• No results found

door

L. GÖTZEN.

Inleiding.

M E D E D E E L I N G V A N H E T BESTUUR.

Nadruk van de in dit Tijdschrift voorkomende artikelen is verboden.

kregen en vervollediging, waardoor tenslotte een instrument kan ontstaan dat bruikbaar is voor de toekomst.

Wanneer ik mij er toe zet om deze-eerste poging te wagen, ben ik er mij volkomen van bewust dat mijn werk buitengewoon ge-brekkig zal wezen, omdat de primaire gegevens, waarop moest worden teruggegrepen, zoo ontstellend onvolledig zijn en ik ver-moedelijk in de bewerking ervan ook nog wel eenige denkfouten zal maken, maar dit alles kan slechts mijn wensch versterken om dezen arbeid ten einde toe te volbrengen. De critiek zal, naar ik hoop, dan wel in staat stellen dieper op dit probleem in te gaan en daardoor de oneffenheden der geboden oplossing steeds meer af te vijlen.

Kol. Studiën.

Volksinkomen en Belasting

door

L. GÖTZEN.

Inleiding.

Wanneer men een poging waagt om het volksinkomen van Nederlandsch-Indië te benaderen en om daarna de verhouding te berekenen tusschen dit en de som der bedragen die daaruit in alle vormen van belastingen door de Overheid worden opgeëischt, stuit men op buitengewone bezwaren. Zoo zwaar zelfs, dat velen zich van het vraagstuk afwenden, omdat het naar hun overtuiging toch niet bevredigend kan worden opgelost.

Met een dergelijke negatieve houding komt men echter nooit verder en blijven de zeer belangrijke vragen naar de grootte van den belastingdruk op de afzonderlijke bevolkingsgroepen, naar de verschuivingen die daarin in den loop der jaren plaatsvinden, naar de bovenste grens, waartoe de Overheid mag gaan in haar be-lastingheffing, en wellicht nog meerdere van evenveel belang, tot in lengte van dagen onbeantwoord! Daarom acht ik een poging volkomen gerechtvaardigd, ja noodzakelijk. Natuurlijk zal zij zeer veel juiste critiek uitlokken, maar daardoor wordt zuivering ver-kregen en vervollediging, waardoor tenslotte een instrument kan ontstaan dat bruikbaar is voor de toekomst.

Wanneer ik mij er toe zet om deze eerste poging te wagen, ben ik er mij volkomen van bewust dat mijn werk buitengewoon ge-brekkig zal wezen, omdat de primaire gegevens, waarop moest worden teruggegrepen, zoo ontstellend onvolledig zijn en ik ver-moedelijk in de bewerking ervan ook nog wel eenige denkfouten zal maken, maar dit alles kan slechts mijn wensch versterken om dezen arbeid ten einde toe te volbrengen. De critiek zal, naar ik hoop, dan wel in staat stellen dieper op dit probleem in te gaan en daardoor de oneffenheden der geboden oplossing steeds meer af te vijlen.

Kol. Studiën.

De taak, die ik mij gesteld heb, leidt tot het exploreeren van een tot dusver vrijwel onbekend gebied. Ik wilde namelijk trachten het volksinkomen van Nederlandsch-Indië te splitsen in een In-heemsen en een niet-Inheemsch gedeelte, en daarop doen aan-sluiten een splitsing in de opgebrachte belastingen. Tot dusverre hebben de verschillende onderzoekers zich beperkt tot de In-heemsche bevolking alleen — ik noem hier MEYER R A N N E F T / HUENDER voor Java en Madoera, VAN GINKEL voor de Buiten-gewesten — doch een beide deelen der bevolking en geheel Nederlandsch-Indië omvattend onderzoek heeft tot op heden niet plaatsgevonden.

Trouwens, de zoo juist genoemde onderzoekers hadden een ander oogmerk, zij bedoelden — na een weergave van den belastingdruk op de Inlandsche bevolking — aan te geven de middelen tot ver-betering van het hier en daar knellende stelsel. Daardoor loopt hun onderzoek* slechts ten deele parallel aan het mijne, waarvan het doel is langs empirischen weg zoo mogelijk vast te stellen het percentage dat elk der beide genoemde bevolkingsgroepen van haar inkomen aan de Overheid moet afstaan en waarbij geen aan-dacht kon worden geschonken aan den individueelen belastingdruk.

