• No results found

Dan zijn er tenslotte de al eerder beluisterde stemmen van hen die pest-maatregelen volstrekt geoorloofd achtten. Alvorens op deze maatregelen en de toepassing daarvan

‘Wel, souw icker niet in-gaan durven? Dat is oock wat; wel dat komt schoon! Ick gae 's nachts wel met de graefmaker in een kuyl van twintich doon! Ick deynck: stae ick mee in 't rolletje

Soo sal 't oock kosten mijn bolletje’.

De geheel passieve houding tegenover de pest zowel in de gedaante van

zwaarmoedigheid als in die van zorgeloosheid - twee kanten van eenzelfde fatalisme

- is een uiterste, waarvan we, zoals gezegd, niet weten hoe verbreid dit was. Vaak

zal het leven ook wel sterker zijn geweest dan de leer.

Toen de Alkmaarse remonstrantse predikant Adolphus Venator van

contra-remonstrantse zijde - zijn tegenstander, de predikant Hillenius wees op de

door ons al aangehaalde psalm 91 - werd verweten dat hij uit vrees had geweigerd

pestzieken te bezoeken, werd daar in een verdedigingsgeschrift tegenover gesteld

dat belangrijke orthodoxe calvinistische leraren en ook predikanten in andere steden

zo hadden gehandeld

157

.

Dan zijn er tenslotte de al eerder beluisterde stemmen van hen die pest-maatregelen

volstrekt geoorloofd achtten. Alvorens op deze maatregelen en de toepassing daarvan

in te gaan is het na bovenstaande schildering van de angst, paniek en ontreddering

(inclusief de religieuze dimensie) noodzakelijk te schetsen hoe in de verstoring van

alle menselijke activiteiten de totale ontwrichting van de samenleving door de pest

tot uitdrukking komt

158

. Pas dan kan ons de ratio van de maatregelen voldoende

duidelijk worden.

Eindnoten:

94 S(z)acharias Heyns, Pest-Spieghel. Waer in speelsche wyse tot verbeteringhe des levens claerlijck bewesen ende voor ooghen ghesteldt wordt dat de Peste niet by gheval maer door Godes ghehengentsse den menschen tot een straffe overcomt (Amsterdam 1602).

95 Zie Van Deursen, Het kopergeld, deel III, 12, waarin ook het citaat. 96 Revius, Pest, r. 23-30.

103 Plomp, Ziekenzorg in Woerden, 19-21.

104 G.W. Kernkamp (Ed.), De regeeringe van Amsterdam soo in 't civiel als crimineel en militaire (1653-1672) ontworpen door Hans Bontemantel, deel 2 ('s-Gravenhage 1897), 521. Zie verder N.C. Kist, Neêrland's bededagen en biddagsbrieven. Eene bijdrage ter opbouwing der geschiedenis van staat en kerk in Nederland (Leiden 1848-1849), 2 delen.

105 GA Alkmaar, stadsarchief vóór 1815, inv. nr. 45; archief kerkeraad, inv. nr. 5.

106 R.J. Hirsch, Doodenritueel in de Nederlanden vóór 1700 (Amsterdam 1921), 42-45; Van Andel, Plague Regulations, 424-426; Buchner, Verhandeling, 279; W.A. Fasel, Alkmaar en zijne geschiedenissen, 279.

107 Schmitz, Schiedam en de pest, 130. Op dit motief komen we bij de bespreking van preventieve maatregelen terug. ‘Hoedjes’ nog aanwezig in ons ‘behoeden voor....’

108 Van Andel, Plague Regulations, 424.

109 Van Andel, Plague Regulations, 425; Overvoorde, Maatregelen, 71.

110 G.A. Bredero, Spaanschen Brabander Jerolimo, in: M.C.A. van der Heijden (Ed.), Al ziet men de lui ... Blijspel uit de 16e en 17e eeuw. Spectrum van de Nederlandse letterkunde 12 (1973), 139, r. 382-388. Labbekacken/larysters = kletswijven; linckermangt = boodschappenmand. 111 Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, deel 4, 30; Buchner, Verhandeling, 278-279; Moquette,

Pestepidemieën in Rotterdam, 37-38; vgl. Trip, Geschiedenis der zieken, 7-8.

