• No results found

De volgende morgen vertrok Maatje

In document Cissy van Marxveldt, De stormers · dbnl (pagina 175-180)

‘Ik wil Juut nog wel graag wat bij me houden,’ zei Grootma. ‘Ik ben een

zelfzuchtige, oude vrouw.’

Maar Grootma bedoelde, dat er eerst antwoord moest komen op Vaders brief. We

brachten Maatje naar de trein. Ze was opgewekt en stralend. Ik klom nog even bij

Maatje in de coupé.

‘Mijn allereerste bezoek breng ik aan Dicks Moeder, Juutekind.’ Ik had al de

menschen in de coupé wel willen omhelzen, zelfs een zeer ongemakkelijkuitziende

dame met een snor. Een vinnige conducteur lokte me weer op het perron. Ik zoende

hem haast van overborrelende blijdschap. We wuifden tot de trein de hoek om was.

Gearmd met Grootma daalde

ik de trappen af. Dat was wat anders, dan toen ik alleen aankwam en alleen inhing

tusschen duwende, dringende, haastige menschen. Buiten wachtte Smit. Ik stak mijn

hand door Grootma's arm en ik zei: ‘Grootma, ik kook over van geluk. O Grootma,

en wat zal Vader blij zijn!’

Twee dagen later kwam Vaders brief. Ik draaide de brief om in mijn handen.

‘Nee Grootma, leest u hem maar eerst,’ zei ik toen. En ik ging voor het raam staan.

Ik was opeens bang voor Vaders brief.

‘Domme meid,’ zei Grootma. Het leek me ontzettend lang voor Grootma me riep:

‘Juut, kom je Vaders brief niet lezen?’

‘Is Vader nog boos?’ vroeg ik, vanaf het raam.

‘Domme meid!’ zei Grootma nog eens.

Vader schreef: ‘Lieve Juut, om te beginnen moet ik mijn spijt betuigen, dat ik je

zoo lang op antwoord heb laten wachten. Maar jouw brief was op onverklaarbare

wijze tusschen de reeds behandelde post geraakt. Wanneer ik die gister niet toevallig

in handen had gekregen, doordat Maatje het loffelijke voornemen had ten uitvoer

gebracht, om mijn bureau schoon te maken, dan zou je misschien nog weken hebben

moeten wachten.

Je vraagt me, of ik nog boos ben Juut. Neen kind, boos ben ik niet meer. En als ik

er over nadenk, dan ben ik jou in je oogen misschien heel streng en boos verschenen,

maar geloof me, in mijn hart was ik alleen maar verdrietig, dat Juut nog zoo'n heel

apart leventje had, waarvan ik niets afwist. Een feit is het, dat ik die avond zeer

bevooroordeeld was. Bij kalm nadenken, heb ik natuurlijk mijn meening moeten

wijzigen. En bijgevolg kan ik het nu niet anders dan ferm vinden, dat je zoo als een

kleine kemphaan voor je vrienden bent opgekomen. Wat niet wegneemt dat je toch

niet zoo bad mogen vertrekken. Ik ben er nu van doordrongen, dat ik een zeer

impulsief dochtertje heb, dat bij tegenwerking haar hoofd in de lucht gooit, en fier

haar eigen weg gaat. Nu ik geloof wel, dat je dan op het oogenblik in zeer goede

handen bent. Grootma zal wel de macht hebben je in goede banen te leiden. Mijn

straf zal dan ook zijn, dat je tot de groote vacantie bij Grootma blijft. Het is heelemaal

niet erg, dat je nog een jaar over de derde klas zult moeten doen. Maatje en ik hebben

dan het voordeel, dat jij nog een jaar bij ons bent, als Jaap weg is. Wat zul je dan

met vliegende vaandels door de derde klas

zeilen. Is dat geen onvervalschte H.B.S.-uitdrukking? Benut deze laatste maanden

nu maar om flink te profiteeren. We zullen je boeken vandaag aan je afzenden, dan

kun je een beetje de zwakke vakken bijhouden. Maar er zal tijd genoeg overschieten,

om met Grootma van Amsterdam te profiteeren. Ook dàt is Grootma wel

toevertrouwd!

Lieve Juut, Maatje wil hier ook nog een woordje bij doen. En ik eindig met de

wensch, dat je nu wel zult begrijpen, dat ik niets liever wil, dan mijn dochtertje

gelukkig te zien.