Dat wil echter niet zeggen dat ik, om te geraken tot een be-nadering van het inkomen der Inheemsche bevolking en van de daaruit betaalde belastingen, een geheel nieuwen weg heb ge-kozen; ik heb mij integendeel, ter wille van de continuïteit, zoo-veel mogelijk aangesloten bij de door MEYER RANNEFT daarbij toegepaste methode, omdat deze ook naar mijne meening de eenige is Welke tot een redelijke benadering van dat inkomen leidt. En uit het rapport-VAN GINKEL heb ik dankbaar eenige suggesties overgenomen, die konden leiden tot een wat grootere differentiatie en daardoor verfijning van dit systeem.

Het Volksinkomen.

Wanneer men het volksinkomen wil berekenen, moet men zich er vooraf rekenschap van geven wat men onder dat begrip wenscht te verstaan. Zonder op alle daaromtrent ten beste gegeven theo-rieën in te gaan, zij hier gesteld dat ik daaronder, op het voet-spoor der jongere schrijvers, samenvat de som van de individueele inkomens, gedurende een bepaalde periode, waarbij elk inkomen

VOLKSINKOMEN EN BELASTING. 451 bestaat uit het totaal van finale goederen, welke ter beschikking

van het individu s t a a n * ) .

Ook MEYER RANNEFT is een aanhanger van deze opvatting en voegt aan zijn uiteenzetting daarvan ter verduidelijking nog toe dat tot het individueele inkomen dus ook behooren de diensten, die zonder betaling in geld worden gepraesteerd, de goederen die zelf worden verbruikt en het genot of gebruik van duurzame goederen als wegen, bruggen en rivieren. Hoewel dit in algemeenen zin uiteraard geldt voor elk individu, spreekt het hier in Indië toch verreweg het sterkste voor de Inheemsche bevolking, waarbij de gesloten productie-consumptiehuishouding nog in zulke belang-rijke mate voorkomt en de geldhuishouding in vele gevallen voor den Inheemsche slechts van belang is in verband met de geldelijke overheidslasten, die hem zijn opgelegd.

Hieruit vloeit reeds dadelijk voort dat de meting van ihet in-komen van de Inheemsche bevolkingsgroep op eigenaardige be-zwaren stuit. Wanneer een groot deel van de eigen productie aan voedingsgewassen weder zelf wordt verbruikt, is een berekening van de geldswaarde daarvan aan de hand van de prijzen, die voor het resteerende — betrekkelijk geringe — deel dat ter markt komt, worden bedongen, onzuiver. De landbouwer is er niet veel minder welvarend door, wanneer zijn padi ƒ 1,— inplaats van ƒ 5.— per picol opbrengt, zoo hij van die padi zelf b.v. 9 0 % in zijn gezin verbruikt. En wanneer de diensten, die hij gedwongen is te ver-richten, in de plaats treden van uren die voor hem van geen beteekenis zijn voor zijn eigen bedrijf en die hij dus anders ver-moedelijk onder 't genot van een strootje in rust had doorgebracht, is een bepaling van de geldswaarde daarvan met behulp van be-kende gegevens voor koelieloon of afkoop heerendiensten, even-eens onzuiver.

Behalve deze bezwaren bij de omrekening van goederen en diensten tot hun geldswaarde treden ook nog moeilijkheden op die voortspruiten uit de onvolledigheid der gegevens die ten dienste staan met betrekking tot den aard en de hoeveelheid dier goederen en diensten zelf. Op vele gebieden van Inheemsche werkzaamheid laten de beschikbare statistieken ons in den steek en dienen ramingen de plaats van exacte hoeveelheidsberekeningen in te

*) BORDEWIJK, Theorie der Belastingen blz. 83.

nemen. Bovendien is men er vrijwel zeker van ook dan nog altijd eenige posten van het volksinkomen over het hoofd te hebben gezien.

In weerwil van al deze bezwaren loont het echter toch de moeite om dat inkomen zoo goed mogelijk te trachten te benaderen, dit toch is de eenige manier om op den duur tot betere gegevens en een helderder inzicht in deze materie te geraken. Bij de door mij opgestelde benadering heb ik, naar gezegd, voor de Inheemsche bevolking de methode gevolgd die in de reeds genoemde rapporten werd toegepast en die ik hieronder nog nader zal toelichten, voor de niet-Inheemsche groep heb ik een geheel andere berekenings-wijze moeten volgen omdat het volkomen uitgesloten bleek eenig resultaat te bereiken met de eerstbedoelde methode. Ook daarop kom ik nader terug.

