• No results found

Verwachtingen: kredietverstrekkingproces aan familiebedrijven

In document Basel II en het familiebedrijf (pagina 78-91)

6. Effect Basel II op het familiebedrijf

6.3 Verwachtingen: kredietverstrekkingproces aan familiebedrijven

Paragraaf 6.2 heeft een verwachting ten aanzien van een deel van het kredietverstrekkingproces beschreven, namelijk het ratingproces, op basis van literatuuronderzoek en interviews met banken. In deze paragraaf worden deze verwachtingen aangevuld met verwachtingen ten aanzien van het gehele kredietverstrekkingproces. Deze paragraaf is eveneens deels op de interviews met banken gebaseerd en deels op het literatuuronderzoek gebaseerd.

De kosten van de kredietverstrekking worden niet alleen bepaald op basis van de rating van de PD, maar ook op basis van twee andere parameters. Figuur 7 toont dat de LGD en de EAD tevens van belang zijn.

Figuur 7: Berekening van Expected Loss (Stephanou en Mendoza, 2005)

EAD

Ten aanzien van de EAD kan gezegd worden dat, aangezien familiebedrijven terughoudend zijn in het afnemen van kredieten, dit een drukkende werking heeft op de EAD. Veelal zullen

familiebedrijven dan ook niet de volledige kredietruimte aanwenden.

LGD

Ten aanzien van de LGD kan gezegd worden dat familiebedrijven hier over het algemeen goed kunnen scoren wanneer zij onderpand verschaffen. Wanneer sprake is van bedrijfspanden in eigendom, dan staan deze binnen het familiebedrijf hoofdzakelijk op de balans van het bedrijf in plaats van in privé (Brunenberg en Flören, 2006). Bij niet-familiebedrijven is dit zelfs sterker het geval. Bij familiebedrijven is gemiddeld echter vaker sprake van bedrijfspanden in eigendom dan bij niet-familiebedrijven, waardoor familiebedrijven relatief gezien een goede zekerheidspositie hebben (Rabobank, 2007).

De parameters, die voor de kosten van de kredietverstrekking van belang zijn, zijn nu behandeld. De kosten van het kredietverstrekkingproces worden echter niet alleen op basis van deze

parameters bepaald, maar ook op basis van het onderhandelingsproces. In dit onderhandelings-proces kunnen familiebedrijven volgens de banken met name door het bieden van zekerheden veel voordelen behalen. Tevens is sprake van een zekere commerciële ruimte bij de account manager

van de bank. Door assertief te handelen kunnen familiebedrijven hier mogelijk de kosten van de kredietverstrekking drukken. De strijd om de juiste prijs is aldus een belangrijk aspect voor de uiteindelijke kosten van kredietverstrekking.

6.4 Remmende werking?

De beantwoording van de tweede deelvraag toonde dat familiebedrijven in het geval van externe financiering een zeer sterke voorkeur voor banken hebben. Onderzoek van Flören en Geerlings in 2006 toont dat familiebedrijven voor komende investeringen nog steeds deze sterke voorkeur voor banken hebben. In 2006 waren banken al in sterke mate bezig met de voorbereidingen voor Basel II. Ten tijde van de interviews voor dit onderzoek waren banken nog verder met de voorbereidingen. De geïnterviewde familiebedrijven gaven allen aan dat de drempel om krediet af te nemen voor hen niet verhoogd of verlaagd wordt. De behoefte aan geld van de bank is volgens hen afhankelijk van de bedrijfsgang van de onderneming. De tarifering heeft volgens hen een ondergeschikte rol. De vraag is of familiebedrijven vanaf het moment dat Basel II door alle banken ingevoerd is, namelijk 1 januari 2008, wellicht toch minder snel naar de bank zullen stappen om krediet af nemen.

