• No results found

Maar het waren vooral onze trouwe viervoeters, die tijdens epidemieën ware hondsdagen beleefden287

. Onschuldig was de maatregel dat ze binnenshuis gehouden

moesten worden en alleen aangelijnd de deur uit mochten. In september 1593 kregen

de Middelburgers drie dagen lang de gelegenheid om tegen een premie van een

stuiver hun honden op twee schepen af te geven, waarop de beesten zouden worden

verdronken. Hazewinden en brakken (economisch onmisbaar?) moesten worden

vastgelegd. Soortgelijke bepalingen vinden we in 1625 en 1635. Dan is er het gebod

dat de honden de stad uit moesten; sommigen althans, want in Sluis werden ook weer

jacht- en waterhonden uitgezonderd. In Schiedam wordt gesproken van

‘quijtmaecken’. Mogelijk wordt bedoeld dat men zijn eigen hond moest afmaken,

want aan het gebod werd toegevoegd: ‘off bij gebreecke van dien sal bij de stadt een

gestelt werden om alle honden, die hij op straet sal vinden, doot te slaen’. En dat is

een praktijk die zeer frequent voorkwam. De hondenslager, bekend om zijn Gode

welgevallig werk in de kerk, kon men in het bijzonder in pesttijden ook in de open

lucht aan het werk zien. Heel wat steden trokken gedurende epidemieën speciale

meppers aan, die hun taak serieus opvatten. Mr. Willem Cornelis Willemsz. sloeg

volgens de Middelburgse stadsrekening in 1470 niet minder dan 21 dozijn honden

dood. Een Dordtse hondenslager weerde zich zo goed ‘datter naulicx, gelijck of den

handel al hier gedaen was, een (hond, schr.) meer ter beurse en verschijnt’. In

Gorinchem kreeg de hondenslager in 1636 ter aanmoediging op zijn bescheiden

dagloon van tien stuivers eenzelfde bedrag voor elke hond die hij dood sloeg. Daar

treedt het ongenoegen openlijk naar voren. Dierenvrienden of -eigenaars - dat kan

samen gaan - kwamen in het geweer en meer dan eens kreeg de hondenslager zelf

de klappen van de zweep te verduren! Het bleek nodig de oppositie of het geweld

tegen deze overheidsdienaren met boetes te bestraffen. In Leiden bijvoorbeeld kon

wie hem nariep, bedreigde, beledigde of kwetste, bestraft worden met een boete van

drie gulden. Wie hem mishandelde of een hond tegen hem opzette, kon zelfs tot tien

gulden worden aangeslagen.

Eindnoten:

159 ‘Pest te Bodegraven’, Heemtijdinghen 9 (1973). Vgl. hierboven het slot van hoofdstuk III.2. 160 De Rotterdamse opgaven zijn gering (Mentink en Van der Woude, De demografische

ontwikkeling te Rotterdam en Cool, tabel 14); de gepubliceerde Amsterdamse gegevens betreffende de ondertrouw zijn vijf- en meerjaarlijkse totalen (S. Hart, ‘Geschrift en Getal. Onderzoek naar de samenstelling van de bevolking van Amsterdam in de 17e en 18e eeuw, op

grond van gegevens over migratie, huwelijk, beroep en alfabetisme’, in: Id, Geschrift en Getal (Dordrecht 1976), 136-143). Zie voor leeftijdsspecifieke sterfte hoofdstuk II.5.

161 Nusteling, Binnen de vesting Nijmegen, 50-51; Lesger, Huur en conjunctuur, 46. Dit verschijnsel trad ook op in het niet-pestjaar 1628. Zie ook Lee in: E.A. Wrigley en R.S. Schofield, The Population History of England 1541-1871: a Reconstruction (London 1981), 359-363, 374-377, 383, 386, 400. Het huwelijksverbod dat de Leidse magistraat in 1624 uitvaardigde, stelt ons voor een probleem. Dit verbod vond plaats op verzoek van de hervormde kerkeraad. Op 23 augustus van dat jaar besloten de ambtsdragers het stadsbestuur te vragen het trouwen te verbieden en aan te dringen op een wekelijkse dag van vasten en bidden en een betere viering van de zondag. Een week later waren twee predikanten daarover gaan praten met het stadsbestuur. Er zou een trouwverbod worden uitgevaardigd en ook het verzoek inzake biddagen en zondagsviering zou worden gehonoreerd. Werd er daarna in Leiden helemaal niet getrouwd (blijkt niet uit de trouwboeken) of gold het verbod alleen niet-hervormden, die men aldus wilde dwingen in de hervormde kerk te trouwen? Wilde men het Gode onwelgevallig beschouwde ‘Venus-werk’ tegengaan? Mogelijk is het verbod niet geëffectueerd. (GA Leiden, Kerkeraadsacta 23/30-8-1624).