112 Van Andel, Plague Regulations, 426-427; Hirsch, Doodenritueel, 126; Overvoorde, Maatregelen, 71; Van Veen, De pest en hare bestrijding, 44-45.

113 L. Knappert, Van sterven en begraven (Baarn 1909), 9, 11.

114 Fokker, Onderzoek naar den aard van de epidemische en contagieuse ziekten, 38, 45, 109. 115 J.Z. Kannegieter, ‘Pest te Amsterdam in 1602 en enkele aantekeningen over de daarop volgende

epidemieën’, in: Jaarboek Amstelodamum 51 (1964), 197-205, 221-225. 116 Commelin, Beschryvinge, deel 2, 1180.

117 GA Alkmaar, Archief Kerkeraad, inv. nr. 5, 28 augustus 1656. 118 Plomp, Ziekenzorg in Woerden, 17.

119 Vgl. Van Veen, De pest en hare bestrijding, 44.

120 Van Dale, De pest te Sluis in de tweede helft der zeventiende eeuw, 136. 121 Vgl. hoofdstuk II.6 ad noot 207-208.

122 Zie hoofdstuk II.6.

123 Van Andel, Plague Regulations, 412.

124 W.F. Emck, Kroniek van Gorinchem. Geschiedkundige en andere aantekeningen in

chronologische volgorde, 1230-1927 (Gorinchem 1929), 73-74. Dit jaar door ons niet beschouwd als jaar met ‘echte’ pest (zie bijlage 1).

125 Levensverhaal, 332.

126 Vgl. Van Deursen, Het kopergeld, deel III, 78.

127 Zie hoofdstuk II.6 ad noot 211; Velius, Chronyk van Hoorn, 502; Bik, Vijf eeuwen medisch leven, 455.

128 Moquette, Pestepidemieën in Rotterdam, 41. 129 Viverius, De handt Godes, 13.

130 Wagenaar, Amsterdam in zijne opkomst, deel 4, 359.

131 GA Leiden, Archief Pesthuizen, inv. nr. 1703, opgaven van legaten en giften. Moquette, Pestepidemieën in Rotterdam, 26.

132 Bijvoorbeeld: 1605 Frans Loenenhofje, Haarlem; Klauwershofje, Delft. 1617 St. Pietershof, Hoorn. 1618 Claes Reiniershofje, Amsterdam. 1624 Van Assendelftshofje, Leiden (testament 1624, oprichting 1681). 1625 Arent Maartenshofje, Dordrecht; St. Salvatorhofje, Leiden (testament 1625); Hofje van Lethmoet, Gouda. 1655 Jan Persijnshofje, Leiden (testament 1655, bouw 1666); Pieter Loridanushofje, Leiden (testament 1655, bouw 1656). 1656 Huis van Achten, Alkmaar. 1657 Hofje van Hendrik en Helena 't Hart, Gouda; Hofje van Maria Tams, Gouda. 1664 Schachtenhofje, Leiden (testament 1664). 1667 Suykerhofje, Amsterdam (zie D.P.M. Graswinckel. Nederlandsche hofjes (Amsterdam 1943); R. Lopes Cardozo, R. Spruit en F. Suyderhoud, Hofjes in Nederland (Haarlem 1977). Dergelijke schenkingen werden mogelijk nogal eens gedaan door kinderloze mensen, die in pestjaren hun erfgenamen hadden verloren. 133 J. Cats, Houwelick, dat is het gantsche beleyt des echten-staets, afgedeylt in ses hooftstucken

(Amsterdam 1664); Van Gerwen, Moedt-gevinge, 3. 134 Zie hoofdstuk II ad noot 213 en 214.

135 Nootwendigh historisch verhael 38 (zie ook hierboven hoofdstuk II ad noot 212). 136 Moquette, Pestepidemieën in Rotterdam, 41-42.