De paragrafen 6.2 en 6.3 tonen een rooskleurige toekomst voor het gemiddelde familiebedrijf. De rating van de PD zal een aantrekkelijke waarde kunnen krijgen en het bieden van bepaalde

zekerheden kan een flinke korting bewerkstelligen. De mate waarin het familiebedrijf in staat is een spel met de bank te spelen om de prijs, zal zeker invloed hebben op de uiteindelijke prijs van de kredietverstrekking.

Volgens Flören en Wijers (1993) is behoefte aan externe financiering het meest voorkomend bij langlopende financieringen voor belangrijke projecten. Dergelijke projecten zullen mijns inziens de rating en zekerheden van een familiebedrijf wel beïnvloeden, maar dit zal niet direct tot grote veranderingen binnen de onderneming zorgen. Wanneer bij familiebedrijven echter sprake is van behoefte aan externe financiering vanwege de Ondernemers-OASE, is mijns inziens sprake van grotere aanpassingen. Het management van de onderneming zal in een dergelijk geval ingrijpende veranderingen kunnen ondergaan. De kwaliteiten van de nieuwe leider in termen van vaardigheden en kennis kunnen verschillen van de huidige ondernemer. De vraag is in hoeverre de nieuwe leider in staat is huidige ontwikkelingen van de onderneming succesvol door te zetten. Kortom, een aantal belangrijke ratingcriteria zullen een andere wegingsfactor krijgen. Dit kan mijns inziens invloed hebben op de voorwaarden van kredietverstrekking, maar dit hoeft niet per definitie slecht te zijn. Daarnaast zal mijns inziens in dergelijke situaties onder Basel I even goed veranderingen in de voorwaarden van de kredietverstrekking plaatsgevonden hebben. De bepaling van de voorwaarden vindt onder Basel II echter wel meer risicogericht plaats dan onder Basel I.

In dit hoofdstuk is bepaald in hoeverre sprake is van een remmende werking van Basel II op het familiebedrijf. Hieruit blijkt dat niet per definitie sprake hoeft te zijn van een remmende werking. Dit valt enerzijds te verklaren van de naar verwachting redelijk gunstige rating en de goede

zekerheidspositie van familiebedrijven, maar ook vanuit het feit dat familiebedrijven een sterke voorkeur hebben voor bankfinanciering. Een lichte stijging in financieringskosten bij de bank zal familiebedrijven niet direct naar andere vormen van externe of interne financiering leiden. Het feit dat familiebedrijven niet snel naar andere vormen van financiering of andere banken overgaan, is in lijn met de eerder beschreven grote waarde die familiebedrijven aan langdurige relaties toekennen. Deze eigenschap van familiebedrijven heeft echter als risico dat banken hier gebruik van maken en familiebedrijven duurder uit zijn dan nodig is. Wanneer familiebedrijven het hard zouden spelen, bijvoorbeeld door het eens in de zoveel tijd laten plaatsvinden van een tender, zouden zij voordelen zelf kunnen uitnutten.

7. Eindconclusie

In de afgelopen vijf hoofdstukken is middels de beantwoording van vijf deelvragen naar de

beantwoording van de centrale vraagstelling toegewerkt. Deze centrale vraagstelling luidt als volgt:

Op welke wijze verhoudt het Basel II kapitaalakkoord zich tot het ondernemerschap binnen het familiebedrijf?

