• No results found

4. De gevolgen van de driehoeksverhouding, intermediair tussen wal en schip?

4.2 Het volleybalgeschil

Eenzelfde probleem als de voetbalintermediairs hebben, speelt nu in een lopende procedure tussen de fiscus en een volleybalintermediair. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft inmiddels uitspraak gedaan in deze zaak70. Het ging hier om een belanghebbende welke via zijn

V.O.F. bemiddelt tussen volleybalsters en buitenlandse volleybalclubs. Hij berekent echter geen btw op zijn facturen, omdat hij van mening is dat hij diensten verricht voor de buitenlandse

clubs en niet voor de spelers. In dat geval is de plaats van dienst in het buitenland gelegen. De

inspecteur is echter van mening dat de diensten moeten worden aangemerkt als belangenbehartiging van de speelsters en dat de plaats van dienst hierdoor in Nederland is gelegen. Rechtbank Gelderland heeft in haar uitspraak geoordeeld dat de belanghebbende managementdiensten aan de volleybalspeelsters heeft verricht en dat de speelsters hierdoor zijn aan te merken als afnemers van de prestaties, waardoor de plaats van dienst in Nederland is gelegen.

In dit geschil kan duidelijk het probleem van de voetbalintermediair herkend worden. Is de speler de afnemer en zo ja, gaat het dan om bemiddelingsdiensten of om een op zichzelf staande prestatie.

4.2.1 Rechtbank Gelderland

In de feitelijke behandeling komt duidelijk naar voren dat de werkzaamheden van de volleybalintermediair ertoe leiden dat regelmatig overeenkomsten gesloten worden tussen Nederlandse volleybalspeelsters en buitenlandse volleybalclubs. Na overeenstemming betaalt de volleybalclub een fee aan de intermediair van 10% van het nettosalaris van de speler71.

Er bestond tevens een overeenkomst tussen een speelster en intermediair waarin is opgenomen dat de intermediair exclusief de speler vertegenwoordigt bij contractonderhandelingen. De vraag in eerste aanleg is hoe de verrichte werkzaamheden gekwalificeerd moeten worden en wat de plaats van dienst is voor de omzetbelasting72.

70 Hof Arnhem-Leeuwarden 24 april 2019, nr. 18/00675 en 18/00136. 71 Rechtbank Gelderland 30 januari 2018, nr. AWB – 16-5516. (r.o. 2) 72 Ibid. (r.o. 17)

In beginsel kan ervan uit worden gegaan dat - omdat de facturen gericht zijn aan de clubs - zij de afnemer van de prestatie zijn, het was dus aan de inspecteur om dit te ontkrachten. De rechtbank kijkt voor beoordeling van de afnemer naar de inhoud van de contracten, feiten en omstandigheden. De rechtbank overweegt dat als uit de contracten blijkt dat is vastgelegd dat de intermediair is opgetreden als exclusieve agent van de speelsters, de betalingsverplichting dan door de club wordt overgenomen. Ook blijkt nergens uit dat de clubs via contracten opdrachten hebben gegeven aan de intermediair73. Ze oordeelt in dit geval dus dat de speler wel

degelijk de afnemer is van de prestatie en kijkt hierbij naar de inhoud van de contracten en de feiten en omstandigheden van het geval. Helaas laat de rechtbank in het midden of er sprake is van bemiddeling. Ze stelt dat bij bemiddeling de plek van de onderliggende prestatie Nederland is74:

“De rechtbank laat in het midden of sprake is van bemiddeling. Want ook als sprake is van bemiddeling en als artikel 6a, derde lid, onderdeel c, op die bemiddeling van toepassing zou zijn, dan leidt dit niet tot een plaats van dienst in het buitenland. Volgens de bepaling onder c wordt de dienst van de bemiddeling verricht op de plaats “waar de onderliggende prestaties overeenkomstig deze wet worden verricht”. De onderliggende prestatie van de bemiddeling zou naar het oordeel van de rechtbank in dit geval de arbeidsovereenkomst tussen de club en de speelster zijn. Die arbeidsovereenkomst leidt echter niet tot prestaties overeenkomstig de Wet OB. Daarom kan de plaats van dienst van de bemiddeling in dit geval niet de plaats van de onderliggende prestatie volgen. En als zou moeten worden aangenomen dat de prestatie van eiseres aan de speelsters de onderliggende prestatie is, dan is de plaats van dienst in Nederland gelegen, zoals hiervoor al is geoordeeld.”

Dit is opmerkelijk, omdat in het gewezen Lipjes-arrest al is uitgemaakt dat ook wanneer er bemiddeling plaatsvindt bij een niet btw-belaste prestatie, vaak een transactie tussen twee particulieren, de bijzondere bepaling van de intermediair toch geldt75. Dit heeft het Hof in haar

arrest – naar mijn mening correct – gecorrigeerd.

