• No results found

(Beschrijving van het Adatrecht).

door

R. P . NOTOSOESANTO.

Inleiding.

Bolaang-Mongondow is een zelfbesturend landschap met korte verklaring. Administratief ressorteert het onder de onderafdeeling Bolaang-Mongondow (waartoe nog behooren de zelfbesturende landschappen Bintaoena, Bolaang-Oeki en Kaïdipan-Besar) van de af deeling Menado; prof. VAN VOLLENHOVEN beschouwt het. in Het Adatrecht van Ned.-Indië I p. 352 als onderdeel van de adatrechts-kring Gorontalo.

Het landschap strekt zich uit over de geheele breedte van het noordelijk schiereiland van Celebes van de Moluksche tot de Celebes-zee; de grenzen zijn: in het Noorden de Celebes-zee, in het Zuiden de Tominibocht (v/d Moluksche zee), in het Oosten de rivier Poigar; in het Westen de Sangkoebrivier, en zooals hij verder in het contract van 1907 nauwkeurig beschreven is.

De grenzen van het rijk (in het Oosten en Westen) waren voor de vaststelling daarvan in het suppletoir contract van 1907 nog niet scherp aangegeven. De verschillende rijkjes, die de onder-afdeeling Bolaang-Mongondow vormen, hadden verschillende en-claves in elkanders gebied. Zoo had vóór de definitieve vaststelling der grenzen 't landschap Bolaang-Oeki feitelijk geen vast bepaald gebied, dit rijkje werd door Bolaang-Mongondow slechts geduld in twee nederzettingen: één aan de noordkust en één aan de zuid-kust; doch de Oekiërs trokken herhaaldelijk over de door Bolaang-Mongondow getrokken grenzen heen; daaruit sproten herhaaldelijk geschillen voort. Om nu aan dien toestand een einde te maken werd Oeki's gebied rondom de baai van Oeki aan Bolaang-Mongondow toegewezen, terwijl als ruil daarvoor Bolaang-Oeki een veel grooter

en met Malibagoe samenhangend gebied kreeg. (Een kaart, waar-op die grenzen duidelijk staan aangegeven, vindt men in de Mede-deelingen van het Encyclopaedisch Bureau, afl. II (1912)).

Bij de in 1904 gehouden volkstelling bleek, dat Bolaang-Mon-gondow had: 41417 zielen, 7307 huisgezinnen en 9166 werkbare mannen.

In de „Voorloopige Uitkomsten van de Volkstelling 1930" 2e gedeelte, wordt als kleinste eenheid genomen de onderafdeeling, voor de onderaf d. Bolaang-Mongondow vindt men het getal: 70664 Inlanders; terwijl dit getal in 1904 was: 54755 (n.l. voor de heele onderafdeeling!).

De overheerschende godsdienst is de Islam, die ingevoerd heette te zijn in 1832 (onder het bestuur van den radja CORNELIS MANOP-PO) door SJARIEF ALOEWI, die gehuwd was met de dochter van dezen vorst; in 1866 was ± 2/3 van de bevolking reeds Moham-medaansch.

Het Christendom maakte ook vorderingen, ultimo 1909 waren er zes gemeenten en bij-gemeenten met totaal 921 Christenen, terwijl in

den loop van dat jaar 85 volwassenen en 105 kinderen gedoopt werden. Het Adatrecht van Ned.-Indië I p. 353 vermeldt het getal van 1500 (dus in ± 1913/14. Het zendingswerk wordt be-hartigd door het Nederl.-Zendeling-Genootschap te Rotterdam:

te Passi is een zendeling gevestigd. De zending heeft in bijna iedere negeri een school geopend. Landschapsscholen vindt men er ook, o.a. een Hollandsch Inlandsche School te Kotamobagoe.

Rechtsgemeenschappen.