Familiebedrijven maken een belangrijk deel van de Nederlandse economie uit. De interactie tussen drie systemen, namelijk familie, bedrijf en eigendom onderscheiden familiebedrijven van niet-familiebedrijven. Het familiesysteem brengt emoties in het bedrijfssysteem, die voor sterkten in het ondernemerschap van het familiebedrijf zorgen. Het gaat hier om sterkten als betrokkenheid, flexibiliteit, betrouwbaarheid en trots. Vaak is sprake van een eigen knowhow die binnen de familie gekoesterd wordt en een lange-termijn gerichtheid . De structuur is veelal stabiel, aangezien normen en waarden zich in de vele bestaansjaren van het bedrijf al hebben kunnen ontwikkelen, en plat, waardoor een snelle besluitvorming mogelijk is. De stabiliteit in de structuur en de lange-termijn gerichtheid valt eveneens in de financiële eigenschappen van familiebedrijven te herkennen. In perioden van recessie zijn familiebedrijven stabieler dan niet-familiebedrijven. Familiebedrijven krimpen minder snel, maar groeien echter ook minder snel. Vanwege een sterke voorkeur voor financiering vanuit eigen middelen, is binnen familiebedrijven geen sprake van vast dividend. Afhankelijk van de investeringsbehoefte, wordt dividend uitgekeerd. Deze handelswijze heeft als gevolg dat familiebedrijven over het algemeen ruim over kasgeld beschikken. Stabiliteit binnen het familiebedrijf openbaart zich verder in het feit dat veelal sprake is van bedrijfspanden in eigendom.

De emoties die via het familiesysteem in het bedrijfssysteem terechtkomen, zorgen echter ook voor zwakten binnen het familiebedrijf. Emotionele kwesties kunnen de ruimte om commerciële

activiteiten te ondernemen verkleinen. Bij de opvolging spelen veelal ook emotionele zaken, waardoor niet altijd de meest geschikte opvolger wordt gekozen, die wellicht geen echte leider is. Positief is echter dat deze leider wel lange-termijn gericht is en lang op zijn plek blijft. De stabiliteit binnen het familiebedrijf kan, naast de eerder genoemde voordelen, ook zwakten als rigiditeit en het niet aanpakken van uitdagingen tot gevolg hebben. De stabiliteit kan ervoor zorgen dat talentvolle medewerkers niet doorstromen naar de top en wellicht naar een andere onderneming overstappen. Tenslotte kent het ondernemerschap binnen familiebedrijven veelal een beperkte mate van

vastlegging en formalisering van plannen. Besluiten worden binnen het familiebedrijf soms buiten officiële kanalen om gemaakt. Wanneer familiebedrijven groter worden, is echter sprake van een sterkere mate van structurering, zowel in organisatiestructuur als vastleggen van plannen en dergelijke.

Het ondernemerschap van het familiebedrijf kenmerkt zich door veel positivisme vanuit emotie en daarnaast stabiele financiële cijfers. Tevens kenmerkt het ondernemerschap zich door een kleine mate van structurering en soms belemmering van de bedrijfsvoering door emotionele kwesties.

Op verschillende momenten in de bedrijfsvoering ontstaan binnen familiebedrijven de behoefte aan externe financiering. Zoals reeds aangegeven, gaat de eerste voorkeur uit naar interne financiering. Bij belangrijke projecten die langlopende financiering behoeven en een tijdelijke behoefte aan liquide middelen opteren familiebedrijven soms voor externe financiering. De Ondernemers-OASE, waarbij de ondernemer de onderneming verlaat, kan in verband met overname door kinderen tevens een behoefte aan externe financiering ontstaan. Familiebedrijven blijken in geval van externe financiering de voorkeur te geven aan bankfinanciering. Wellicht dat dit verklaard kan worden vanuit het feit dat ondernemers zowel in privé en vanuit het bedrijf met de bank te maken hebben en hierdoor een zekere vertrouwensrelatie hebben opgebouwd. Familiebedrijven blijken namelijk een grote waarde te hechten aan langdurige en hechte relaties. Bij de bank is veelal sprake van een keuze uit meerdere kredietsoorten, die in termijn variëren. Familiebedrijven blijken rekening courant enkel te gebruiken voor de financiering van werkkapitaal en bedrijfsactiviteiten. Langlopend krediet wordt vrijwel alleen aangewend voor grote projecten en dit betreft meestal onroerend goed.

Familiebedrijven onderhandelen veelal met de bank over een kredietruimte en een bijbehorend opslagpercentage boven Euribor. Informeel contact met de bank wordt door familiebedrijven in onderhandelingen en het overige contact met de bank sterk gewaardeerd. De invloed van Basel II op de relatie, de onderhandelingen en het opslagpercentage komt nu aan de orde.