Je Vader.

Daaronder schreef Maatje: ‘Jij stoute meid, om achter mijn rug met Vader te

correspondeeren. Houd je er nog meer van die geheimzinnige briefwisselingen op

na? Als ik niet Vaders bureau had opgeruimd, zou dat clandestiene epistel misschien

nog jaren verborgen hebben gelegen tusschen alle mogelijke behandelde saaie

dienstbrieven in. Hier is alles best. Jaap heeft meer dan ooit de baard in zijn keel. En

hij gebruikt zulke abnormale uitdrukkingen, dat het maar goed is, dat jij niet hier

bent om ze over te nemen. Ik moet me zelfs beheerschen, om ze niet door mijn

gesprekken te vlechten.

Vanmiddag heb ik mijn bezoek aan Dicks moeder gebracht. Je hebt gelijk Juut,

ze heeft de liefste stem, die ik ooit heb gehoord. Ik heb in de stoel bij het tafeltje met

Misunderstood gezeten. Nu begrijp ik wel Juut, wat die avonden voor jou hebben

beteekend. Lieve kindje, Vader wacht op me. Vader heeft voorgesteld om een groote

autotocht door de bosschen te maken. Zoo iets van een vroolijke ommegang hé?

Maar dat snap je misschien nog niet. Dag krullebol! Een zoen van Maatje. Zeg tegen

Grootma, dat ik haar vanavond schrijven zal.

‘Nu kun je maar heerlijk luieren,’ zei Grootma.

‘En ik moet mijn zwakke vakken bijwerken,’ protesteerde ik.

‘Zijn er veel zwakke vakken?’

‘Aardrijkskunde, natuurkunde, Fransch.’

‘Dan was het zoo kwaad nog niet, dat ik je l'Illustration gaf.’

‘We zijn er nog niet Grootma.’ Ik telde af op mijn vingers: ‘Duitsch, jà, en in

Plant- en Dierkunde ben ik ook geen held.’

‘Zoo,’ zei Grootma, ‘nu, straks zullen je boeken wel komen.’

Het was me beslist vreemd, toen Christien al die geleerdheid binnenbracht. Ik

stalde ze uit voor de haard, keek eens in mijn aardrijkskundeboek, gaapte, en rekte

mijn armen.

‘Brrr Grootma, ik wacht nog een paar dagen hoor, voor ik aan de gang ga. Ik ben

er heelemaal uit. En hard hoef ik toch immers niet te werken.’

‘Natuurlijk niet,’ zei Grootma. Ze zei het zoo effen, ik keek haar eens even van

op zij aan. Maar Grootma bekeek mijn Fransche literatuur.

‘Wat is Vader eigenlijk met Jaap van plan?’ vroeg ik toen.

‘Toen Vader hier het laatst was, stelde Vader er zich veel van voor, dat jullie hier

samen naar de vijfjarige zouden gaan.’

‘Jaap en ik samen?’

‘Ja,’ knikte Grootma.

‘En zouden we dan bij U in huis komen?’

‘Dat spreekt van zelf,’ zei Grootma.

Ik schopte eens tegen mijn boeken.

‘O, al dat werken, ik vind het afschùwelijk,’ mopperde ik hartgrondig.

‘Lieve kind, dan werk je niet. Je komt er immers ook best zonder te werken.’

Grootma begon mijn boeken op te rapen.

‘Neen, dat zal ik wel doen. Meende U dat, Grootma?’

‘Denk je er dan niet zoo over?’ vroeg Grootma.

‘Ik begrijp niets van U,’ zuchtte ik. ‘Ik geloof, dat U boos op me bent.’

‘Kindjelief, heelemaal niet.’ Grootma glimlachte.

‘Wil jij morgenochtend boodschappen voor me doen? Ik heb al een lange lijst

klaar, en ik heb een kruisje gezet achter de boodschappen, die je in de auto mee moet

nemen. Ik moet morgenochtend een paar nieuwe soepkinderen interviewen.’

‘Dolgraag Grootma.’ Ik zette mijn boeken op een keurige stapel. Grootma was

natuurlijk niet boos.

Bij het naar bed gaan zei Grootma:

In document Cissy van Marxveldt, De stormers · dbnl (pagina 175-180)