• No results found

door

R. M. A. A. KOESOEMO OETOYO.

Landbouw.

§ 1. Inleiding. Als men per trein of auto een reis maakt door Java's binnenland, ziet men aan weerskanten van den weg cul-tuurgronden van de meest verscheidene gradatie van beplanting.

Van Batavia naar Buitenzorg gaande rijdt men aanvankelijk langs woonerven met overwegend vruchtboomen-cultuur; slechts hier en daar ziet men enkele kokospalmen boven het geboomte uitsteken.

De nabijheid der hoofdstad met hare groote behoefte aan vruchten is in dezen van beslissenden invloed. Meer het binnenland in be-gint de beplanting der woonerven met klapperboomen terrein te winnen om ten slotte, in de typische desa, te overwegen. Hier ontwaart men slechts hier en daar, tusschen een bosch van palmen, een enkelen ramboetan- of manggaboom. Hier ook wisselen de bewoonde kommen meer af met groote complexen sawahs, met daartusschen in droge, d.i. niet bevloeibare, tegalvelden.

Ook de beplanting der sawahs vertoont, althans in den Oost-moesson — in den WestOost-moesson worden zij geheel met rijst beplant — talrijke variaties. Kunnen zij ook in den drogen tijd in ruime mate over bevloeiïngswater beschikken, dan teelt men er eveneens rijst op. Is het beschikbare water minder, dan plant men er z.g. tweede gewassen op, zooals mais, bataten, cassave, grondnoten, sojaboonen e.d. Kan men in het geheel geen be-vloeiïngswater op de sawahs brengen, doch ligt het onder-grondsche water dicht aan de oppervlakte, dan plant de desaman in den drogen tijd gewassen, die slechts nu en dan besproeiing noodig hebben als ketimoen, semangka, katjangsoorten enz.; het water wordt dan verkregen door het graven van ondiepe putten waaruit het met primitieve emmers wordt geschept. Waar dit waterscheppen veel tijd en arbeid kost, spreekt het vanzelf dat deze cultuurmethode slechts daar loonend kan zijn waar het

product door de nabijheid van centra van bevolking of spoor-haltes gemakkelijk van de hand kan worden gedaan. In het andere geval blijven deze sawahs in den drogen tijd braak liggen.

Veel meer dan met de sawahs heeft dit onbeplant blijven plaats met de — droge — tegalgronden. Deze worden in het algemeen alleen in den regentijd beplant, en dan dikwijls niet eens elk jaar, daar zij meestal op hellend terrein voorkomen, zoodat bij be-werking van den grond — zooals gezegd in den Westmoesson — veel teelaarde met den regen wegspoelt. Periodieke rusttijden hebben deze tegalvelden dus zeer van noode. Er zijn dan ook velden die slechts eens om de 3, zelfs om de 5 of meer jaren kunnen worden beplant. Dat zij in de laagste klassen der land-rente worden aangeslagen, spreekt dus vanzelf.

§ 2. De landrente. Grondslag van de landrente is de pro-ductiviteit der gronden: hoe meer de grond produceert dus, hoe hooger hij in de landrente wordt aangeslagen, m.a.w. hoe meer bate de fiscus er van trekt. Vandaar dat irrigatiewerken, mits niet te duur in aanleg, als bij uitstek rendabel kunnen worden aangemerkt. Deze werken toch maken dat de sawahs in den Westmoesson meer verzekerd zijn van een geregelde bevloeiïng en in den Oostmoesson meer met tweede gewassen kunnen worden beplant; beide factoren, die de productie zeer ten goede komen en de landrente doen stijgen. En neemt men daarbij in aanmerking, dat waar de productie der streek vermeerdert, handel en vertier vanzelf zullen opbloeien, waardoor ook meer inkomsten- en andere belastingen binnenkomen, dan is het zeer goed gezien van de Regeering, dat zij een uitgaaf voor groote irrigatiewerken, die een meeropbrengst aan landrente van 2y2 a 3% 's jaars in het vooruitzicht stelt, als rendabel beschouwt.