4.2.2 Hof Arnhem-Leeuwarden

73 Rechtbank Gelderland 30 januari 2018, nr. AWB – 16, 5516. (r.o. 25 en 27) 74 Ibid. (r.o. 34)

Opmerkelijk is dat in het hoger beroep het Hof geen oordeel doet over wie als afnemer van de prestatie kwalificeert. Wel heeft ze gekeken naar kwalificatie van de prestatie, dus of er sprake was van een op zichzelf staande prestatie, dan wel een bemiddelingsdienst. Waar de rechtbank in rechtsoverweging 34 concludeert dat de onderliggende prestatie van bemiddeling – de arbeidsovereenkomst – niet leidt tot een prestatie overeenkomstig de wet OB, corrigeert het Hof dit. Het Hof stelt dat op basis van het Lipjes-arrest, welke ik heb behandeld in paragraaf 2.4.3, de regeling voor bemiddelingsdiensten ook geldt, indien sprake is van bemiddeling tussen partijen waarvan één of meer niet als ondernemer optreden76.

Bij kwalificatie van de prestatie is gekeken naar totstandkoming van de overeenkomsten en de feiten en omstandigheden van het begeleiden van de speler. Zo komt de arbeidsovereenkomst vrijwel alleen maar tot stand op verzoek van een club vooraf77. Daarna gaat de intermediair

opzoek naar een bijpassende speler. Hoewel de contracten exclusief tussen speler en intermediair waren, zag dit alleen op de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst. Bij elke nieuwe overeenkomst waren de spelers vrij om een andere intermediair in te schakelen. Tot slot ziet het Hof carrièreadvies aan de spelers als ‘noodzakelijke voorbereiding van later door

belanghebbendes tussenkomst tot stand te brengen overeenkomsten tussen clubs en speelsters’78. Aan de hand van deze feiten en omstandigheden oordeelt het Hof dat de prestaties die de intermediair verricht, aan te duiden zijn als bemiddelingsdiensten bij de totstandkoming van arbeidsovereenkomsten tussen speler en club, waarbij de intermediair op naam en voor rekening van een ander handelt79. Het Hof vindt het verder niet van belang wie de afnemer van

de diensten is nu de plaats van dienst altijd in het buitenland zal liggen. Ik maak hieruit op dat bij beoordeling wordt gekeken naar de feiten en omstandigheden van de desbetreffende prestatie, waarbij ik veel overeenkomsten zie met de totstandkoming van een voetbaltransfer. Hier zal ik later verder op ingaan.

Naar mijn mening is het jammer dat het gerechtshof geen duidelijkheid verschaft over wie de afnemer van de prestatie is. Hoewel het verschaffen van rechtszekerheid meer de taak van de Hoge Raad is, had ze had in deze zaak rechtszekerheid kunnen verschaffen voor de sportintermediair. In binnenlandse situatie zou het namelijk wel van belang zijn wie de afnemer

76 Hof Arnhem-Leeuwarden 24 april 2019, nr. 18/00675 en 18/00136. (r.o. 4.12) 77 Ibid. (r.o. 4.11)

78 Ibid. (r.o. 4.11) 79 Ibid. (r.o. 4.12)

is voor het toestaan van aftrek voorbelasting aan de intermediair, dan wel in het geval dat er geen sprake zou zijn van bemiddelingsdiensten. De zaak is inmiddels in cassatie bij de Hoge Raad, maar het is nog maar de vraag of er antwoord komt op de vraag wie de afnemer van de prestatie is.

4.2.3 Conclusie A-G Ettema: “Plaats van diensten op het gebied van sportmanagement niet in Nederland gelegen.”

In haar conclusie plaatst A-G Ettema de zaak in het fiscale perspectief. Ze stelt dat er op twee punten discussie kan bestaan over de mogelijke fiscale gevolgen Ten eerste is nog niet duidelijk wat de aard van de diensten in feitelijk opzicht is. Ten tweede is er een discussie over wie de afnemer is van de diensten: spelers of clubs. Beide punten zijn van belang voor bepaling van de plaats van dienst: of in Nederland of in het buitenland. Het tweede punt is tevens van belang voor het recht op aftrek van de btw, die de intermediair eventueel in rekening moet brengen. Wanneer de club de afnemer is, mag de btw wel in aftrek worden gebracht, maar wanneer de speler afnemer is, mag dit niet80.

Ook in de conclusie laat de AG in het midden wie de afnemer van de dienst is. Ze is het eens met het Hof dat er sprake is van een bemiddelingsdienst81. De vraag die ze zichzelf stelt, is of

er in de situatie van bemiddelingsdiensten een verschil is tussen speler of club als afnemer. De meest eenvoudige situatie acht ze wanneer de club de afnemer is. In dit geval zal de dienst onder de algemene plaats van dienst regel vallen en zal de plaats van dienst in het buitenland zijn82.

In geval dat de speelster de afnemer is, acht Ettema dat de bemiddelingsdiensten zien op de sportieve werkzaamheden van de speelsters, die in het buitenland zijn. Mede vanwege dezelfde uitkomst in verschillende situaties is Ettema van mening dat het oordeel van het Hof in stand moet blijven83.