162 D.J. Noordam, ‘Lust, last en plezier: vier eeuwen seksualiteit in Nederland’, in: R.E. Kistemaker (Ed.), Een kind onder het hart. Verloskunde, volksgeloof, gezin, seksualiteit en moraal vroeger en nu (Amsterdam 1987), 128.

163 D.J. Noordam, Leven in Maasland. Een hoogontwikkelde plattelandssamenleving in de achttiende en in het begin van de negentiende eeuw (Hilversum 1986), 143,161. Er kwam overigens (zelf)kritiek op deze visie. In een samenvatting van de resultaten van 13 gezinsrecontructiestudies in Engeland 1600-1799 door Wrigley en Schofield is echter geen spoor van geboortenbeperking terug te vinden (en dus ook niet in reactie op de pest) zie: E.A. Wrigley en R.S. Schofield, ‘English Population History from Family Reconstruction: Summary Results 1600-1799’, Population Studies 37 (1983), 161-171.

164 D. Valentius, Tractaet teghen de pest (Haarlem 1636), 3.

165 Geerard Blasius, Pestgeneesing en bewaaring voor deselve (Amsterdam 1663), 11. 166 Barbette, Pestbeschryving, 39.

167 Van Diemerbroek, Traktaat van de Peste, 7.

168 Helvetius, Den ontwapenden Pest-doodt, 14-15. Vrijen werd dus als aanleiding en niet (anders dan bij syfilis) als oorzaak gezien (vgl. Stanislav Andreski, ‘Syphilis, Puritanism and Capitalism’, Amsterdams Sociologisch Tijdschrift 7 (1980), 723).

169 Dijkstra, Een epidemiologische beschouwing, 47-48; M.J. Godefroi, ‘Een merkwaardig pestboekje uit de zeventiende eeuw’, Weekblad van het Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 22 (1886), I, 61-62 (naar aanleiding van C. de Cock van Kerkwyck, Pestbasilicus en verduysterde liefde in des werelts laeten avondstondt, met een bygevoegde ontmaskerde Pest-mom (1668)).

170 Philiatros a Ganda, De wintersche avonden, 349-350

171 Mentink en Van der Woude, De demografische ontwikkeling te Rotterdam en Cool, tabel 1; de Amsterdamse cijfers van Hart zijn weer vijfjaarlijks (zie Nusteling, Welvaart en werkgelegenheid, bijlage 1.2; Posthumus, De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie, deel 3, bijlage II. De Leidse cijfers zijn in bepaalde jaren soms zo laag dat er onderregistratie moet zijn geweest (bijvoorbeeld: 1608).

172 Zie voor het verband tussen hoge sterfte en afnemende geboorte (inclusief voor sterfte onder zwangere vrouwen en foetaal verlies) Wrigley en Schofield, The Population History of England,

178 Vgl. Wim Blockmans, ‘Verwirklichungen und neue Orientierungen in der Sozial-geschichte der Niederlande im Spätmittelalter’, in: W. Ehbrecht en H. Schilling (Eds.), Niederlande und Nordwestdeutchland (Köln/Wien 1983), 51.

179 D.S. van Zuiden, ‘De contagieuse ziekte en de herbergen in Amsterdam (1618)’, Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 62 (1918), 1017-1018.

180 A. Korff, Beknopte geschiedenis van Huisduinen en Den Helder (Haarlem 1958), 64; J. Bremer en H. Schoorl, Volk aan het Marsdiep. Schetsen uit vier eeuwen Texel en Huisduinen/Den Helder (Schoorl 1983), 26.

181 Geciteerd in Dijkstra, Een epidemiologische beschouwing, 38.

182 W. Bezemer en J.H.W. Unger (Eds.), De oudste kronieken van en beschrijvingen van Rotterdam en Schieland (Rotterdam 1895), 502.

183 Taverne, In 't land van belofte, 214. 184 Lesger, Huur en conjunctuur, 46-48.

185 Posthumus, De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie, deel 3, 816.

186 M.A. van Andel, ‘Instructiën voor pest- en siechuysmeesters te Gorinchem’, Nederlandsch Tijdschrift voor Geneeskunde 62 (1918), 620.