De helft daarvan mag op den buitengewonen dienst worden ge-bracht. Zie o.m. de Memorie van Antwoord Afd. VII begrooting

1930 — '31 pag. 10, waar bovendien wordt verklaard dat „de economische rentabiliteit, welke de voordeden voor de gemeen-schap stelt tegenover de uitgaven, welke het Land zich getroost, veel grooter (is)". Zij heeft dan ook terecht niet geschroomd, alleen in de 10 jaren 1919 t/m 1928, volgens P. J. GERKE'S „Tien begrootingen met den Volksraad" (p. 364) ruim ƒ 111.000.000.—

aan groote irrigatiewerken te besteden.

BEVORDERING DER INHEEMSCHE WELVAART. 377 Noemden wij hierboven de productiviteit der gronden grondslag van de landrente, het procentage van de „belastbare opbrengst"

van die gronden wordt afgemeten naar den economischen toe-stand der streek, in dier voege dat hoe meer welvaart er heerscht, hoe hooger procentage wordt geheven. Te dien einde worden de ressorten op Java en Madoera (districten, regentschappen) verdeeld in z.g. economische kringen. In eiken kring wordt het-zelfde procentage van de „belastbare opbrengst" der gronden aan landrente opgebracht. Bij de bepaling dezer kringen zijn mede van invloed de mogelijkheden tot afzet der landbouwpro-ducten. Zoo worden de gronden, die dicht bij een groote stad, bij een spoor- of tramhalte, bij een voor auto- of karrentrans-port geschikten weg, dan wel bij een grooten passar zijn gelegen, in een hoogeren kring ingedeeld dan die er ver af zijn gelegen.

In denzelfden economischen kring evenwel wordt het bedrag der landrente bepaald door de productiviteit der gronden. Met het oog daarop worden zij in klassen verdeeld, de sawahs apart en de overige gronden, met uitzondering van de vischvijvers en nipahbosschen, in één rubriek vereenigd onder den verzamelnaam van droge gronden. Onder droge gronden worden dus verstaan:

woonerven, klapper-, thee-, kapok- en andere tuinen en tegal-velden, d.z. al of niet geterrasseerde, niet bevloeibare, gronden zonder beplanting met overjarige gewassen.

Waar wij het in dit artikel voornamelijk zullen hebben over de droge gronden, moge hieronder, om duidelijk te maken welke factoren invloed hebben op den aanslag der landrente, een aan-haling volgen uit de „monographie" — d.i. het rapport van den Dienst der Landrente over den economischen toestand en de ter-reingesteldheid van zeker ressort — van het district Bandjar in Oost-Preanger, welker hoofdplaats aan het gelijknamige station van de Westerlijnen der S. S. is gelegen. De vermelding tusschen-haakjes van den landrenteaanslag per bouw achter de diverse klassen is van ons.

„In de eerste klasse (landrente ƒ 8.50 p. bouw) zijn opgenomen de gunstigst gelegen woonerven en klappertuinen ter districts-hoofdplaats Bandjar.

De tweede klasse (landrente ƒ 6.80 p. bouw) wordt gevormd

door de veel minder waardevolle woonerven en klappertuinen ter onderdistrictshoofdplaats Bandjarsari.

De derde klasse (landrente ƒ 4.50 p. bouw) omvat de overige, woonerven en klappertuinen gelegen aan de provinciale wegen, spoor of tramlijn en in de nabijheid van passars.

Tot de vierde klasse (landrente ƒ 3.50 p. bouw) zijn gebracht de woonerven en klappertuinen gelegen aan de provinciale wegen, doch verwijderd van spoor, tramlijn en passars.

In de vijfde klasse (landrente ƒ 2.50 p. bouw) zijn gebracht de woonerven en goed produceerende klappertuinen gelegen aan de desawegen en de minder produceerende klappertuinen aan den provincialen weg.

In de zesde klasse (landrente ƒ 1.50 p. bouw) komen naast de meer afgelegen tuinen en erven, de vruchtbaarste tegalans voor.