Het inkomen der Inheemsche bevolkingsgroep.

Het gezamenlijk inkomen dezer groep bestaat uit de som der individueele inkomens. Men zou dus kunnen trachten langs den weg der individueele inkomens het totaal te berekenen. Dat is meermalen gedaan, doch de resultaten daarvan zijn zeer onbe-trouwbaar tengevolge van de groote onvolledigheid der gegevens en de sterk uiteenloopende gemiddelen in de verschillende proef-strooken of proefdessa's, zoodat deze methode slechts eenige, en dan zelfs nog maar geringe, waarde kan hebben als controlemiddel op een op andere wijze gemaakte berekening.

Ook zou men kunnen trachten de totale consumptie van de bevolking vast te stellen. Uitgaande van de veronderstelling dat de besparing in de Inheemsche maatschappij in doorsnee zeer gering is, zoodat men inkomen en verbruik vrijwel aan elkaar gelijk kan stellen, zou deze methode met eenig succes kunnen worden toegepast, wanneer niet ten aanzien van alle bestanddeelen der consumptie schattingen moesten worden verricht, die het resul-taat twijfelachtig maken. Als controlemiddel zou de gevonden uit-komst natuurlijk wel bruikbaar zijn, MEYER RANNEFT heeft dat dan ook gedaan. Echter loopt men naar het mij voorkomt steeds het gevaar onbewust naar een bepaalde uitkomst toe te rekenen, waardoor een eventueele overeenstemming met een op andere wijze gevonden totaal veel aan beteekenis zou inboeten.

VOLKSINKOMEN EN BELASTING. 453

Het systeem dat ik tenslotte, in analogie met de vroegere onder-zoekers, heb gekozen draagt een gemengd karakter. De kern ervan wordt gevormd door de opbrengst der Inheemsche producten, voor zoover die aan de Inheemsche bevolking zelf toevloeit, deze kern is aangevuld met de opbrengst van de diensten, die deze bevolking in economische werkdadigheid verder heeft gepraesteerd.

Dit gemengde systeem heeft uiteraard ook zijn bezwaren, die niet licht zijn te tellen. Daar is vooreerst de vraag of men, uit-.gaande van de productie, niet tot een veel te laag bedrag komt.

Het sociaal product van een bepaalde volkshuishouding immers zal zeker geringer zijn dan de som der individueele inkomens van de leden daarvan. Toch meen ik deze vraag in casu ontkennend te moeten beantwoorden. De eenvoudige structuur van dat groote deel der Inheemsche samenleving dat zich direct met de voort-brenging van landbouw- en andere producten bezighoudt, maakt het zeer onwaarschijnlijk dat dit verschijnsel ook daar in eenigs-zins beteekenende mate zou optreden. Wanneer de opbrengst van een bouw padi verdeeld moet worden onder den eigenaar, degenen die hem bij zijn arbeid hebben geholpen en b.v. den dorpssmid voor herstel van zijn ploeg en patjols, dan is slechts dit laatste, als maatschappelijke kosten, van de opbrengst af te trekken, al het overige, nog verminderd met de noodzakelijke zaadpadi, vormt inkomen van de landbouwende bevolking, hoe de individueele ver-deeling daarvan ook zijn mag. En het loonquotum, begrepen in de vergoeding aan den smid, komt afzonderlijk weder tot uitdruk-king bij de opbrengst van de Inheemsche nijverheid.

Een tweede bezwaar is dat men de werkelijke waarde van de geoogste producten nooit scherp kan benaderen, de gebruikte marktprijzen bevatten allen een onzuiver element, eenerzijds omdat de kosten van het transport daaronder zijn begrepen en anderzijds omdat men b.v. bij de rijstproductie feitelijk niet van de padi-prijzen, doch van die voor gestampte rijst zou moeten uitgaan.

