• No results found

4. De gevolgen van de driehoeksverhouding, intermediair tussen wal en schip?

5.2 Conclusie van het onderzoek

Vanuit een wetstechnisch perspectief is te zien dat de plaats van dienst regels in de btw sinds 2009 vereenvoudigd zijn. Vanuit het perspectief van de voetbalintermediair zou hij onder drie bepalingen kunnen vallen. De fiscale gevolgen zijn goed in te schatten wanneer beide deelvragen zijn beantwoord.

Bij de vraag of er sprake is van een bemiddelingsdienst of een algemene dienst werd bij de oude plaats van dienst regels uitgebreider gekeken naar om wat voor soort dienst het ging. Zo konden deze diensten worden gekwalificeerd als ‘diensten die samenvallen met sportieve activiteiten’, als bemiddelingsdiensten, of als managementdiensten. Bij de nieuwe plaats van dienst regels is dit vereenvoudigd. Een intermediair valt – indien hij bemiddelingsdiensten verricht – alleen nog maar in een B2C verhouding onder de bijzondere bepaling van art 6a wet OB. Dit zou het geval zijn indien de speler de afnemer is van de prestatie. Wanneer de clubs afnemer zijn van de prestatie is het niet meer relevant of de dienst kwalificeert als bemiddelingsdienst of niet. In dit geval vallen de diensten onder de algemene regel van art. 6 lid 1 of 2 wet OB. Omdat bij aanleiding van het onderzoek dit onduidelijk was en wellicht per geval verschilt, acht ik het belangrijk om deze vraag als deelvraag te behandelen. De plaats van dienst regel van art. 6a wet OB luidt als volgt:

“De plaats van een dienst die voor andere dan ondernemers wordt verricht door een tussenpersoon die in naam en voor rekening van derden handelt, is de plaats waar de onderliggende handeling overeenkomstig de bepalingen van deze wet wordt verricht.”

Bij kwalificatie van de diensten wordt er in de jurisprudentie niet blindelings naar de overeengekomen contracten gekeken maar vooral naar de feiten en omstandigheden bij de totstandkoming van de contracten en daarnaast de feitelijke situatie. Zo wordt door het Hof Arnhem-Leeuwarden gekeken naar de begeleiding die de intermediair biedt en de feitelijke werkzaamheden die hij verricht. Mijns inziens zou de eerste deelvraag als volgt beantwoord moeten worden. De diensten van de voetbalintermediair zullen worden aangeduid als intermediairsdiensten in de zin van art. 6a wet OB, indien deze betrekking hebben op het enkel tot stand brengen van de voetbaltransfer. Het maakt hierbij niet uit of de speler dan wel de club als eerste de intermediair benadert. Wat van belang is, is dat de diensten die de intermediair verricht niet verder gaan dan noodzakelijke voorbereiding van de tot stand te brengen overeenkomst tussen de club en de spelers, ofwel er mag geen sprake zijn van exclusiviteit tussen een van de partijen. Een intermediair mag naar mijn mening wel meerdere keren dezelfde

club of speler bijstaan, maar de club of speler moet vrijstaan in de keuze om bij de totstandkoming van een nieuwe overeenkomst een nieuwe intermediair te kiezen. In zo’n geval zullen de diensten die de voetbalintermediair verricht, zich kwalificeren als bemiddelingsdiensten en – in een B2C situatie – vallen onder art. 6a wet OB. In een B2B situatie zal de voetbalintermediair vallen onder art. 6 lid 1 wet OB. Bij een binnenlandse voetbaltransfer zal de plaats van dienst vanzelfsprekend in Nederland zijn. Bij een buitenlandse voetbaltransfer zal de plaats van dienst in beide gevallen in het buitenland zijn. Voor art. 6 lid 1 wet OB gaat het om de plaats waar de ondernemer de zetel van zijn bedrijfsuitoefening heeft gevestigd. Dit zal voor buitenlandse clubs dus de plek van vestiging zijn. Voor art. 6a wet OB gaat het om de plaats waar de onderliggende handeling wordt verricht. Uit zowel het hoger beroep in de volleybalzaak als het Lipjes arrest volgt dat de onderliggende handeling betrekking heeft op de werkzaamheden van de speler. De plaats van dienst zal dan ook in het buitenland zijn gelegen.