Basel II is ontwikkeld doordat het oude Basel I risico’s en nieuwe activiteiten binnen het bankwezen onvoldoende in ogenschouw nam. Basel II vertoont veel overeenkomsten met Basel I, waardoor je zou verwachten dat voor de cliënten van banken, waaronder de familiebedrijven, weinig zal veranderen. Basel II is echter veel meer risicogebaseerd, waardoor de risico’s van de cliënten een sterkere invloed zullen krijgen op de voorwaarden van de kredietverstrekking, waaronder het opslagpercentage. Meer en minder geavanceerde methodes bieden banken de mogelijkheid een inschatting te maken van het kredietrisico van cliënten. De (geavanceerde) IRB-benadering zal in Nederland door de meeste banken per 1-1-2008 toegepast worden. De IRB-benadering bepaalt kredietrisico aan de hand van een formule voor verwacht verlies. Belangrijke factor in deze formule is de kans op default (PD), de kans dat een lening niet wordt terugbetaald. De PD wordt veelal weergegeven door een rating. In de interviews is duidelijk geworden hoe deze rating bepaald wordt.

Banken bepalen de rating op basis van kwantitatieve en kwalitatieve gegevens, die bepaalde risico’s kunnen inhouden. Kwantitatieve gegevens blijken van een groter belang te zijn. Gegeven de eerder genoemde financiële gegevens van familiebedrijven, kan gezegd worden dat familiebedrijven relatief stabiel zijn en hierdoor niet zeer risicovol. Op basis hiervan zou ik bij de kwantitatieve

aspecten van de rating een gunstige score van familiebedrijven verwachten. Kwalitatieve gegevens van familiebedrijven zijn mijns inziens vanuit risico-oogpunt wat meer wisselend. Ten aanzien van de structuur kan gezegd worden dat familiebedrijven hier veelal niet zeer sterk in zijn. De

informatievoorziening is veelal zwak, maar is er veelal wel sprake van korte lijnen en snelle besluitvorming. Wanneer familiebedrijven groter worden, wordt familiebedrijven hier wel sterker in. Ten aanzien van overige zachte gegevens als kwaliteit en aanblijven van het management scoort het familiebedrijf redelijk goed. Bij één kwalitatief criterium dat sterk meetelt, namelijk de grootte, scoort het familiebedrijf zelfs negatief. Aangezien vanuit een groter bedrijf minder risico’s uitgaan en familiebedrijven veelal in het MKB vallen, zal het gemiddelde familiebedrijf hier niet goed scoren. Er zijn veel kwantitatieve gegevens waar familiebedrijven neutraal scoren, doordat dit zaken betreffen waar familiebedrijven niet altijd mee te maken hebben of doordat familiebedrijven hier zowel positieve als negatieve eigenschappen kent. Tabel 7 toont alle geïdentificeerde criteria, de wegingsfactoren van deze criteria en de door mij verwachte scores.

Ratingcriteria Probability of Default

Wegingsfactoren Scores

familiebedrijven Kwantitatief

Historische en geprognosticeerde rentabiliteit en cash flows Zeer groot + Vermogensstructuur en solvabiliteit Groot ++ Kwaliteit van de continuïteit van inkomsten en cash flows. Groot ++ Rentabiliteit van het eigen en het vreemde vermogen en de

gevoeligheid van omzetschommelingen

Groot ++ Zakelijk onderpand: bedrijfspanden in eigendom en langdurige

voorraden

Wisselend +

Kwalitatief

Accounting basis: IFRS of Dutch GAAP Klein 0 Al dan niet hebben van goedkeurende verklaring Groot 0 De business cycle (piek, recessie, dieptepunt en herstel) Neutraal ++ Kwaliteit en tijdigheid van de informatievoorziening Groot 0 Kwaliteit en risicohouding van het management Groot + Het aantal jaren dat het management op haar plaats zit en