De zevende klasse (landrente ƒ 1 . — p. bouw) omvat, behalve enkele in verband met ligging, terreinformatie of bodemgesteld-heid inferieure erven en tuinen, de groote massa die niet dan met braaklegging van 2 of 3 jaar beplantbare tegalans.

Tot de achtste klasse (landrente ƒ 0.50 p. bouw) behooren tenslotte de zwaar geaccidenteerde tegalans van meest steen-achtigen bodem".

Tot zoover de „monographie" van het district Bandjar. Men ziet dat alnaarmate de gronJen goed of minder goed zijn beplant, de landrente heel wat kan verschillen. Nemen wij in oogenschouw de „goed produceerende klappertuinen, gelegen aan de desa-wegen", wat ligging betreft het meest voorkomende, dan betalen zij toch nog ƒ 2.50 landrente per bouw (5e klasse). Stellen wij daartegenover „de vruchtbaarste tegalans" der 6e klasse, dan brengen deze aan landrente slechts ƒ 1.50 p. b. op, alzoo ƒ 1.—•

minder dan de goed produceerende klappertuinen. Toch zijn die tegalans, zijnde vruchtbaar, zeer goed in goede klappertuinen om te zetten. Het verschil in Iandrenteaanslag springt des te meer in het oog als men de „vruchtbaarste tegalans" vergelijkt met

„klappertuinen gelegen aan de provinciale wegen, doch verwijderd van spoor, tramlijn en passars" (4e klasse). Voor deze laatste wordt ƒ 3.50 p. b. aan landrente opgebracht, d.i. ƒ 2.— meer dan voor bovengenoemde „vruchtbaarste tegalans".

Naar een bij uitstek deskundige op het gebied der landrente

BEVORDERING DER INHEEMSCHE WELVAART. 379 ons heeft medegedeeld, kan de belasting van den

doorsnee-klappertuin — gunstig of minder gunstig gelegen, goed of minder goed produceerend, door elkaar — worden geschat op gemiddeld ƒ 4 _ p. bouw, en van het doorsnee-tegaiveld op gemiddeld ƒ 1.— p. b., een verschil dus van ƒ 3.— per bouw 's jaars.

Men ziet, dat door hierboven Bandjar als voorbeeld te nemen, wij allerminst het economisch gunstigste district, waar de hoogste bedragen aan landrente worden opgebracht, naar voren hebben geschoven. Ook ondervolgende vergelijkende staat bevestigt dit.

Landrente per bouw droge grond.

Droge grond in

Voor geheel Java en Madoera wordt de volgende opstelling gemaakt. Zij is verkregen door als totale uitgestrektheid droge grond de opgave in het jongste Statistisch Jaaroverzicht (3.783.421 bouw in 1930), afgerond, aan te nemen en deze naar de uit-komsten der landrenteonderzoekingen over de jaren 1925, 1926 en 1927 (zie Jaarverslag der Landelijke Inkomsten p. 1 8 + ) onder te verdeelen in uitgestrektheden droge grond, waarvoor onder-staande bedragen aan landrente moeten worden opgebracht.

Landrenteaanslag droge gronden.

133.000 bouws betalen

3.783.000 bouw = totaal droge gronden op Java en Madoera.

Uit deze gegevens blijkt, dat verreweg de meeste droge gronden (totaal rond 2y2 millioen bw.) in de landrente zijn aangeslagen voor 25 et. tot ƒ 1.25 de bw., terwijl ook belangrijke uitgestrekt-heden in de rubrieken ƒ 1.50 — ƒ 1.75 (237.000 bw.) en ƒ 2. ƒ 2.50 (368.000 bw.) vallen. Dit klopt ongeveer met de opgaven uit meer genoemd district Bandjar (Preanger) alwaar van de rond 36.000 bw. droge grond zijn aangeslagen:

de bw.

