• No results found

SYSTEEMVOORWAARDEN dec

2. Actief weg verlengen (hermeanderen)

5.4 Betekenis voor natuurbehoud en mogelijkheden voor ontwikkeling

In hoeverre diffuse afvoersystemen zijn te herstellen en in welke mate herstel bijdraagt aan vergroting van de biodiversiteit verschilt per type systeem en per gebied.

Grondwater gevoede doorstroommoerassen zijn potentieel zeer waardevol voor het natuurbehoud. Dat hangt niet alleen samen met de grote diversiteit binnen

doorstroommoerassen, maar ook met het feit dat ze vrijwel geheel uit Noordwest-Europa zijn verdwenen en soorten daardoor zeer zeldzaam zijn geworden. Dat verklaart

het grote aantal op Nederlandse en/of Europese schaal bedreigde plantensoorten dat voor dit systeemtype kenmerkend is.

Dat ze zo sterk zijn achteruitgegaan hangt samen met hun grote gevoeligheid voor ontwatering. Herstel van grootschalige systemen zoals die in Salland en in de Achterhoek ooit voorkwamen is dan ook niet erg reëel. Het gaat om grote gebieden (tientallen vierkante kilometers) met een goed doorlatende ondergrond waar zelfs een beperkte ontwatering al en sterk drainerend effect heeft en leidt tot het verdwijnen van de benodigde

grondwatervoeding. Waar wel goede mogelijkheden liggen voor herstel van

doorstroommoerassen is in de bovenlopen van beken, en dan vooral op plekken waar ooit een beekloop is gegraven om grondwater gevoede moerasgebieden te ontwateren. Het voorbeeld van de Holmers (Figuur 5.10) laat zien dat het mogelijk is door verondieping van de beekloop, dempen van sloten in de omgeving en het stuwen van de waterpeilen op de overgang naar het agrarische natuurgebied mogelijk is een situatie te creëren die qua hydrologie veel lijkt op de beschrijving van een doorstroommoeras/doorstroomveen in Succow & Joosten. Belangrijk is dat hier door een constante grondwateraanvoer een permanent natte en gebufferde situatie is geschapen. Als gevolg daarvan treedt geen verdere successie op richting moerasstruweel en moerasbos, en zijn de omstandigheden gunstig voor het ontstaan van kleine zeggenvegetaties en de vorming van zeggenveen. Het zal lang niet overal mogelijk zijn om de voor vorming van mesotrofe doorstroomvenen optimale hydrologische omstandigheden te creëren. De beperkte gronddruk in Drenthe heeft ongetwijfeld bijgedragen aan het succes van het herstelproject in de Holmers. De

inventarisatie van herstelprojecten (Bijlage 1) laat zien dat het (in de rest) van Nederland ook kansen liggen om maatregelen te nemen die nodig zijn om goed ontwikkelde, mogelijk slechts dynamische, eutrofe doorstroommoerassen te ontwikkelen. Toch is op veel plaatsen hydrologische winst te behalen.

Vaak is het niet mogelijk om ontwatering in en rond het gebied voldoende te verminderen omdat afwatering afgestemd dient te blijven op landbouwgronden die liggen binnen het beoogde projectgebied maar niet konden worden aangekocht of geruild. Dat was

bijvoorbeeld een reden waarom de beoogde ontwikkeling van een diffuus afvoersysteem in het gebied Sang en Goorkens niet mogelijk bleef en ambities noodzakelijkerwijs zijn bijgesteld tot ontwikkeling van grondwater gevoede blauwgraslanden en broekbossen. Op kleinere schaal lijken voldoende mogelijkheden te liggen voor de ontwikkeling van kleine grondwater gevoede veentjes, zoals in de Strijper Aa en een deel van de Geeserstroom (Bijlage 2, Bijlage 4).

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 82

Figuur 5.10 Grondwaterstandsverloop in dwarstransect Holmers op basis peilbuisgegevens. GHG en GLG aangegeven in situatie voor en na opzetten stuwpeil begin 2006. In roze is bij benadering ligging keileem aangegeven. Verdere toelichting in bijlage 3.