187 GA Gouda, Gasthuisarchief nr. 76. Zie voor groei in de medische sector hierna ad noot 230 e.v..

188 Moquette, Pestepidemieën in Rotterdam, 44-45. 189 Centen, Vervolg der historie, 191.

190 Zie hoofdstuk II.3 ad noot 35-36.

191 Bremer en Schoorl, Volk aan het Marsdiep, 27.

192 Overigens bleek de vraag naar textiel ten gevolge van de pest ook te kunnen stagneren, zoals zojuist uit het Amsterdamse voorbeeld bleek.

193 Posthumus, De geschiedenis van de Leidsche lakenindustrie, deel 3, bijlage I. 194 Moquette, Pestepidemieën in Rotterdam, 38; Overvoorde, Maatregelen, 73.

195 B. van Selm, Een menighte treffelijcke Boecken. Nederlandse boekhandelscatalogi in het begin van de zeventiende eeuw (Utrecht 1987), 24.

196 J.R. Bruijn, ‘Mercurius en Mars uiteen. De uitrusting van de oorlogsvloot in de zeventiende eeuw’, in: S. Groenveld, M.E.H.N. Mout, I. Schöffer (Eds.), Bestuurders en Geleerden (Amsterdam/Dieren 1985), 99.

197 Noordegraaf, Hollands welvaren?, 197; zie ook 94.

198 C. Verlinden en J. Craeybeckx (Eds.), Prijzen- en lonenpolitiek in de Nederlanden in 1561 en 1588-1589. Onuitgegeven adviezen, ontwerpen en ordonnanties (Brussel 1962), 11; vgl. voor de veertiende eeuw Blockmans, The social and economic effects, 854.

199 Vgl. J.L. van Zanden, ‘Op zoek naar de “missing link”. Demografie en economie in Holland, 15e-17e eeuw’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedens 14 (1988) 359-386.

200 Vgl. A. Knotter en J.L. van Zanden, ‘Immigratie en arbeidsmarkt in Amsterdam in de zeventiende eeuw’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 13 (1987), 403-431.

201 Het arbeidsmarktonderzoek staat hier nog in de kinderschoenen (zie L. Noordegraaf, ‘Arbeid en arbeidsmarkt. Recent onderzoek in historiografisch perspectief’, Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis 13 (1987), 357-372).

202 Dit geldt ook voor de mobiliteit op de arbeidsmarkt die ten gevolge van de sterfte vergroot zal zijn (zie hier boven ad noot 175). Het feit dat op dit moment ook weinig concreets kan worden gezegd over de relatie tussen pest en prijzen, laat ons ook de prijsgeschiedenis verder rusten. Een onderzoek op basis van gedetailleerde lokale prijsreeksen en aanvoergegevens zal overigens niet eenvoudig zijn.

203 In de levensmiddelenpolitiek en in het bijzonder de in- en uitvoermaatregelen van die tijd komt hetzelfde probleem naar voren (zie Noordegraaf, Levensstandaard en levensmiddelenpolitiek en Id., Hollands welvaren?). Vgl. voor de consistentie van de handelspolitiek in het algemeen en het opportunistische karakter daarvan P.W. Klein, ‘Het mercantilisme’, in: H. Baudet en H. van der Meulen (Eds.), Kernproblemen der economische geschiedenis (Groningen 1978), 124-126.

204 Het beeld is ontleend aan Theo P.M. de Jong, De krimpende horizon van de Hollandse kooplieden. Hollands welvaren in het Caribisch Zeegebied (1780-1830) (Assen 1966). 205 Zie hoofdstuk II.6. Enkele voorbeelden menen wij te moeten herhalen. Vgl. Carlo M. Cipolla,

Christofano and the Plague. A study in the history of Public Health in the age of Galileo (Londen 1973), 109.

207 Pols, Westfriesche stadrechten, deel 2, 113.

208 GA Alkmaar, stadsarchief vóór 1815, inv. nr. 28, fol. 42; Bik, Vijf eeuwen medisch leven, 102; Brouwer Ancher, De pest en hare bestrijding, 171-172; Fasel, Alkmaar en zijne geschiedenissen, 21; zie ook hoofdstuk 2 ad noot 181; Fokker, Onderzoek naar den aard van de epidemische en contagìeuse ziekten, 72; H. de Jager (Ed.), De middeleeuwsche keuren der stad Brielle ('s-Gravenhage 1901), 369; Van Veen, De pest en hare bestrijding, 52.