wanneer deze met pensioen lijkt te gaan

Neutraal 0 Primaire en secundaire waardeketens Neutraal + Referentiedata betreffende andere bedrijven, de sector, de

concurrentie, trends en risico’s

Wisselend 0 Positie van de kredietnemer in de branche en zijn

toekomstperspectieven

Groot +

Externe ratings en/of peer group ratings (niet-specifiek) Groot 0 Financiële flexibiliteit in relatie tot de toegang tot de kapitaalmarkt Groot 0 Locatie/omgeving: bijvoorbeeld stabiliteit van politieke omgeving

en landenrisico

Zeer klein 0

Ondernemingsgrootte Groot -

Productrisico Neutraal ++

Aantal jaren actief in de branche Neutraal + Hoe lang en hoe kent de bank een relatie? Groot +

Op basis van de door mij gemaakt analyse scoort het familiebedrijf met betrekking tot de rating niet per definitie slecht. Afhankelijk van hoe zwaar de omvang van een onderneming in de rating

meegenomen kan worden, zal het familiebedrijf redelijk gunstig scoren. Het feit dat het een

familiebedrijf betreft levert an sich geen punten op in het model, maar de eerder besproken sterktes van het familiebedrijf werken in de criteria wel door. Banken blijken van mening te zijn dat risico’s van familiebedrijven in voldoende mate in de bestaande criteria doorklinken.

Naast de rating van de PD spelen twee andere parameters ook een rol in de bepaling van het kredietrisico, namelijk de exposure bij wanbetaling (EAD) en het verlies bij wanbetaling (LGD). Doordat familiebedrijven terughoudend zijn in het afnemen van kredieten is sprake van een drukkende werking op de EAD. Familiebedrijven zullen niet snel de volledige kredietruimte aanwenden. Ten aanzien van de PD kan gezegd worden dat familiebedrijven hier over het algemeen goed kunnen scoren wanneer sprake is van verschaffing van zekerheden. Zekerheden kunnen de risico’s voor banken namelijk sterk reduceren. Bij familiebedrijven is gemiddeld vaker sprake van bedrijfspanden in eigendom dan bij niet-familiebedrijven, waardoor familiebedrijven een relatief goede zekerheidspositie hebben.

Familiebedrijven kunnen mijns inziens bij alle drie de parameters van kredietrisico goed scoren. Dit heeft als gevolg dat het kredietrisico relatief laag is en de kosten van kredietverstrekking gedrukt kunnen worden. Zaak is echter wel dat het familiebedrijf hier zelf op inspeelt. Banken zullen bij een laag kredietrisico bestaande kredietvoorwaarden niet meteen aanpassen. Assertiviteit van de cliënt zal hier echter wel aanleiding voor kunnen zijn. Bij het aangaan van nieuwe kredietfaciliteiten zal het kredietrisico uiteraard wel doorklinken in de kosten van de kredietverstrekking. Banken geven aan dat het kredietverstrekkingproces onder Basel II meer gestandaardiseerd en geformaliseerd zal zijn dan onder Basel I. Door het bieden van zekerheden kunnen volgens de banken al veel

voordelen behaald worden. Andere inspanningen om de rating van de PD te verbeteren zullen volgens de banken echter ook (op termijn) positieve gevolgen voor de voorwaarden van de

kredietverstrekking kunnen hebben. Cliënten dienen zich tevens te realiseren dat de kosten voor de kredietverstrekking niet alleen bestaan uit een vergoeding voor het kredietrisico, maar ook een vergoeding voor kosten van de bank, eigen vermogen en tenslotte de ‘jus’. Deze jus biedt naast het kredietrisico en de geboden zekerheden enige onderhandelingsruimte. Hoeveel ruimte deze jus biedt is onder andere afhankelijk van het commerciële belang van een kredietverstrekking voor een bank.