Figure 5.10: Cross-sectional patterns of groundwater flow in the Holmers. GHG and GLG indicated in situation before and after water level raise at the beginning of 2006. In pink, approximate location of boulderclay. Further explanation see Annex 3.

Zoals aangegeven in paragraaf 5.3 is veenvorming in de beekdalen al lang geleden gestopt. Daarmee zijn echter vegetaties en soorten die kenmerkend zijn voor beekmoerassen met bijbehorende overstromingsvenen niet of slechts gedeeltelijk uit ons land verdwenen. In de Nederlandse beekdalen komen verspreid over Nederland op kwel gevoede plekken nog kleine oppervlakten aan natte dotterbloemhooilanden en grote-zeggenvegetaties voor waarin soorten die kenmerkend zijn voor natuurlijke beekdalen zich hebben kunnen handhaven. Langs de Drentse Aa, Reest, Overijsselse Vecht en de Dommel komen op kleine schaal nog dotterbloemhooilanden en grote-zeggenvegetaties voor die regelmatig overstromen met beekwater en qua waterregime en soortensamenstelling veel lijken op meer natuurlijke overstromingsvenen zoals die bijvoorbeeld voorkomen langs de Bierbrza (Runhaar en Jansen 2004). Ook Elzenbroekbossen die kenmerkend zijn voor natuurlijke niet door de mens beïnvloede beekdalsystemen komen in beekdalen en laagten in het dekzandgebied nog vrij veel voor. Hoewel de meeste soorten en vegetatietypen die kenmerkend zijn voor

oppervlaktewater gevoede beekdalmoerassen nog steeds in Nederland voorkomen is hun verspreiding beperken en wordt een aantal soorten die afhankelijk zijn van periodieke inundatie met een mengsel van beekwater en grondwater, zoals Kruipende moerasscherm (Apium repens) en Waterlepeltje (Ludwigia palustris), nog steeds (ernstig) bedreigd. Herstel van meer natuurlijke beekmoerassen in midden- en benedenlopen van beken wordt vooral bemoeilijkt door het feit dat ze sterk worden beïnvloed door waterbeheer en

landgebruik in bovenstroomse gebieden. Voor meer natuurlijke diffuse afvoersystemen met actieve veenvorming zou herstel idealiter moeten plaatsvinden vanaf de bron, waarbij eerst de bovenstroomse gebieden worden aangepakt en daarna de benedenstroomse gebieden. Dat is echter in de praktijk maar gemakkelijk te realiseren. De meest kansrijke locaties daarvoor zijn bovenlopen in het Drentse Aa gebied waar door vernattingsmaatregelen de veendegradatie is gestopt en herstel van natuurlijke veenvormende beekdalmoerassen binnen bereik ligt (Emsen et al. 2016, Aggenbach et al. 2015). In de meeste gevallen zal beekherstel Aanvoer van water vanuit genormaliseerde bovenstroomse gebieden zal er meestal toe leiden dat de waterdynamiek en de nutriëntenaanvoer veel groter zijn dan in natuurlijke situaties, zoals dat bijvoorbeeld het geval is in de Geeserstroom (Bijlage 2). Daar zien we dat vooral hoog-productieve moerasvegetaties ontstaan met soorten als Pitrus, Lisdodde en Tandzaad. Ook in het waterbergingsgebied de Onlanden bij Groningen zien we dat in de delen die overstromen met beekwater voedselrijke moerasvegetaties ontstaan. Voor fauna hoeven de hogere dynamiek en hoge productiviteit niet per sé nadelig te zijn. In

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 83 de Onlanden is het aantal water- en moerasvogels sterk toegenomen, met soorten als Roerdomp, Porseleinhoen, Kleinst waterhoen, Watersnip, Snor en Baardman. Ook hebben zich hier meerdere Otters gevestigd en is het aantal Waterspitsmuizen sterk toegenomen (Van Boekel et al. 2017 in prep.).