209 Van Andel, Plague Regulations, 440; Van Veen, De pest en hare bestrijding, 52. 210 Van Veen, De pest en hare bestrijding, 49.

211 Breen, Rechtsbronnen der stad Amsterdam, 74, 173; Bruch, Middeleeuwsche rechtbronnen van Gorinchem, 298; Fruin, De oudste rechten der stad Dordrecht, 313,327; Houtzager, Medicyns, vroedwyffs en chirurgyns, 19; Ten Kate, De pestkeuren in Kampen, 1655; Unger, Middeleeuwsche ordonnantien, 626.

212 Zie hoofdstuk II.6.

213 Zie hierboven ad noot 13-19. 214 Van Andel, Plague Regulations, 433. 215 Van Veen, De pest en hare bestrijding, 48.

216 Zie voor het bovenstaande: GA Alkmaar, stadsarchief vóór 1815, inv. nr. 41, res. 30 juli 1602; GA Leiden, stadsarchief. inv. nr. 693, aflezingenboek H, fol. 142-143; Van Andel, Pest te Gorinchem, 184511846; Id., Plague Regulations, 433, 435-436; Betz, Het Haagsche leven, 162, 164; Bik, Vijf eeuwen medisch leven, 102-103, 114; Bruch, Middeleeuwsche rechtbronnen van Gorinchem, 298; De Bruyn, Verordeningen, 1159; Buchner, Verhandelingen, 278, 280-281; Commelin, Beschrijvinge van Amsterdam, deel 2, 1181; Van Dale, De pest te Sluis in de eerste helft der zeventiende eeuw, 186; Fruin, De oudste rechten der stad Dordrecht, 313, 327; Houtzager, Medicyns, vroedwyffs en chirurgyns, 22; Ten Kate, De pestkeuren in Kampen, 1655-1657; Moquette, Pestepidemieën in Rotterdam, 38, 43; Overvoorde, Maatregelen, 73-74; Plomp, Ziekenzorg in Woerden, 18.

217 Van Veen, De pest en hare bestrijding, 47-48. 218 Zie hoofdstuk II.6 ad noot 198.

219 Bourgois, Mesures et précautions, 45. 220 Zie hoofdstuk II.2.

221 Hollandsche Mercurius, 1655, 218. 222 Letters S. Hill.

223 Moquette, Pestepidemieën in Rotterdam, 47-48.

224 Fokker, Onderzoek naar den aard van de epidemische en contagieuse ziekten, 90-91. Zie voor de reactie van de Staten-Generaal hierboven ad noot 5.

225 Moquette, Pestepidemieën in Rotterdam, 48-49. 226 Zie hoofdstuk II.6 ad noot 199.

227 Cornelis Cau e.a. (Eds.), Groot Placaet-boeck, deel 2 ('s-Gravenhage e.a. 1658-1770), 3171-3174; zie ook Resoluties van de Staten van Holland, 8-8-1664; Bourgois, Mesures et précautions, 48-49. Veranderende medische inzichten waren eveneens verantwoordelijk voor een meer centralistische aanpak (zie hierna).

228 Resoluties van de Staten van Holland, 8-8-1664. Het advies is opgenomen in Israëls, De pest in Amsterdam, 22-25.

229 Bourgois, Mesures et précautions, hoofdstuk IV; Id., ‘Les provinces Unies, les mesures contre la peste et le commerce dans la région baltique, 1709-1715’, in: W.G. Heeres, L.M.J.B. Hesp, L. Noordegraaf en R.C.W. van der Voort, From Dunkirk to Danzig. Shipping and Trade in the

236 Bik, Vijf eeuwen medisch leven, 122, 125; J. van der Leen, Geschiedenis van het pest- en dolhuis der gemeente Rotterdam (Rotterdam 1934), 16-17; Oosterbaan, Het Oude en Nieuwe Gasthuis, 214-215.

237 GA Alkmaar, stadsarchief vóór 1815, inv. nr. 27, fol. 218.

238 Van Andel, Plague Regulation, 412; Bik, Vijf eeuwen medisch leven, 136-137. 239 Brouwer Ancher, De pest en hare bestrijding, 156.

240 Bik, Vijf eeuwen medisch leven, 132, 134; Brouwer Ancher, De pest en hare bestrijding, 155-156. 241 H. 't Jong, Van kerkhof tot begraafplaats (Dordrecht 1982), 24.

