van erosie (afkalving) en sedimentatie (zandafzet) op. De beek veranderde van een stilstaand kanaal (𝑉𝑉< 0.05 m/s) naar een stromend water (𝑉𝑉 = 0.15-0.25 m/s) met variatie in

stroomsnelheden. Hierbij bleken de werkelijke peilen bij hogere afvoeren hoger dan aanvankelijk verwacht en traden vaker overstromingen op. De grondwaterstanden in het hele beekdal stegen fors, vooral in de zomerperiode. Hierdoor herstelden zich de kwelzones met bijbehorende vegetatie in de flanken. De diversiteit aan aquatische fauna nam toe en er was een verschuiving naar een stromingsminnend visbestand.

Zoals ook in de Geeserstroom trad een snelle groei op van water- en oever/moerasvegetatie met dominantie van enkele soorten (pitrus, waterpest, lisdodde, etc.). De sterke

plantengroei werd in de eerste jaren intensiever gemaaid (‘overgangsbeheer’). 6.3.2 Voorbeeld van zandsuppletie

Casus: Hierdense beek

Fysische effecten

Zandsuppleties kunnen op twee manieren worden uitgevoerd. De meest natuurlijke methode is een berg zand met de voet op de gemiddelde waterlijn storten en de hogere afvoeren de voet van de zandberg laten eroderen, transporteren en sedimenteren. Alternatief is het zand op een locatie (deels) in de beek storten en het water haar werk laten doen.

In de Hierdense beek is de tweede methode toegepast. Uit de metingen aan drie

zandsuppletie locaties in 2015 bleek dat de benedenstroomse invloed van een suppletie in eerste instantie bepaald wordt door de aanwezigheid van houtpakketten (Verdonschot et al. 2015). Deze houtpakketten vormen drempels (vaste punten in het bodemverhang) die de maximaal haalbare bodemhoogte bepalen. Het zand sedimenteert voor deze ‘drempel’ en vult de bodem aan richting bovenstrooms (Figuur 6.17 en Figuur 6.18). Wanneer er meer zand wordt aangevoerd dan dit maximum, dan wordt dit zand over/door het houtpakket heen verder naar benedenstrooms getransporteerd, tot het een nieuw houtpakket tegenkomt en het proces van aanvulling opnieuw begint. Uiteraard spelen de dimensies van de

beekbedding hierbij ook een rol.

De drempelwerking verschilde per houtpakket, afhankelijk van de hoogte en mate van verdichting. Dit laatste werd bijvoorbeeld duidelijk zichtbaar in november 2015 op suppletielocatie waar ophopingen van afgevallen bladeren zorgden voor extra

drempelwerking en zand invang, waardoor de bodem gemiddeld 53 cm omhoog kwam ten opzichte van de situatie aan het begin van het jaar. Op deze locatie ontstond met de bodemophoging uiteindelijk de gewenste verbinding tussen de beek en het dal en werd het beekdal bij hogere afvoeren geïnundeerd. Op langere termijn zal het gevolg hiervan zijn dat de dynamiek in de stroomgeul kleiner zal worden, omdat de kracht van het water bij piekafvoeren gedempt wordt door de kleinere loopjes en geïnundeerde zones in het dal. Dit heeft weer het gevolg dat het zand minder kans heeft te eroderen, waardoor dus een zelfversterkend effect optreedt. Op de andere twee locaties was de gemiddelde ophoging lager, respectievelijk 24 en 26 cm en bleef er een grote afstand tussen het maaiveld en de beek.

oud profiel