Evenals in de Minahassa zijn de gemeenschappen ook hier deels territoriaal, deels genealogisch; behalve het zelf besturend land-schap zelf heeft men als rechtsgemeenland-schappen het dorp en de familie. Het district was vroeger wellicht een rechtsgemeenschap, doch tegenwoordig is het enkel een bestuursressort van vorsten-ambtenaren. Men verhaalt, dat de oudste bewoners de „orang Mongondow" en de „orang Doemoga" waren en dat later de

„orang Boliaang" vanuit zee kwamen (bolango = zee) en de hege-monie over de andere stammen wisten te verkrijgen. Een ander verhaal luidt, dat er oorspronkelijk vijf stammen waren te onder-scheiden: 1. de tau-Boeloean, 2. de tau-Binangoenan, 3. de

BQLAANG-MONGONDOW. 403 tau-PoIian, 4. de tau-Lombagin en 5. de tau-Doemoga. Deze

laatste stam heeft invloed over de andere stammen weten te ver-krijgen, de regeering berust bij dezen stam. Tegenwoordig is echter het genealogisch verband der stemmen •— evenals dat ook het geval is met de linoela's of kaoem's van de lima-pahalaa (Gorontalo) *) — verdwenen. De individuen kunnen wellicht nog weten tot welken stam zij behooren, doch practische beteekenis heeft het stam-verband tegenwoordig niet meer. Ook de districten Kotaboenan, Passa, Lolajan (waaronder ressorteert het onderdistrict Doemoga), en Bolaang, die evenals in de Mina-hassa, door territorialiseering uit de stammen zijn ontstaan, kun-nen thans niet meer als rechtsgemeenschappen worden aangemerkt, ze hebben geen eigen vermogen; beschikkingsrecht over de gronden hebben ze niet. Op de vraag n.l. of het districtsbestuur met ont-ginningen in het district te maken heeft krijgt men in den regel tot antwoord, dat het districtshoofd geen recht heeft om vergun-ningen te verleenen tot grondontginvergun-ningen; de antwoorden afkom-stig van Pojowabesar, Koboketjil, Kotamobagoe, Kobobesar vooral luiden heel duidelijk, dat het recht tot 't verleenen van vergunning berust bij de menschen, die de „totaboean" hebben, daarvoor is

„moepakat" van de bevolking vereischt. Soms krijgt men wel als antwoord, dat het districtshoofd ontginningsvergunning mag geven doch slechts indien het dorpsbestuur, het dorp vertegenwoordigen-de, daartoe geen bezwaar heeft, want, dat vergunningsrecht spruit voort („timboel"?) uit het recht van de dorpelingen („anak bala") of van het dorpshoofd („sangadi"). Alleen de antwoorden, af-komstig van de districtshoofden van Bolaang en van Kotaboenan, deelen mede, dat vergunning tot grondontginningen gegeven wordt door de districtshoofden (panghoeloe's); het districtshoofd van Bolaang voegt er echter nog aan toe, dat vroeger de vergunning slechts gegeven werd door het dorpsbestuur.

Behalve de oorspronkelijke vijf stammen kwamen in de 17e-18e eeuw nog andere stammen in Bolaang-Mongondow: de Bantikers (dorp: Soemojit) en de Alifoeren, die wellicht door ontevredenheid met het bestuur hunner hoofden uit de Minahassa hierheen zijn uitgeweken (jammer dat er geen antwoord op de rondvraag van 1). Dr. B. J. HAGA, De Lima-pahalaa (Gorontalo) in T. B. G. deel 71 (1931) overdr. p. 20.

de dorpen dezer Minahassische stammen zijn gekomen); verder schijnen ook de bewoners van de dorpen Pontodon, Langagon, Mojag en Kobo in lateren tijd van elders te zijn gekomen. Hoe het ook zij, reeds in 1867 konden de zendelingen N. P. WILKEN

en J. A. SCHWARZ mededeelen (Med. Ned. Z. G. XI p. 314), dat al de stammen in Bolaang-Mongondow zich met elkaar hadden vermengd tot één volk met dezelfde taal, zeden en gewoonten.

Het dorp (kampong, negeri) is een rechtsgemeenschap met zijn eigen bestuur en zijn eigen vermogen. Het dorpshoofd (sangadi, sangadji, kimelaha, hoekoem major enz.) is de vertegenwoordiger van het dorp; als handlangers heeft hij dorpsbeambten (probis).

Het dorp heeft het beschikkingsrecht over de gronden in zijn ge-bied (totaboean = gege-bied, beschikkingskring). Vele dorpen op de Mongondowsche hoogvlakte hebben als „totaboean" niet alleen de gronden rondom de „lipoe" (dorpskom, hoofddorp?), maar be-zitten ook in verafgelegen streken hun totaboean, meestal aan de kusten, in andere districten gelegen. In die verafgelegen totaboean's zijn meestal ook nederzettingen ontstaan, die evenwel geen eigen sangadi hebben, ze staan nog onder de sangadi's van de hoofd-dorpen; meestal hebben ze één of meer vertegenwoordigers van het dorpshoofd (over de „totaboean" nader onder „grondenrecht").