242 Van Beverwijck, Bericht van de pest, 21. 243 Van Andel, Plague Regulations, 434.

244 Thijssen, Geschiedkundige beschouwing, ex. UB UvA tegenover blz. 201. 245 Van Veen, De pest en hare bestrijding, 5.

246 Zie voor het volgende: Van Veen, De pest en hare bestrijding, 5, 13, 16-17; Bosman-Jelgersma, Pieter van Foreest, 16; P.A.S. van Limburg Brouwer (Ed.), Boergoensche charters 1428-1482 (Amsterdam/'s-Gravenhage 1869), 104; Ten Kate, De pestkeuren in Kampen, 1655; Dooren, Een testament in pesttijd, 3928; Velius, Chronyk van Hoorn, 503.

247 Israëls, Lessen uit lang vervlogen tijden, nr. 49. 248 Zie hoofdstuk II.5 ad noot 95.

249 GA Alkmaar, archief N.H. Kerkeraad, inv. nr. 5, resolutie 20-8-1656. 250 Bik, Vijf eeuwen medisch leven, 136.

251 Philiatros a Ganda, De Wintersche avonden, 346; 't Jong, Van Kerkhof tot begraafplaats, 24. Aangenomen dat de begrafenisgelden voor dergelijke bijstand gebruikt konden of mochten worden en in zo'n geval niet aan de parochie, c.q. kerkfabriek-meesters ten goede kwamen (zie voor de ingewikkelde financiële problematiek rond de kerkfinanciën: A.Th. van Deursen, ‘Kerk of parochie? De kerkmeesters en de dood ten tijde van de Republiek’, Tijdschrift voor Geschiedenis 89 (1976), 534, 536.

252 Zie hoofdstuk III.5. Kermisvermaak was zeer verbreid omdat vele jaarmarkten een kermisachtig karakter kregen (L. Noordegraaf, Atlas van de Nederlandse marktsteden

(Utrecht/Antwerpen/Amsterdam 1985), 24-25). Overigens was er vóór de Reformatie ook al verzet tegen het kermisvieren en alle mogelijke spel en spelzucht (zie bijvoorbeeld Hermesdorf, Rechtsspiegel, hoofdstuk XVII en G.H. Jansen, Een roes van vrijheid. Kermis in Nederland (Meppel/Amsterdam 1987), 30-31).

253 W. Teellinck, Gesonde bitterheyt voor den weelderighen Christen die geerne Kermisse houdt (Middelburg 1624).

254 Trip, Geschiedenis der ziekten, 16. 255 Plomp, Ziekenzorg in Woerden, 17.

256 Van Andel, Plague Regulations, 416; Van Veen, De pest en hare bestrijding, 26.

257 Zie hoofdstuk III.5. J. Hartog, De Spectatoriale geschriften van 1741 tot 1800. Bijdrage tot de kennis van het huiselijk, maatschappelijk en kerkelijke leven onder ons volk in de tweede helft der 18de eeuw (Utrecht 18902).

258 Zie hoofdstuk II.6 ad noot 170.

259 Aernout van Buchell in: Van Campen, Notae Quotidianae, 48-49, 54, 63.

260 Baumann, Johan van Beverwijck, 45; J. Heringa, ‘Bijzonderheden betreffende de vervaardiging van de gewone Nederlandsche Bijbelvertaling’, Archief voor kerkelijke geschiedenis 5 (1834), 168-169.

261 Zie hierboven ad noot 51.

262 Bert van Selm, ‘De bibliotheek van Pieter Saenredam’, Kunstschrift Openbaar Kunstbezit 32 (1988), 16. Zie onze bibliografie voor de volledige titels van de genoemde boekjes.

263 Wilhelm van Ranouw, Weekelyk discours over de pest en alle-pestilentiale ziekten (Amsterdam 17 november 1721 - 9 juni 1722).

264 Onder de titel: Weekelyks discours over de Grasserende ziekten, Mitsgaders de Byzondere land-kwalen van elke Natie, opgeheldert door Beschouwingen van de gesteltheid der gronden, lucht of dampkring, en wateren van elk Landschap.

265 W. OGrinc, Sint-Sebastiaan geschoren, Maatstaf 1986, 39-58.

266 Paul Huys Janssen, ‘Jan van Bijlert’, in: Nieuw Licht op de Gouden Eeuw. Hendrick ter Brugghen en tijdgenoten (Utrecht 1987), 197-198.