Echter — de verhooging der prijzen tengevolge van het transport komt voor het deel dat daadwerkelijk naar de passers wordt ver-voerd toch ook vrijwel geheel de Inlandsche bevolking ten goede en voor het deel, dat thuis gestampt wordt, zal deze verhooging vermoedelijk ongeveer overeenstemmen met de meerwaarde die

de gestampte rijst (in padi uitgedrukt) door het stampen heeft verkregen.

Meerdere bezwaren zouden zijn aan te voeren, ik doe dat echter niet omdat ik de overtuiging heb dat zij alles met elkaar toch slechts een zeer geringen invloed op het uiteindelijke resultaat hebben en de methode, het uitgaan van de Inheemsche productie, in wezen onaangetast laten.

Bij de uitwerking daarvan moesten ook weder vele moeilijkheden worden overwonnen, die terug te voeren zijn tot het ontbreken van tal van primaire gegevens. Vooral voor de Buitengewesten laat het beschikbare statistische materiaal ons vrijwel over de geheele linie in den steek. Het zal duidelijk zijn dat ik daarom veel heb moeten interpoleeren of schatten, wat ik gaarne aan exacte cijfers zou hebben ontleend. Bouwen wij thans het inkomen der Inheemsche bevolkingsgroep uit zijn samenstellende deelen op, dan moet worden begonnen met:

a. de eenjarige primaire voedingsgewassen.

De methode MEYER RANNEFT volgende is hiervoor jaar voor jaar de maandelijksche productie vermenigvuldigd met de gemid-delde passerprijzen van de betrokken maanden. Het ontzaglijke cijferwerk, hieraan verbonden, was reeds bij het Centraal Kantoor voor de Statistiek verricht, zoodat ik een dankbaar gebruik van de daar verkregen uitkomsten heb kunnen maken. Voor Java en Madoera krijgt men dan, in millioenen guldens:

1926 1927 1928 1929 1930 1931 1932 Sawahpadi 522

Hier valt direct de geweldige invloed van de prijsdaling in 1931 en 1932 op. Wanneer wij in aanmerking nemen dat rond 80% van het totaal door de Inheemsche bevolking rechtstreeks wordt ge-consumeerd, waarvan een lagere geldswaarde dus — daar de

oogst-479

V0LKS1NK0MEN EN BELASTING. 4 5 5

hoeveelheden niet zijn teruggeloopen — geen welvaartsvermin-dering beteekent, blijkt wel overduidelijk dat het in geld uitdrukken van de waarde der geheele productie een beeld geeft dat in tijden van prijsdaling veel te somber, in tijden van prijsstijging veel te helder gekleurd is. Het is achter vrijwel onmogelijk een andere methode van waardeering toe te passen.

Voor de Buitengewesten is een opstelling veel bezwaarlijker te maken, omdat productie-statistieken geheel ontbreken. Wel is het mij duidelijk geworden dat behalve mais de „bij"-gewassen niet veel te beduiden hebben. Wat het hoofdvoedingsgewas, de rijst, betreft, was het invoerexcedent bekend, overigens niets. Ik ben er daarom van uitgegaan dat de consumptie per hoofd der bevol-king vrijwel gelijk zou zijn aan die op Java en heb daaruit, rekening houdende met het invoeroverschot, de productie benaderd, die op rond 40% van Java en Madoera gesteld bleek te kunnen worden.

Daarbij is voor de sagostreken noodgedwongen een rijstaequivalent aangenomen.

Voor mais was op soortgelijke wijze een verhouding van rond 43% tot Java en Madoera vast te stellen. Van de overige gewassen is niets bekend, alleen staat vast dat zij weinig beteekenen omdat in groote deelen der Buitengewesten tot voor kort verhoudings-gewijze veel meer aandacht aan meerjarige gewassen (o.a. rubber) werd besteed dan op Java. Ik heb daarom de totale opbrengst daar-van zeer aan den lagen kant geraamd op rond 10% daar-van de Java-productie van de overblijvende gewassen, zonder cassave. Men krijgt dan (millioenen guldens):

1926 1927 1928 1929 1930 1931 1933 Padi 226 207 187 186 186 117 82 Mais 70 61 52 48 52 28 22 Overige producten 9 9 7 7 8 5 4

305 277 246 241 246 150 108

De hierboven vermelde cijfers geven de totale productie der ge-noemde gewassen aan, bij de hieronder volgende bespreking van den export van Inheemsche landbouwproducten moeten ter voor-koming van dubbeltelling de geëxporteerde eerste voedingsgewas-sen dus worden uitgelicht.

b. de export van lnheemsche landbouwproducten.