Uitbeelding van de dorpséénheid is ook de „sigi"; ieder dorp heeft zijn eigen sigi; van het dorp Pojowabesar vindt men vermeld, dat het twee sigi's heeft; deze afwijking van den regel kan ik (nog) niet verklaren; was het dorp wellicht ontstaan door samenvoeging van twee zelfstandige dorpen? Deze onderstelling is hierop ge-baseerd, dat ook op Java bij samenvoeging van desa's vaak be-dongen wordt, dat elk dorp zijn eigen danhjang-desa en dus ook zijn eigen „sedekah-boemi" (waarmee men de „monibi" kan ver-gelijken) afzonderlijk zal mogen behouden. Uit de onvolledige ge-gevens zijn hierover geen conclusies te trekken.

Een sigi is een huisje, een heidensch tempeltje zou men het kunnen noemen, waarin worden bewaard oude borden en andere antieke voorwerpen van de voorvaderen afkomstig. Bij het „monibi"

(offeren, vereeren van de geesten der voorouders) doet de heele gemeente mee; men offert dan varkens, geiten en kippen, waarvan het bloed op de „tangga sigi" (de trap v/d sigi) wordt gespren-keld. Ook is de sigi de plaats ter ontzondiging van overtreders

BOLAANG-MONGONDOW. 4Q5 van bepaalde adatdelicten (als bloedschade). Des te sterker

komt uit, dat de sigi een uitbeelding is van de dorpseenheid, als men weet, dat in de nederzettingen (in de verafgelegen totaboean's) geen aparte sigi's aanwezig zijn; een „monibi kon totaboean"

(waaraan slechts de menschen, die in de kolonie's in de verafge-legen totaboean's (voor hun levensonderhoud) verblijven, deel-nemen) doet men daar zonder sigi.

Als rechtsgemeenschappen komen ook de ouderrechtelijke fa-mine's (kaoem's) in aanmerking. De hoofden dezer familie's, de z.g. goehangia's (in verschillende antwoorden o/d rondvraag ver-taald door „orang-orang toea negri" d.z. dorpsoudsten), hebben bemoeienis in de dorpszaken (bemoeienis bijv. met grondontgin-ningen, met transacties, met verloving en huwelijk, met dorpsrecht-spraak), vele antwoorden vermelden zelfs, dat ook in kleine zaken het dorpshoofd overleg pleegt met de goehangia's. Een familie kan gogaloeman gronden hebben, d.w.z. gronden in gemeenschap-pelijk bezit van de familie; een stuk grond in vroeger tijd door een voorouder ontgonnen (ontginning = taloen) blijft, indien de grond later verlaten is (dogami), gogaloeman bij de familie van den ontginner; een niet-familielid mag dien grond niet occupee-ren; occupatierecht heeft alleen een lid van de familie, doch hij heeft slechts genot van den grond, het bezitrecht blijft bij de fa-milie als geheel.

Uiteraard geschiedt die occupatie eerst na „mojosingo" (d.i.

bespreking) met de familieleden (familiehoofd).

Omtrent de vraag of, en zoo ja hoe, familiesplitsingen plaats vinden, zwijgen de gegevens.

Nieuwe soorten rechtsgemeenschappen zijn de boven reeds ge-melde inlandsche Christengemeenten.

Individuen.

In Bolaang-Mongondow zijn de individuen aparte rechtssubjec-ten, ze gaan niet op in de rechtsgemeenschappen.

Omtrent de onderscheiding van het Bolaang-Mongondowsche volk in verschillende standen zijn de gegevens niet eenstemmig.