Nu we ervan uit kunnen gaan dat de diensten die de intermediair verricht zien op bemiddeling, rijst de vraag wie daadwerkelijk de afnemer van de prestatie is. Is dit de speler of de club? In hoofdstuk vier heb ik deze vraag proberen te beantwoorden aan de hand van een drietal arresten. Voor de bepaling van de afnemer wordt zowel in het Meerpaal arrest als in het ALH-arrest geabstraheerd van de formele contractuele relaties tussen de partijen en wordt gekeken naar de feiten en de omstandigheden van het geval. Om dit te specificeren wordt gekeken naar de partij die de beschikkingsmacht kan uitoefenen in die specifieke situatie. In het Meerpaal arrest was dit Rijkswaterstaat, zij had de bevoegdheden tot aansturing van de prestaties. Bij ALH waren de afnemers de lessees, omdat zij beschikkingsbevoegd waren over het tijdstip waarom en de mate waarin er getankt werd. Om in dit licht de tweede deelvraag te beantwoorden zal dus per situatie gekeken moeten worden welke partij de beschikkingsmacht heeft. In de praktijk zien we dat zowel spelers als clubs vaste voetbalintermediairs hebben. In het geval dat de clubs de intermediairs benaderen - met hun voorwaarden en een gerichte zoekopdracht - en zo de speler koppelen aan de club, zal de club de afnemer van de prestatie van de voetbalintermediair zijn. Aan de andere kant zal in het geval dat de speler opdracht geeft aan de intermediair om aan te kloppen bij de clubs, de speler de afnemer van de prestatie zal zijn.

De gesloten VSO’s door de fiscus met de Nederlandse BVO’s is naar mijn mening daarom niet in lijn met de geldende fiscale wetgeving. In een deel van de gevallen zullen de clubs dus afnemer zijn van de prestatie en zal er recht op aftrek toegestaan moeten worden door de Nederlandse fiscus. Hoewel de fiscus aan zou kunnen dragen dat ook de speler voordelen geniet

van de prestaties van de voetbalintermediair, wijs ik naar het Iberdrola arrest. In dit arrest waren er twee begunstigden van een door een derde partij verrichte prestatie, waarbij het recht op aftrek volledig werd toegerekend aan één van de partijen.

In essentie zijn de verrichte diensten van de voetbalintermediair bemiddelingsdiensten. Nu de voetbalclubs in de generale situatie gezien zullen worden als afnemer van de prestatie kwalificeren de diensten als een B2B transactie en vallen ze onder de algemene regel van art. 6 lid 1 wet OB. Dit betekent dat voor buitenlandse transfers de plaats van dienst voor de btw in het buitenland gelegen is en de Nederlandse fiscus hier niet over mag heffen. Daarnaast bestaat er een volledig recht op aftrek in zowel binnenlandse als buitenlandse situaties waar het gaat om B2B diensten. Desalniettemin zit ik op het vinkentouw als het gaat om uitsluitsel van de Hoge Raad in het Volleybalgeschil. Wellicht schept dit de rechtszekerheid waar de voetbalintermediairs zo erg naar snakken.

Literatuurlijst

Europese jurisprudentie

HvJ 4 juli 1985, nr. C-168/84 (Berkholz). HvJ 15 december 1995, nr. C-415/93 (Bosman). HvJ 26 September 1996, nr. C-327/97 (Dudda).

HvJ 6 februari 2003, nr. C-185/01 (Auto Lease Holland). HvJ 27 mei 2004, nr. C-68/03 (Lipjes).

HvJ 14 september 2017, nr. C-132/16 (Iberdrola Immobiliaria Real Estate Investments).