§ 3. In hoeverre Landsuitgaven ter bevordering der cultuur op droge gronden uit een financieel-politiek oogpunt verantwoord is te achten. In de vorige § hebben wij met een enkel woord reeds er op gewezen dat het Land in de 10 jaren 1919 t/m 1928 ƒ111 mm, d.i. gemiddeld ƒ 11 mm per jaar, heeft uitgegeven aan

»

BEVORDERING DER 1NHEEMSCHE WELVAART. 381 groote irrigatiewerken, dus uitsluitend in het belang der cultuur op sawahs. Van eenige belangrijke uitgaaf ten behoeve der cul-tuur op droge gronden hebben wij echter nimmer gehoord. Wel zijn hier en daar door de Volksbanken weleens geringe credieten verstrekt voor den aanplant van een overjarig gewas (thee, kapok, wellicht ook klapper), maar nog veeï meer crediet is door die banken besteed aan bevordering der sawahcultuur.

Gaan wij na waaraan deze stiefmoederlijke houding t.o.v. de droge gronden is te wijten, dan moeten wij — het feit dat ook de groote cultures belang hebben bij intensiveering der irrigatie zullen wij hier buiten beschouwing laten — op de volgende om-standigheden wijzen:

Ie. Bevordering der cultuur op droge gronden van eenjarige gewassen zal — uitzonderingen daargelaten, waarover nader — weinig resultaat geven; men is dus aangewezen op overjarige gewassen.

2e. De cultuur van overjarige gewassen heeft evenwel lang-jarig crediet noodig, crediet dat tot voor kort de volkscredietbanken niet dan schoorvoetend durfden verstrekken.

3e. De besturen dezer volkscredietbanken zijn voor het grootste deel leken op het gebied der bevolkingscultures en kunnen dus haar nooden en behoeften moeilijk beoordeelen.

4e. Tot vóór de z.g. „herziening der landrente" — wij meenen vanaf 1927 — waren de beter beplante droge gronden in het algemeen zeer laag gewaardeerd; eerst toen het bekende rapport

MEYER RANNEFT-HUENDER op de hooge producties had gewezen is in de waardeering verandering gekomen. Daardoor werden die gronden tot dat tijdstip min of m^er als quantités négligeable beschouwd.

5e. Ook zonder eenige aanmoediging, van welke zijde ook, breidden de droge gronden zich uit — dus ook de cultuur daarop, is blijkbaar de gevolgtrekking —, zoodat men niet inzag, waar-voor bevordering noodig zou zijn. En ten slotte:

6e. Men wist niet, op welke wijze de cultuur op droge gronden moest worden bevorderd.

Al deze factoren, de een plaatselijk meer de ander minder, hebben er toe medegewerkt om t.a.v. de droge gronden God's water over God's akker te laten vloeien. O.i. ten onrechte. Wij

zijn namelijk overtuigd dat de productie van het meerendeel der droge gronden zeer goed op te voeren is, wellicht gemakkelijker, in elk geval minder kostbaar dan de sawahs, die óf dure irrigatie-werken vereischen öf dure kunstbemesting, waaraan de bevolking om hier niet na te noemen, overigens begrijpelijke, redenen voor-loopig nog niet wil beginnen.

Over de wijze waarop de opvoering van de productie der droge gronden dient te worden gestimuleerd, zullen de volgende §§

handelen. In deze § dient slechts de vraag te worden beantwoord, in hoeverre uit het oogpunt van financieele politiek — dus los van ethische of algemeen economische overwegingen —- financieele offers van de overheid voor de opvoering der productie van droge gronden gemotiveerd zijn.