In het „Bolaang-Mongondowsche Wetboek" treft men de volgende onderscheiding aan: (1) de bangsa, d.i. de adel, (2) de simpal, (3) de nonow, (4) de tampoenoeön, (5) de tahing, en (6) de

Kol. Studiën. 5

joboeat. In dat wetboek vindt men o.a. ook geregeld tot welken stand een kind, dat geboren is uit ouders behoorende tot twee vershillende standen, moet worden ingedeeld, een eigenaardigheid daarbij is, dat het kind in den regel den stand volgt van de moeder, slechts een huwelijk tusschen een bangsa en een simpal doet het kind den stand van den vader volgen; een tweede eigenaardigheid is (of: een onvolledigheid), dat men slechts een regeling vindt van de afstamming der kinderen gesproten uit huwelijken tusschen personen behoorende tot twee in rang opeenvolgende standen. Over de vraag of huwelijken tusschen personen behoorende tot niet-opeenvolgende klassen geoorloofd zijn en zoo ja, hoe dan de re-geling van de afstamming moet zijn, zwijgt het wetboek. In andere gegevens x) vindt, men andere standenonderscheidingen vermeld, die ik als voor den huldigen tijd van weinig belang hier verder voorbijga.

Bestuur, Rechtspraak, Regeling.

Boven is reeds medegedeeld, dat de kleinste rechtsgemeenschap-pen in Bolaang-Mongondow zijn: de families (kaoem's), aan wier hoofd de „goehangia's" staan, die mederegeerders zijn van het dorpshoofd. In verschillende antwoorden op de rondvraag worden die goehangia's dikwijls ook „orang-toea negeri" genoemd; 't be-grip „orang-toea" moet men niet misverstaan, de juiste beteekenis daarvan is: de vertegenwoordiger van de oude generatie, hij be-hoeft dus geen grijsaard te zijn. Hoe die familiehoofden hun gezag in de familie precies uitoefenen kan ik uit de gegevens niet halen.

Aan het hoofd van ieder dorp (negeri; kampoeng) staat een door handlangers (probis) bijgestaan dorpshoofd; de titels der dorpshoofden verschillen naar gelang van hun afkomst; zijn zij van adel dan dragen zij de namen van „major kedaton" of „kapita radja" (we kunnen dit beschouwen als een soort titulairen rang, immers is bijvoorbeeld „major kedaton" de benaming van onder-districtshoofden); zijn zij daarentegen uit de „bala" ('t gewone volk, de plebs) ontsproten, dan heeten zij „hoekoem major",

„sangadi", „sengadji" of „kimelaha". Doch het schijnt dat tegen-woordig de naam „sangadi" de algemeen gebruikelijke is. De dorps-1). M.Z. G. IX p. 235; M. Z. G. XII p. 303 v.v; T. A. G. VII (1883) p. 123; M. Ene. B. He afl. 1912 p. 90 (dit laatste vermeldt slechts de adell.

klassen).

BOLAANG-MONGONDOW. 407 hoofden worden door den radja benoemd en ontslagen (hoe? wille-keurig? vererving met electie?). De hoofden van de Alifoeren dorpen heeten „hoekoemrtoea" of „oekoeng toea".

Dat dorpshoofd en -oudsten een groote rol in het dorp spelen is boven reeds medegedeeld.

Het gemeentehuis heet „baroi komalig", daarin neemt de radja op een verhevenheid plaats omringd door de bobato's (landsgroo-ten), die een lageren zetel hebben, wanneer hij in het dorp zaken heeft af te doen (bijv. rechtspraak).

Aan het hoofd van de vier districten, waarin het landschap Bolaang-Mongondow is verdeeld, n.l. (1) Bolaang (of Pasisir Bolaang), 2 Passi (of Sebelah-goenoeng), (3) Lolajan (of Se-belah rata), en (4) Kotaboenan, staan de panghoeloe's die sedert lang loutere vorstenambtenaren zijn geworden. Aanstelling van panghoeloe's bij keuze door de oudsten vindt men nog vermeld door Dr. RIEDEL (in T. B. G. XIII (1864) p. 279).

In zijn bestuurstaak wordt het districtshoofd bijgestaan door het 2e districtshoofd (onderdistrictshoofd), de „major kodato" of

„major kedaton". Onder het district Lolajan ressorteert nog het onderdistrict Doemoga onder een onderdistrictshoofd (major-kodato).

Waarschijnlijk waren de major kodato's vroeger de vertegen-woordigers van den radja in de districten, toen de panghoeloe's nog stamhoofden waren en bij keuze x) door de familiehoofden werden aangesteld (de naam „major kedaton" duidt aan dat ze ambtenaren waren van de „kedaton", vorstenverblijf, dus waren ze te beschouwen als zetbazen van den bewoner van de kedaton).