Concluderend kan op basis van dit explorerende onderzoek gezegd worden dat Basel II en het familiebedrijf niet per definitie negatief tot elkaar in verhouding staan. Banken hebben de

kredietverstrekking door Basel II aangepast onder andere door het gebruik van nieuwe parameters en het meer standaardiseren van processen. Familiebedrijven worden hierin niet anders behandeld

dan niet-familiebedrijven. Dit is enigszins opmerkelijk, aangezien de wetenschap een aantal

interessante verschillen tussen familie- en niet-familiebedrijven heeft aangetoond met betrekking tot eigenschappen en prestaties. Gegeven de eigenschappen en prestaties van het gemiddelde

familiebedrijf, hoeft Basel II geen remmende werking te hebben op het familiebedrijf. Doordat het familiebedrijf grote waarde hecht aan de relatie met de bank bestaat echter wel het risico dat de bank hier gebruik van maakt en het familiebedrijf duurder financiert dan nodig is. Kennis van de sterkten van het eigen familiebedrijf en van de parameters van kredietrisico in combinatie met een assertieve houding van het familiebedrijf in de strijd om de prijs bieden zeker mogelijkheden voor het familiebedrijf om voordelen uit te nutten.

Aanbevelingen voor vervolgonderzoek

De meeste Nederlandse banken zullen per 1-1-2008 volgens de richtlijnen van Basel II handelen. Dit onderzoek is dan ook van explorerende en voorspellende aard. Mijns inziens kan in de toekomst veel vervolgonderzoek uitgevoerd worden. Wanneer de banken daadwerkelijk zijn overgegaan op Basel II, kan dit vervolgonderzoek pas harde resultaten opleveren.

Er kan onderzoek gedaan worden naar de ervaringen van banken en familiebedrijven met Basel II. Nuttig om van de banken te weten is of ratingcriteria passend bleken te zijn en in hoeverre

ratingcriteria dan wel wegingsfactoren zijn aangepast. Interessant zou bijvoorbeeld zijn of banken toch onderscheid gaan maken tussen familie- en niet-familiebedrijven. In feite gaat het hier om de voorspellende waarde van de ontwikkelde systemen op basis van de gekozen criteria. Naast de ervaringen met de systemen, lijkt het me tevens nuttig na te gaan in hoeverre contact met de cliënten anders verloopt en in hoeverre de wijze van concurrentie veranderd is door Basel II.

Interessant is om te onderzoeken hoe familiebedrijven als cliënten deze veranderingen ervaren, hoe zij op deze veranderingen inspelen en in hoeverre dit resultaat oplevert.

Naast onderzoek naar ervaringen, waar ‘gevoel’ in zekere mate een rol speelt, kan ook meer statistisch onderzoek gedaan worden. Het gaat hier meer om veranderingen in kapitaalbeslag van banken en in opslagpercentages van banken. Ik verwacht dat er veel onderzoeken van de Bank of International Settlements (BIS) onderweg zijn, waarop in vervolgonderzoek aangehaakt kan worden. Onderzoeken van de BIS zullen naar mijn verwachting nagaan in hoeverre het risicogebaseerde Basel II aan haar doelen voldoet.

Literatuurlijst

Hieronder staan de literatuur en websites weergegeven die voor dit onderzoek geraadpleegd zijn. Basel

Literatuur

Arends, M.J., Eije, J.H., von, Integrated Risk Management: Beyond the Basel II Capital Accord. January 1, 2006

Barfield, R., Basel II promises cheaper banking. European Business Forum, issue 19, autumn 2004 Basle Committee on Banking Supervision, International Convergence of Capital Measurement and Capital Standards. Bank for International Settlements, July 1988

Basle Committee on banking Supervision, Capital Requirements and Bank Behaviour: The Impact of the Basle Accord. Bank for International Settlements, April 1999

In document Basel II en het familiebedrijf (pagina 78-91)