In § 1 hebben wij reeds duidelijk gemaakt dat naast andere factoren in hoofdzaak de productie der gronden de hoogte van den landrenteaanslag bepaalt. Gelukt het dus deze productie op te voeren, dan zal de landrente automatisch stijgen. Gesteld dat van de 2\/2 mm bw. van de rubriek 25 et. tot ƒ 1.25 landrente, in § 2 genoemd, slechts 1 mm bw. door de opvoering der pro-ductie de belasting met ƒ 1.— per bouw kan worden verhoogd — nader zal worden aangetoond dat dit niet tot de onmogelijkheden behoort —, dan krijgt de fiscus ƒ 1 mm 'sjaars meer aan land-rente binnen. En nemen wij verder aan, dat een eventueel daar-aan te besteden bedrag evenals bij daar-aanleg van irrigatiewerken — zooals in den aanhef van § 2 aangegeven — 2]/2 a 3 % rente moet opbrengen om als rendabel te worden aangemerkt, dan is een uitgaaf in eens of bij gedeelten van ƒ 30 a ƒ 40 mm alles-zins verantwoord. Een minder ruwe schatting, hoewel toch nog zeer globaal, zal nader volgen (zie blz. 387).

Het spreekt vanzelf dat momenteel, in dezen tijd van financieele depressie er niet aan te denken valt om dit offer van het Land te vergen. Niettemin moeten, mocht men onze gunstige verwach-tingen deelen, nu reeds de noodige onderzoekingen worden ver-richt en voorbereidende maatregelen getroffen — w.o. opleiding van het benoodigde personeel voor de uitvoering —, die niet veel behoeven te kosten, opdat men later als de middelen er zijn, ge-heel voorbereid zal zijn om de zaak met kracht ter hand te nemen.

Ook spreekt het vanzelf dat dit millioenenbedrag niet ineens

BEVORDERING DER INHEEMSCHE WELVAART. 383 behoeft te worden beschikbaar gesteld. Men zou er eenvoudig geen raad mee weten. Het is ons voorshands er om te doen, een idéé te geven, hoeveel in totaal aan bevordering der cultuur op droge gronden gemoeid kan zijn. Over de besteding van het bedrag zal een der volgende §§ handelen (§ 5 blz. 394).

§ 4. Welke cultures aan te bevelen. Voorop sta dat in de keuze van de gewassen, waarvan de teelt dient te worden be-vorderd de deskundigen aan het Departement van L. en H., in-zonderheid de Afd. Landbouw, de beslissende stem moet hebben.

Dit is des te meer noodig, waar plaatselijke omstandigheden daarop van grooten invloed kunnen en ook moeten zijn, wil men zoo goed mogelijk van teleurstelling gevrijwaard blijven. Om maar een enkel voorbeeld te noemen zijn de omstreken van de groote steden of de streken, die gemakkelijk op die steden afvoeren, meer aangewezen op den aanplant van vruchtboomen; ver af gelegen streken echter, vanwege het kostbare transport, op producten waar-van het transport naar den haven waar-van uitvoer niet te veel op den prijs drukt. Desniettemin lijkt het ons niet ondienstig ook van onzen kant enkele richtlijnen aan te geven.

Rekening houdende met het ontwikkelingspeil van den Javaan op het gebied van landbouw, met zijn geringe economische draag-kracht en zijn overige levensomstandigheden, komt het ons voor, dat op de eerste plaats voor bevordering in aanmerking komt de teelt van die gewassen, welke niet het geheele jaar door evenveel zorg vereischen — in den drukken padi-, plant- of oogst-tijd moeten zij tegen eenige verwaarloozing bestand zijn — en waar-van het product in de onmiddellijke omgeving gemakkelijk en tegen loonenden prijs verhandelbaar is.

A. De kokoscultuur. Als zoodanig komt de kokospalm bij uitstek in aanmerking. Eenmaal in den grond gezet, vereischt de boom niet veel onderhoud. Met een of twee maal grondbewerking per jaar, benevens nu en dan schoonmaak van de kruin kan worden volstaan en eenmaal vruchtdragend geeft hij het geheele jaar door vruchten, die zelfs in dezen buitengewone ongunstigen tijd van abnormaal lage prijzen, volgens de laatste opgaven van het „Economisch Weekblad" toch nog voor 2)/2 cent per stuk op de passars worden verhandeld. (In normale tijden kan deze prijs op 5 a 6 cent worden gesteld). De berichten in de dagbladen

over prijzen van ƒ 1.— a ƒ 1.50 per 100 stuks betreffen waar-schijnlijk uitzonderingsgevallen in afgelegen streken, waar toe-vallig de opkoopers van het gedroogde product, de copra, zijn uitgevallen door de malaise. Trouwens, zijn de verkoopprijzen niet loonend meer, dan plukt de Javaan zijn klappers niet, maar laat ze eenvoudig op den grond vallen — hetgeen vermindering van de plukkosten beteekent — en gebruikt ze zelf voor de eigen huis-houding, hetzij geraspt, in' den vorm van klappermelk of als — zeer smakelijke — braadolie.