In de statistieken van het Centraal Kantoor voor de Statistiek wordt de waarde der geëxporteerde producten berekend naar de prijzen bij export. Daarin is natuurlijk de prijsopslag voor den niet-Inheemschen tusschenhandel begrepen, het is echter uiterst lastig die af te scheiden, omdat hij voor de verschillende producten en jaren zeer sterk uiteen zal loopen. Om geheel aan den veiligen kant te blijven heb ik gemeend tenslotte y4 der totaalopbrengst per jaar daarvoor aan te kunnen nemen. Voor Java en Madoera krijgt men dan:

1926 1927 1928 1929 1930 1931 1932 millioenen gld 76 81 135 104 70 56 49 af: opslag tusschenhandel

1/4 19 20 34 26 17 14 12 57 61 101 78 53 42 37 af: reeds onder

voedings-gewassen opgenomen

(gem. 1/3) 19 20 34 26 18 14 12 blijft 38 41 67 52 35 28 25 Voor de Buitengewesten zijn deze cijfers zeer veel hooger (rubber!) en vertoonen zij ook een veel sterker verloop, als volgt:

1926 1927 1928 1929 1930 1931 1932 millioenen gld 324 323 294 291 189 109 89 af: opslag tusschenhandel

1/4 81 81 74 73 47 27 22 243 242 220 218 142 82 67 af: reeds onder

voedings-gewassen opgenomen

(gem. 5%) 12 12 11 11 7 4 3 blijft 231 230 209 207 135 78 64 c. de export van andere producten.

De uitvoerstatistieken stellen in staat hiervan voor geheel Indië het volgende overzicht op te stellen (mill. gld.).

STAAT.

VOLKSINKOMEN EN BELASTING. 457 1926 1927 1928 1929 1930 1931 1932 Slangen-e. a. huiden 3 5 3 7 4 3 15

Vee en pluimvee 2 3 4 4 3 3 2 '

Schelpen enz 3 3 3 3 3 3 15 Rottan, pandanhoeden enz.... 11 12 16 13 10 7 5 Gommen en harsen n 11 11 12 6 3 2

Vruchten, zaden enz 1 3 2 2 2 2 1

„t 1/ u u . , . ~3Ï~~37 39 41 28 20 13 ar: % voor tusschenhandel... 8 9 10 10 7 5 3

"23 28 29 31 2l Ï5~T0 waarvan voor:

Java en Madoera 16 18 17 19 14 9 6 Buitengewesten 7 10 12 12 7 6 4

d. de binnenlandsche consumptie van producten, geen eerste voedingsgewassen,

In deze groep heb ik samengevat alle producten, gekweekt of verzameld door de Inheemsche bevolking, voor zoover zij niet ge-ëxporteerd worden en niet vallen onder de eerste voedingsgewas-sen. De samenstelling daarvan laat zeer veel te wenschen over, ik heb het echter juister geacht om de consumptie per groeps-onderdeel afzonderlijk te benaderen, dan om voor de geheele groep één schatting te geven. De kans op groote fouten wordt daardoor stellig belangrijk gereduceerd. Daar zulks van belang kan zijn voor volgende onderzoeken zal ik per onderdeel zeer in het kort aan-geven de door mij gevolgde benaderingsmethode.

1926 1927 1928 1929 1930 1931 1932 1. Klappers 61 66 74 67 58 38 25 2. Inl. suikerriet 12 11 10 9 7 3 2 3. Tabak voor kerf,

stroo-tjes enz 40 36 32 24 14 10 12 4. Vruchten, arensuiker enz. 40 40 40 40 35 30 20 5. Specerijen, pinang enz.... 10 11 12 11 9 7 5 6. Hout en bamboe 60 62 63 64 60 45 30 7. Zoetwatervisch 26 30 34 30 24 20 15

*• ?,eeYis<;h 11 12 14 15 13 12 9 9. Veeteelt 74 75 80 83 75 56 31 10. Pluimvee 6 0 _ 62 64 68 66 57 45 Nederlandsen-Indië 394 405 423" 4ÏÏ 36Ï 278 Ï94~

waarvan :

Java en Madoera ± 278 285 295 286 251 191 131 Buitengewesten ± H6 120 128 125 110 87 63

/ . Gebaseerd op de voor klapperolie, boengkil enz. verbruikte hoeveelheden, vermenigvuldigd met twee (zeer laag!) om het ver-bruik van versche klapper daaronder te begrijpen.