Aan het hoofd van het landschap eindelijk staat de datoe of radja (vorst), die uit het vorstelijk geslacht door de gezamenlijke rijksgrooten wordt aangewezen en door het gouvernement wordt benoemd.

In 1912 heeft de zelfbestuurder de „korte verklaring" geteekend (volgens het uniform model) (korte verklaring van 8 October 1912 te vinden in de Bijlagen van de Handelingen van de Staten-Gene-raal 1912/13 No. 342: 24, uitgewerkt in de Zelfbestuursregelen—

S. 1919: 822 (een ordonnantie); later als gouvts. besluit opnieuw 1). of: uit de oudste familie?

afgekondigd in S. 1927: 190 om ze aan den Volksraad te onttrek-ken; toelichting in Bijbl. 11514).

De vorst wordt in zijn regeering bijgestaan door landsgrooten (bobato's, mantri's), die djogoegoe of gogoegoe, president-radja en kapita-laoet heeten; ze worden in overleg met den radja en landsgrooten door den resident van Menado benoemd en ontslagen.

Sinds de heer A. P. MOKOGINTA als djogoegoe is afgetreden, bestaat in Bolaang-Mongondow geen djogoegoe meer; het djogoe-goe-ambt werd in 1927 opgeheven (onder den resident van Ma-nado SCHMIDT). De djogoegoe was de rechterhand van den radja;

't volk maakte zijn wenschen aan den radja kenbaar door tusschen-komst van den djogoegoe; bij tijdelijke verhindering van den radja nam de djogoegoe diens ambtsbezigheden waar (bijv. 't optreden als voorzitter van den madjelis-ketjil).

Vóór de reorganisatie, die plaats vond na het optreden van radja

DATOE CORNELIS MANOPPO (acte van verband en bevestiging 3 October 1905) had men in Bolaang-Mongondow veel meer lands-grooten dan tegenwoordig, hun aantal was in verhouding tot de grootte van het landschap te talrijk, en werd bij die organisatie daarom sterk ingekrompen.

Omtrent de rechtspraak zijn de gegevens volledig wat betreft de zelfbestuursrechtspraak, doch zeer luttel wat betreft de recht-spraak van de lagere organen. Men vindt iets vermeld over de rechtspraak van dorpsoudsten bij geschillen omtrent grensscheiding en de voor de dorpsoudsten afgelegde eeden („nigbot" = eed, ver-vloeking). De „nibot" wordt op verschillende manieren afgelegd: bij

de z.g. „odiödi" wordt een bamboekoker genomen, met losse aarde gevuld en in het vuur gelegd, totdat ze met een slag ontploft;

't formulier is: „degene die hierbij liegt, zijn buik zal openbarsten als deze in het vuur gelegde bamboe, ook die van zijn kinderen en klein-kinderen"; bij de z.g. „mangibot kon boeta" nemen de betrokkenen een handvol aarde in den mond terwijl één der oud-sten het volgende uitroept: „degene die liegt of onwaarheid spreekt, hij zal sterven, door de aarde verslonden worden, zoomede zijn kinderen en klein-kinderen"; bij de „mangibot motondanan" moeten de twistenden hun rechterhand in het water steken, terwijl een oudste het formulier uitspreekt: „degene, die liegt of onwaarheid

BOLAANG-MONGONDOW. 409 spreekt, de wonden aan zijn hand in dit heete water gestoken, zullen tot aan zijn dood niet genezen". In welke gevallen elk der drie „ngibot's" wordt gebezigd wordt niet vermeld. Een bepaald vervloekingsformulier, dat de rechtsprekende oudste bij zijn uit-spraak voegt, heeft men bij geschillen omtrent grensscheiding:

„wanneer gij op dezen grond blijft, zoo zullen wormen u door-knagen, met lepra zult gij gestraft worden, zoomede uwe kinderen en klein-kinderen".

Voor de dorpsjustitie heeft men een wettelijk aanknoopings-puntje in art. 1 van de „Regeling nopens de rechtspraak over de zelfbestuursonderhoorigen van de landschappen behoorende tot de onderafdeeling Bolaang-Mongondow van de afdeeling Manado", van 1 Augustus 1925, welk artikel behoudens kleine onbeteekenen-de afwijkingen gelijkluionbeteekenen-dend is aan art. 25 I. R. en art. 347 R. Bg., welke laatste artikelen aanknoopingspuntjes zijn voor de dorps-justitie in gouvernementsgebied.