Nederlandse jurisprudentie

HR 24 september 1980, nr. 20060 (Meerpaal). HR 6 september 2002, nr. 37389 (Zaakwaarnemer).

HR (A-G) 27 februari 2020, nr. 1902639 (Volleybalintermediair). Hof Arnhem-Leeuwarden 24 april 2019, nr. 18/00675 en 18/00136. Rechtbank Gelderland 30 januari 2018, nr. AWB – 165516.

Krantenartikelen

The Independent (2005)

The Independent (2005, 19 februari). ‘Omar Sivori’. The Independent.

The New York Times (2013)

The New York Times (2013, 17 september). ‘Johan Cruyff, the Great Outsider’. Nytimes.com.

NRC (2015)

Van de Beld, J. (2015, 1 april). ‘Weg met de licentieplicht, nu kun jij ook cashen als voetbalmakelaar’. NRC.

Quest (2013)

Literatuur

C.P. Tuk (1982)

BNB Aflevering 17, 1982/225 (1982, 5 mei). ‘HvJ. EG, 05-05-1982, nr. 18/81, m.nt. C.P. Tuk”. BNB.

Mr. A.J. van Doesum, prof. dr. H.W.M. van Kesteren, mr. dr. G.J. van Norden en mevr. mr. drs. I.H.T. Reiniers (2008)

Mr. A.J. van Doesum, prof. dr. H.W.M. van Kesteren, mr. dr. G.J. van Norden en mevr. mr. drs. I.H.T. Reiniers (1 januari 2008). ‘De nieuwe regels voor de plaats van dienst in de btw’.

WFR.

NDFR-commentaar

NDFR-commentaar. ’Art. 6.1 oud, 1.2.1, totstandkoming huidige regels’. NDFR.

Vakstudie Omzetbelasting

Vakstudie Omzetbelasting. ‘Art. 6 Wet OB 1968 (vanaf 1 januari 1969), aantekening 1.4.2.’.

Kluwer Navigator. Online bronnen https://www.forbes.com/companies/mino-raiola/#6b449b267dd1. https://en.wikipedia.org/wiki/Mino_Raiola https://www.pro-agent.nl/ https://www.knvb.nl/ https://www.fifa.com/ Wetgeving

Eerste Richtlijn 67/227/EEG Tweede Richtlijn 67/228/EEG Richtlijn 2008/8/EG

Wet op de omzetbelasting 1968

Kamerstukken, 14887, nr. 3. Kamerstukken, 31907, nr. 3

Overig

Deloitte (2019)

Deloitte (2019, mei). ‘Annual Review on Football Finance 2019’. Sports Business Group

Deloitte.

ECOFIN (2007)

Persmededeling van de Raad (2007, 4 december), ‘Persmededeling 2836e zitting van de Raad, Economische en Financiële Zaken’. Nr. 15 698/07.

Europese Commissie (1973)

Publicatieblad EG (1973, 5 oktober). Nr. C80.

FIFA (2014)

Working Paper FIFA (2014, maart). ‘Regulations on Working with Intermediaries’. FIFA.

FIFA (2019)

Intermediaries in international transfers (2019, 1 december). FIFA.

KAE European affairs & CDES (2013)

KAE European affairs & CDES (2013,1 januari). ‘Study on the economic and legal aspects of transfers of players’. KAE European Affairs & CDES.

M. Villiger (2011)

Villiger, M. (2011, 9 november). ‘EU Conference on Sports Agents’. Director Legal Affairs

FIFA.

KNVB (2018)

Koninklijke Nederlandse Voetbalbond College van Arbiters, 20 december 2018, nr. 1492.

KNVB.

Reglementen bondsvergadering (2020, januari). ‘Reglement intermediairs KNVB’. KNVB.

UEFA Legal Committee (2010)

Gallavotti, M. (2010, 28 december). ‘Reform of FIFA’s players’ Agent System, regulations on working with Intermediaries’. UEFA Legal Committee.