267 Voor de pest te Utrecht zie Van der Weyde, Bijdrage tot de geschiedenis der pest te Utrecht, en J. van de Water (Ed.), Groot-Placaetboek vervattende alle de Placaten, Ordonnantien en Edicten der Edele Mogende Heeren Staten 's Lands van Utrecht, mitsgaders van de Ed. Groot

Achtb. Heeren Borgemeesteren en Vroedschap der stad Utrecht, tot het jaar 1728 ingesloten, deel 3 (Utrecht 1729).

268 Leonard J. Slatkes, ‘Hendrick ter Brugghen’, in: Nieuw Licht op de Gouden Eeuw, 129-130. Gerard van Honthorst's Sebastiaan is gedateerd van 1620 tot ca. 1623 (Mieke Vermeer, ‘Gerard van Honthorst’, in: Nieuw Licht op de Gouden Eeuw, 283-284). Als onze opvatting over de pest als direkte aanleiding voor het kiezen van dit thema juist is, moet het schilderij niet vóór 1623 worden gedateerd. Van Tuijll's Sebastiaan is gedateerd omstreeks 1647 (zie Guido Jansen, ‘Gerard van Tuijll’, in: Nieuw Licht op de Gouden Eeuw, 304-305). Het zou aardig zijn als dit schilderij nog eens precies gedateerd (en dan in één van de pestjaren 1652 of 1654-1656) zou kunnen worden.

269 Schwartz, Rembrandt, 129-130, 176, 203. Zie voor de relatie tussen pest en dodendans, welke laatste in de tweede helft van de veertiende eeuw sterk opkomt en in de beeldende kunst en de letteren buiten ons onderzoeksterrein een lang leven heeft: D.Th. Enklaar, De dodendans. Een cultuur-historische studie (Amsterdam 1950), i.h.b. hoofdstuk 7.

270 Zie hoofdstuk III.5. 271 Heyns, Pest-Spieghel.

272 Gerrit Komrij (Ed.), De Nederlandse poëzie van de zeventiende en achttiende eeuw in duizend en enige gedichten (Amsterdam 1986), 216-217.

273 Jacob Revius, ‘Scipio Nasica’, in: W.A.P. Smit (Ed.), Jacob Revius, Over-IJsselsche Sangen en Dichten uitgegeven, met ongedrukte gedichten vermeerderd en van verklarende

aanteekeningen voorzien, deel II (Amsterdam 1935), 56. ‘Opden hals’: onder bedreiging met de doodstraf. Smit tekent aan dat P. Corn. Scipio Nasica Corculum in 154 v.Chr. de al begonnen bouw van een theater met zitplaatsen voor de toeschouwers als consul belette en dat een senaatsbesluit kort daarop verbood toneelstukken anders dan staande te bekijken. Revius voorstelling, als zou Scipio zich tegen de ‘schou-spelen’ zelf hebben gekeerd, is dus niet geheel juist.

274 Zie hoofdstuk I.3 ad noot 24.

275 Philologus Philiatros a Ganda, De wintersche avonden.

276 Jacob van der Burgh (‘Syne antwoord’), in: J.A. Worp (Ed.), De gedichten van Constantijn Huygens, deel 2 (Groningen 1893), 106-107.

277 Niet-nederlandstalige literatuur is al verschillende malen vanuit de relatie met pest onderzocht. Zie Ailene Sybil Goodman, Explorations of a Baroque motive in the plague in selected seventeenth-century English and German Literature (ongepubl. diss. Maryland 1981); Jürgen Grimm, Die literarische Darstellung der Pest in der Antike und in der Romania (München 1965); David Steel, ‘Plague writing: from Boccaccio to Camus’, Journal of European Studies 11 (1981), 88-110.

278 Zie hierboven ad noot 109.

279 Trip, Geschiedenis der ziekten, 4-8; B. Lonsain, ‘Een oproer in het pestjaar 1623’, Groningse volksalmanak (1918), 54-59.

280 Fokker, Onderzoek naar den aard van de epidemische en contagieuse ziekten, 76; Buwalda-Prey, Bijdrage tot de geschiedenis van de pest, 88.

281 Zie hierboven ad noot 28.

282 Van Veen, De pest en hare bestrijding, 43-44.

283 GA Leiden, stadsarchief inv. nr. 693, aflezingboek H, fol. 146; De Bruijn, Verordeningen, 1157; Buwalda-Prey, Bijdrage tot de geschiedenis van de pest, 87.

175

7. Denken en doen

In het voorafgaande stonden angst, paniek en ontreddering aan de ene kant en