Of de districtshoofden rechtspraak hebben of gehad hebben blijkt uit de gegevens niet.

De zelfbestuursrechtspraak wordt geregeld in de bovengenoemde

„Regeling" van 1 Augustus 1925, een regeling, die op verzoek van den resident van Manado werd vastgesteld door de gezamen-lijke zelfbestuurders van de onderafdeeling Bolaang-Mongondow en die zijn bekrachtiging en uitwerking vindt in het residentsbesluit, ddo. Manado 14 November 1925 No. 493; behoudens de bevoegd-heid' van den Rijksraad van Manado (een gouvernementsrechtbank die kennis neemt van bepaalde zware delicten binnen een land-schap gepleegd door een onderhoorige van het landland-schap en die zijn regeling vindt in S. 1882 No. 28), wordt de rechtspraak in Bolaang-Mongondow uitgeoefend door: Ie het landschapsgerecht;

de zelfbestuurder of diens plaatsvervanger, indien hij verhinderd is, is alleenrechtsprekend rechter; 2e de inheemsche rechtbank, die samengesteld is uit het onderafdeelingshoofd als voorzitter en de radja, de volgens landschapsgebruik hiervoor in aanmerking ko-mende grooten, de districtshoofden en zoo noodig de door de zelfbesturen daarvoor aangewezen kamponghoofden als leden.

Of er in Bolaang-Mongondow een sjarat (godsdienstige rechter) bestaat en zoo ja, waartoe die rechter competent is, daarover zwijgen de gegevens; wel wordt er melding gemaakt van de

aan-wezigheid van Mohammedaansche godsdienstbeambten: de hakim of imam, die als directeur fungeert van de negeri-moskee, verder:

de hatib, bilal(e), séhé, saraa, paili.

In de meeste dorpen worden ze benoemd en ontslagen door de gezamenlijke dorpers of wel door de „orang-orang-toea negeri"

en van de benoeming of het ontslag wordt — langs hiërarchischen weg — mededeeling gedaan aan den radja; in eenige dorpen berust het benoemings- en ontslagrecht daarentegen bij het districtshoofd of bij den radja. De godsdienstbeambten zijn niet heerendienst-plichtig. In de Christen-gemeenten fungeeren de schoolmeesters tevens als godsdienst-voorgangers. De priesters van het Heidendom

(z.a. de borian, sonaat en talenga, boven reeds genoemd) ver-dwijnen langzamerhand met de verdwijning van het Heidendom.

Regelingen van de lagere rechtsgemeenschappen (familie, dorp) zullen wel aanwezig zijn, doch gegevens daaromtrent ontbreken.

Een vorstenedict, bekend als het z.g. „Wetboek van Bolaang-Mongondow", is hierachter onder „Vindplaatsen" vermeld. De inhoud van dat wetboek vindt elders in verschillende rubrieken van deze adatrechtsbeschrijving bespreking. Men moet er echter steeds op bedacht zijn, dat de practische waarde van het „wetboek" on-zeker is. Verder heeft men vorstenedicten van jongeren datum vastgesteld door de gezamenlijke zelfbestuurders van de onder-afdeeling (blijkbaar onder invloed van het Europeesch bestuur).

Wetgeving door rechters vindt men in het vonnis van het „Land-schapsgerecht van Bolaang-Mongondow" gedateerd 8 Januari 1923 Rolregister 3a (een „gerecht" met een voorzitter en vijf leden!;

dit is gebeurd vóór de „Regeling" van 1 Augustus 1925!; doch 't kan zijn, dat de leden slechts een adviseerende stem hadden of den naam verkeerd werd gebruikt); in dit vonnis is bepaald dat:

I. rechtsvorderingen nopens het bezitrecht van of transacties over gronden en de daarop voorkomende beplantingen, verjaren door verloop van tien jaren;

II. schadevergoedingsacties van door dieren aan tuinen ver-oorzaakte schade niet ontvankelijk zijn, indien de tuinen niet

II. schadevergoedingsacties van door dieren aan tuinen ver-oorzaakte schade niet ontvankelijk zijn, indien de tuinen niet