137 Zie Van Beverwijck, Bericht van de pest, 15. 138 Van Gerwen, Moedt-gevinge, 3.

139 Van Dalen, Oude maatregelen, 129. 140 Zie hierboven ad noot 82.

141 Viverius, De handt Godes, 14. Overgenomen in Teghen-gift, 4-5. 142 Van Beverwijck, Bericht van de pest, 16.

143 Cats, Houwelick, 16.

144 Van Diemerbroek, Tractaat van de Peste, boek 2, 8; Banga, Geschiedenis van de geneeskunde, 347.

145 Vgl. hoofdstuk I, slot.

146 Vgl. hierboven ad noot 80 en 90.

147 J. van Herwaarden, ‘Medici in de Nederlandse samenleving in de late Middeleeuwen (veertiende-zestiende eeuw)’, Tijdschrift voor Geschiedenis 96 (1983), 348. Zie voor

professionalisering en hiërachie onder de medische beroepsbeoefenaren van diverse pluimage: W. Frijhoff, ‘Non satis dignitatis.... Over de maatschappelijke status van geneeskundigen tijden de Republiek’, Tijdschrift voor Geschiedenis 96 (1983), 381, 384-387, 396-399.

148 Vgl. Frijhoff, Non satis dignitatis, 388. Wij zijn geneigd als het om ideeën gaat, een minder rigoureuze scheiding tussen officiële geneeskunde en volksgeneeskunde, magische

genezingsvormen en zelfs kwakzalverij aan te nemen dan waartoe een indeling in sociale lagen aanleiding geeft; zie ook hoofdstuk II.4.

149 Van Diemerbroek, Tractaat van de Peste, boek 2, 12-13.

150 G. Groenhuis, De Predikanten. De sociale positie van de gereformeerde predikanten in de Republiek der Verenigde Nederlanden voor ± 1700 (Groningen 1977), i.h.b. 163-170. 151 Van Deursen, Het kopergeld, deel III, 4-35.

152 Ook in bepaalde doperse richtingen leefden dergelijke ideeën.

153 C.G. van Leeuwen, ‘Aengaende der pestilencie. Een onderzoek naar de denkbeelden, die men in de Nederlanden gedurende de late Middeleeuwen met betrekking tot de pest koesterde’, in: E.K. Grootes en H. den Haan (Eds.), Bundel Zilverberg (te verschijnen). Ook in een paper van Alison Klairmont zijn verschillende argumenten voor onze stelling te vinden (A. Klairmont, ‘The problem of the plague: new challenges to healing in sixteenth-century France’, Proceedings of the Annual Meeting of the Western Society for French History 5 (1977), 119-127. Vgl. Van Herwaarden, Medici in de Nederlandse samenleving, 359).

154 Vgl. W. van Ravesteyn Jr., Onderzoekingen over de economische en sociale ontwikkeling van Amsterdam gedurende de 16e en het eerste kwart der 17de eeuw (Amsterdam 1906), 211, die de vraag opwerpt in hoeverre de predestinatieleer door rampen als de pest is aangewakkerd. Voor de kwestie in hoeverre de passieve houding tegenover de pest door de predestinatiegedachte is bevorderd, zie Alison Klairmont, The problem of the plague, 120. Het is de vraag of beiden een juist begrip hebben van predestinatie. Vgl. Van Deursen, Het Kopergeld, deel IV, 56. 155 Zie hoofdstuk II.6 en dit hoofdstuk ad noot 122.

156 Bredero, Spaanschen Brabander Jerolimo, 134-135.

157 Nootwendigh historisch verhael, 38. Omdat wij niet zeker zijn van deze interpretatie geven we de passage letterlijk: ‘Adolphus bekent zijn Menschlijcke swackheyt (als eertijds selfs van de voornaemste Leeraers / ende die het nootwendigh Decreet / ende de Predestinatie op 't hartste ghedreven hebben) ja eenighe andere Predicanten / niet van den gheringsten / in andere Steden ter selver tijdt:’.

132

van de ontwrichting is het echter noodzakelijk deze schets, waarin teveel impliciet

is gebleven, aan te vullen en uit te werken. Zo wordt pas goed duidelijk waarom de

pest expansief en niets of niemand ontziend moet worden genoemd. Nog eens anders

gezegd, het is onze bedoeling te laten zien dat de pest de menselijke mogelijkheden

in de ruimste zin van het woord beknot. Zij beïnvloedt en beheerst de geest. Zij pleegt

een aanslag op de vrijheid van handelen. Dadendrang wordt beperkt. Relaties

brokkelen af. Maatschappelijke functies blijven onvervuld. Het sociale leven in zijn

volle omvang schrompelt ineen. Een samenleving in verval, dat is de meest wrange

verschijningsvorm van de ontwrichting waarin wij ontreddering en verstoring tot

uitdrukking zien komen.