2. Berekend aan de hand van een artikel in het Economisch Weekblad en van de statistieken van het Centraal Kantoor voor de Statistiek.

3. Consumptie gebaseerd op een schatting door de tabaks-accijns-commissie, prijzen laag genomen, in verhouding tot prijs-verloop bevolkingskrossok.

4 en 5. Schatting.

6. Benaderd in verband met voor huizenbouw en -herstel per jaar minstens noodig bedrag, plus een geringe toeslag voor brand-hout.

7. Consumptie gebaseerd op gegevens in een artikel in het Eco-nomisch Weekblad, prijzen op bekende passerprijzen (veiligheids-halve sterk verlaagd).

8. Gebaseerd op gegevens der gemeentelijke vischveiling te Batavia en op het verbruik in Nederlandsch-Indië volgens een artikel in het Indisch Verslag 1930 (deel I).

9. Voor grootvee en varkens uitgegaan van slachtcijfers en benaderde veeprijzen, voor kleinvee van huidenexport en benader-de stuksprijzen.

10. Gebaseerd op de — zeer laag — geschatte consumptie en de passerprijzen voor kippen- en eendeneieren.

Alles tezamen ben ik ervan overtuigd dat de gevonden totalen nog sterk aan den lagen kant zijn. Voor de verdeeling over Java en Madoera en de Buitengewesten heb ik zoo goed mogelijk de onderdeelen gesplitst en overigens de bevolkingsverhouding toe-gepast.

e. loonen en salarissen, Inheemsche nijverheid enz.

In deze verzamelgroep heb ik de rest der Inheemsche inkomsten ondergebracht, waarbij ik per onderdeel een soortgelijke benade-ring toepaste als in de zoo juist behandelde groep. Ook hier zal ik dus een zeer korte aanwijzing van de gevolgde methode per onderdeel geven.

STAAT.

VOLKSINKOMEN EN BELASTING. 459

1926 1927 1928 1929 1930 1931 1932 Loonen:

1. Suiker 95 98 106 102 98 83 53 2. Tabak 26 26 26 26 26 20 13 3. Bergcultures 75 £0 86 84 63 56 37 4. Petroleum 11 14 17 24 24 17 14 5. Scheepvaart 7 7 8 9 8 7 5 6. Oas, Electriciteit,

Mijn-bouw, Spoor- en

Tram-wegen 12 12 13 13 12 10 8 7. Gouvernement 110 113 116 120 124 126 122 8. Overige

niet-Inheem-sche bedrijfstakken, lo-cale ressorten en losse

werklieden Gvt 94 97 120 102 87 67 48 9. Huisbedienden 50 52 53 52 50 40 30 480 499 527 532 491 426 330 10. Grondhuren: suiker ... 21 22 23 24 25 25 22 11. id. andere cultures ... 4 4 5 5 5 5 4 12. Pensioenen Gvt 10 10 11 11 11 11 14 13. Uitkeeringen. W. & W.

fonds 2 3 3 3 3 3 3

14. Andere pensioenen 1 1 1 1 1 1 2

15. Winsten en loonen Inheemsche handel en

nijverheid 300 325 350 350 325 250 150 818 864 920 92(5 861 721 525"

waarvan voor:

Java & Madoera 585 617 660 661 627 528 389 Buitengewesten 233 247 260 265 234 193 136

1. Naar opgaven van het Suikersyndicaat.

2. Naar opgaven van de D. P. V. en het Kantoor van Arbeid.

3. Benaderd door toepassing van een representatieve methode, waarbij voor rubber — thee — koffie — kina telkens van 5 onder-nemingen de Inlandsche loonen volgens de jaarverslagen werden genomen en deze, gesplitst in direct bij de productie en bij

3. Benaderd door toepassing van een representatieve methode, waarbij voor rubber — thee — koffie — kina telkens van 5 onder-nemingen de Inlandsche loonen volgens de jaarverslagen werden genomen en deze, gesplitst in direct bij de productie en bij