In een workshop met natuurbeheerders en ecologen werkzaam bij waterschappen is ook de vraag gesteld waar ze kansen zien voor ontwikkeling van diffuse afvoersystemen, niet alleen rekening houdend met landschappelijke ligging maar ook met aansluiting bij bestaande plannen en haalbaarheid. Daaruit kwamen een groot aantal mogelijke locaties naar voren (Bijlage 1). De inventarisatie vooral was bedoeld om de waterbeheerders zelf te laten denken over de mogelijkheden in hun beheergebied, daarom zal hier niet verder worden ingegaan op de fysieke en bestuurlijke haalbaarheid van de projecten. De workshop liet wel zien dat er vanuit ecologen werkzaam bij waterschappen veel interesse bestaat in de mogelijkheid om meer diffuse afvoersystemen te ontwikkelen op plekken waar van nature geen echte beken voorkomen.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit 84

6

Genuanceerd herstellen beekdalprofiel

6.1 Inleiding

Het genuanceerd herstellen van het beekdalprofiel gaat veel verder dan het verkleinen van het beekprofiel en het weer laten meanderen van de beekloop. Het genuanceerd herstellen van het beekdalprofiel stoelt op vijf uitgangspunten (Verdonschot et al. 2012): 1) een ecologische stroomgebiedsbenadering, 2) het verbinden van de beek met het beekdal en het infiltratiegebied, 3) het verminderen van de afvoerdynamiek, 4) het waarborgen van

continue stroming en 5) het in balans zijn van hydrologische en morfologische processen. In de eerste helft van de vorige eeuw zijn beken in verschillende fasen steeds drastischer gekanaliseerd, genormaliseerd en gereguleerd. In de eerste fase van herstel werden vooral accoladeprofielen aangelegd, vaak bleef het natte dwarsprofiel redelijk gehandhaafd. Bij genuanceerd herstellen wordt gestreefd naar een sterk verondiept en versmalt nat dwarsprofiel.

De regulatie van beken heeft geleid tot een bakjes model. Ieder stuwpand kan beschouwd worden als een bakje waarin weinig verval zit en wat aan het einde bij de stuw over stroomt. Het verval was uit de beekloop genomen en verplaatst naar het hoogteverschil bij de stuw. Bij het genuanceerd herstellen wordt gestreefd naar een continue verhanglijn in het lengteprofiel waarbij stuwen zoveel mogelijk komen te vervallen.

In het accoladeprofiel werd het, meestal smalle, winterbed gezien als een brede

natuurvriendelijke oever. Bij het genuanceerd herstellen van het beekprofiel is ruimte voor inundatie en wordt de inundatiezone beekmoeras. Dit betekent dat de land-water overgang van abrupt omgezet wordt in een kleinschalige dwarsgradiënt.

Een smal, ondiep dwarsprofiel met mogelijkheid tot inunderen maakt van een drainerende beek een beek met gedempte afvoer. De demping kan nog verder versterkt worden met maatregelen in het infiltratiegebied (een voorbeeld is het dichten van alle sloten en greppels op de Stippelberg) en het ontwikkelen van diffuse afvoersystemen (zie hoofdstuk 4).

Daardoor wordt water langer in de ondergrond van het stroomgebied vastgehouden wat van een abrupt drainerende beekloop leidt tot het ontstaan van een grootschalige

landschapsgradiënt.

De hoofdvragen die in dit hoofdstuk beantwoord gaan worden zijn: • Hoe ziet een natuurlijk beekdalprofiel eruit?

• Wat betekent verondiepen van het beekprofiel?

• Hoe kan de weglengte van de beek worden vergroot en waarom? • Hoe ziet een netwerk van beken er nu uit en hoe zag dat eruit?

• Hoe kunnen beek en dal worden verbonden en tot welke effecten leidt dat? • Waar zit de balans tussen hydromorfologische dynamiek en stabiele habitat

heterogeniteit?

• Wat zijn de basisbouwstenen van een ecologische systeemanalyse?

6.2 Referentiebeeld