Een klapperaanplant kan volstaan met eenmaal grondbewerking, waarbij tevens — mits het plantverband niet te nauw wordt genomen — z.g. tweede gewas kan worden tusschengeplant, waarvan het product de kosten van grondbewerking grootendeels goedmaakt.

Al deze factoren werken er toe mede om van den klapperteelt hier te lande een volkscultuur bij uitnemendheid te maken. Des-niettemin zijn er nog honderdduizenden bouws voor deze cultuur geschikte gronden, waarop geen of heel weinig klapperboomen voorkomen. Als men een treinreis maakt van Batavia naar Semarang of Soerabaja en men gaat het speciaal na, dan ziet men op menig deel van het traject bloeiende klapperaanplantingen en dikwijls er vlak naast gronden die in dezelfde gunstige om-standigheden verkeeren, waarop evenwel geen klapperboom voor-komt. Dit oogenschijnlijk vreemde verschijnsel moet uiteraard zijn natuurlijke oorzaak hebben en deze is naar onze overtuiging in het volgende te vinden:

1. Voor den aanleg van een klapperaanplant, zelfs in ruim plantverband, zijn per bouw op zijn minst noodig 80 jonge kweek-planten (bibit) van ten minste 1 jaar oud, die, wil men voor teleurstellingen bespaard blijven, van goed geselecteerde kokos-noten moeten zijn verkregen.

2. Tenzij men deze noten van eigen boom kan plukken, moet men er minstens 5 cent per stuk voor betalen, hetgeen voor 1 bw. dus neerkomt op een uitgaaf van 80 X 5 et. — ƒ 4.—, een bedrag dat slechts de min of meer gegoede Javanen op zij kun-nen leggen.

3. Moeten de bibits worden gekocht — minstens één jaar wachten, voor het kweeken duurt wat lang —, dan betaalt men

BEVORDERING DER INHEEMSCHE WELVAART. 385 er in normale omstandigheden 10 a 20 cent — al naarmate den leeftijd van 1 a 2 jaar — per stuk voor, gemiddeld dus 15 et.

Dit vertegenwoordigt per bw. aanplant alzoo een uitgaaf ineens van 80 X 15 et. = ƒ 12.—.

4. De kokospalm werpt eerst op 8- a 12-jarigen leeftijd — al naar de variëteit en de zeehoogte, waarop de streek gelegen is

— redelijke vrucht af, zoodat het bedrag van ƒ 12.— even-genoemd, in dien tijd in het oog van den eenvoudigen Javaan improductief is.

5. Wel kan men, zoolang de aanplant nog jong is, zich nog niet gesloten heeft, daartusschen tweede gewas als catchcrop op planten, doch hoe ouder de boomen worden, hoe minder product men van het tusschengewas kan oogsten.

6. Door hun betrekkelijk hooge waarde zijn de klapperbibits, eenmaal in den grond gezet, nogal onderhevig aan diefstal, vooral in den goeden planttijd, den Westmoesson; terwijl waar veel wilde varkens voorkomen, zij zeer van de vraatzucht dezer plagen heb-ben te lijden. Tenzij de eigenaar zelf op den grond zit of er

6. Door hun betrekkelijk hooge waarde zijn de klapperbibits, eenmaal in den grond gezet, nogal onderhevig aan diefstal, vooral in den goeden planttijd, den Westmoesson; terwijl waar veel wilde varkens voorkomen, zij zeer van de vraatzucht dezer plagen heb-ben te lijden. Tenzij de eigenaar zelf op den grond zit of er