• No results found

4. De gevolgen van de driehoeksverhouding, intermediair tussen wal en schip?

4.3 De afnemer van de prestatie

4.3.4 Auto Lease Holland arrest

Auto Lease Holland (hierna: ALH) leaset auto’s en verstrekt aan haar lessees brandstofkaarten, waarmee deze de leaseauto’s kunnen voltanken. ALH betaalt de brandstofkosten direct aan de kredietmaatschappij, waarna een maandelijks bedrag voor de brandstofkosten aan de lessees in rekening wordt gebracht. Aan het eind van het jaar wordt afgerekend over de meer of minder verbruikte brandstof. Over de brandstofkosten die ze betaalt aan de kredietmaatschappij werd Duitse btw in rekening gebracht, deze btw wilde ALH vervolgens weer terugvragen bij de Duitse fiscus. De vraag was echter of de levering van de brandstof wel aan ALH had plaatsgevonden. Immers waren de lessees de directe afnemers van de brandstof. De Duitse nationale rechter stelt naar aanleiding van dit geschil prejudiciële vragen aan het HvJ. Voor beantwoording van de vraag of de lessees of lessor afnemer is, wordt gekeken naar de beschikkingsbevoegdheid93:

92 HvJ 6 februari 2003, nr. C-185/01. (Auto Lease Holland). 93 Ibid. (r.o. 33)

“33 Voor de beantwoording van de vraag moet dus worden onderzocht of in de hoofdzaak de aardoliemaatschappijen deze bevoegdheid om concreet over de brandstof te beschikken als een eigenaar, hebben overgedragen aan de lessor dan wel aan de lessee.”

Hoewel het in dit arrest ging om een levering van een goed en niet om het verrichten van een dienst – zoals de voetbalintermediair wel doet – heeft het HvJ in deze zaak dus net als in het Meerpaal arrest geoordeeld dat voor bepaling van de afnemer gekeken moet worden naar de beschikkingsbevoegdheid of bevoegdheden over de te verrichte prestatie. Het HvJ oordeelde dat, omdat vaststaat dat de lessee over de brandstof kan beschikken, hij als eigenaar de afnemer is van de prestatie. Het feit dat ALH de brandstofkosten voorschiet voor de lessees, doet hier niet aan af. Benaderen voetbalclubs de voetbalintermediairs, ofwel geven zij een opdracht tot het verrichten van diensten, waarover zij de beschikkingsmacht behouden, dan zijn zij de afnemer van de verrichte diensten.

4.4 Voorlopige conclusie

De voetbalintermediair verricht btw-belaste diensten in een driehoekssituatie, waar de speler en de clubs bij betrokken zijn. In dit hoofdstuk heb ik getracht duidelijkheid te scheppen over zowel de plaats van dienst bij een voetbaltransfer als het recht op aftrek van voorbelasting. Btw- technisch zal er slechts een mogelijkheid zijn tot recht op aftrek, indien de voetbalclub wordt aangemerkt als afnemer van de diensten die de voetbalintermediair verricht. In het volleybal- geschil stond de intermediair de speler uitsluitend bij om te bemiddelen bij de arbeidsovereenkomst, waardoor de diensten werden aangeduid als bemiddelingsdiensten.

Helaas is er door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden niet ingegaan op de vraag wie de feitelijke afnemer is van de diensten van de voetbalintermediair. Echter is er in andere arresten van zowel de Hoge Raad als het HvJ wel gesteld welke belangen mee kunnen wegen ter bepaling van het afnemerschap binnen de btw. Zowel in het Meerpaal arrest als in het ALH- arrest, wordt geabstraheerd van formele contractuele relaties en wordt gekeken naar de feiten en omstandigheden per geval. De doorslaggevende factor in deze drie zaken is de beschikkingsmacht die de afnemer hoort te bezitten. De vraag is in hoeverre de speler dan wel club de intermediair kan aansturen bij het verrichten van zijn prestaties. Dit zal voor een groot deel afhankelijk zijn van hoe de intermediair te werk gaat. Nu we in hoofdstuk 3 hebben gezien dat de intermediair zich in verschillende posities kan begeven, zullen feiten en omstandigheden

bepalend zijn of de club dan wel de speler de afnemer is. Wat met zekerheid gezegd kan worden, is dat zowel de fiscus met haar VSO’s, als de intermediair met contractuele voorwaarden geen doorslaggevende afnemer kan bepalen voor de btw. Er wordt dus geabstraheerd van formele voorwaarden die in een contract zijn vastgelegd. In hoofdstuk 5 zal dit verder aan bod komen.

5. Conclusie

5.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is het kader geschetst voor beantwoording van de deelvragen en de onderzoeksvraag. Door de grote bedragen die gemoeid zijn bij een voetbaltransfer is de noodzaak van een juiste voldoening van de omzetbelasting alleen maar groter geworden. Zoals te zien is in het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden – waarbij voorbijgegaan wordt aan de vraag wie afnemer is van de verrichte diensten van de volleybalintermediair – is de vraag wie de afnemer is van intermediairsdiensten nog onduidelijk.

Ik heb getracht het probleem te beschrijven door het analyseren van de plaats van dienst regels en de feitelijke situatie waar een voetbalintermediair zich in bevindt bij de totstandkoming van een voetbaltransfer. In het vierde hoofdstuk heb ik door middel van verschillende rechtsvergelijkingen het geschetste kader ingevuld. Zodoende ben ik tot een eindconclusie gekomen wat betreft mijn deelvragen en onderzoeksvraag. Deze eindconclusie ga ik in dit hoofdstuk beschrijven. Zoals in paragraaf 1.2 weergegeven heb ik de volgende onderzoeksvraag opgesteld met bijbehorende deelvragen:

“Hoe kwalificeren de diensten die de voetbalintermediair verricht bij toepassing van de plaats van dienst regels binnen het Nederlandse stelsel van de omzetbelasting en wie is de daadwerkelijke afnemer van deze intermediairsdiensten: speler of club?”

Voor beantwoording van de onderzoeksvraag zijn er twee deelvragen, die ik in deze scriptie heb getracht uiteen te zetten:

- Welke diensten verricht de voetbalintermediair en hoe kwalificeren deze diensten zich volgens de Wet op de Omzetbelasting 1968?

- Wie is de afnemer van de verrichte intermediairsdiensten: speler of club?