• No results found

Het kredietverstrekkingproces onder Basel I en II

In document Basel II en het familiebedrijf (pagina 61-71)

In het vorige hoofdstuk is reeds beschreven wat het Basel II kapitaalakkoord inhoudt. In dit

hoofdstuk wordt beschreven wat in grote lijnen de gevolgen van Basel II voor banken zijn (5.1) om vervolgens op het kredietverstrekkingproces onder Basel II in te zoomen (5.2). Het ratingproces onder Basel II krijgt bijzondere aandacht (5.3), aangezien dit een belangrijke component is in de bepaling van de uiteindelijke kosten van kredietverstrekking, die in paragraaf 5.4 behandeld worden. Basis voor de analyse in dit hoofdstuk zijn de interviews die ik bij zes banken heb afgenomen. In dit hoofdstuk wordt de vierde deelvraag beantwoord, welke als volgt luidt:

Hoe wordt het kredietverstrekkingproces door banken onder Basel II vormgegeven en hoe verhoudt zich dat tot de werkwijze onder Basel I?

5.1 Gevolgen van Basel II voor de bank

Vanaf het moment dat het nieuwe Basel II akkoord in ontwikkeling was, zijn alle geïnterviewde banken gestart met voorbereidingen op dit akkoord. Momenteel worden de laatste voorbereidingen getroffen en worden oude en nieuwe methoden en modellen veelal parallel naast elkaar gedraaid. De Nederlandsche Bank oordeelt of de methoden en modellen van een bank Basel proof zijn. In het voor dit onderzoek gehouden interview geeft DNB aan zowel onder Basel I als Basel II prudentieel toezichthouder te zijn en uitgangspunt is dat banken solvabel zijn. De kijk van DNB is onder Basel II dan ook niet zozeer veranderd, maar wel het normenkader waaraan banken worden getoetst. Ervan uitgaande dat de geïnterviewde banken allen Basel proof blijken te zijn, zal tussen juni 2007 en januari 2008 daadwerkelijk tot de nieuwe systemen over gegaan worden. Van de zes

geïnterviewde banken hebben vier banken voor de IRB-benadering gekozen. De omvang van een bank speelt mee in de keuze voor een benadering, maar ook de kostenbaten analyse. Wanneer banken van een grotere statuur zijn, kunnen zij het zich niet permitteren om voor een minder geavanceerde benadering te gaan. Daarnaast kan het toepassen van de IRB-benadering veel solvabiliteit vrijspelen. Toepassing van de IRB-benadering vergt echter wel grote investeringen (onder andere ten aanzien van infrastructuur en datasystemen) en het bestaan van een formele datahistorie van 5 jaar. Het niet kunnen voldoen aan de datahistorie is voor twee van de zes banken reden om voor de Standaardbenadering te opteren. Bij deze banken is echter sprake van een voorloopperiode om uiteindelijk tot de funderings IRB-benadering over te gaan.

Onafhankelijk van de gekozen benadering, geven alle banken aan dat risico onder Basel II een sterker effect zal hebben op de prijs van kredieten. Om een goede inschatting te kunnen maken van risico’s worden nieuwe systemen ontwikkeld, maar worden ook de data aangepast zodat deze in de

systemen passen. Deze nieuwe systemen zullen banken jaarlijks opnieuw beoordeeld en geijkt op basis van de werkelijkheid. Wanneer nodig zullen aanpassingen worden doorgevoerd.

De reeds in hoofdstuk vier geïdentificeerde verschillen blijken voor banken niet allen even sterke gevolgen te hebben. Het feit dat externe ratings onder Basel II wel meegenomen worden, heeft voor de banken in Nederland niet zozeer sterke gevolgen, aangezien slechts weinig ondernemingen een externe rating hebben. Banken stellen nu echter wel, ook wanneer zij de Standaardbenadering toepassen, zelf een rating op basis van eigen data. Deze rating wordt voortaan meegenomen voor de bepaling van het garantievermogen. Een ander geïdentificeerd verschil was dat er wel een onderscheid gemaakt wordt naar het soort lening en de looptijd. Vrijwel alle banken gaven aan dat dit verschil nu meegenomen wordt, maar dat de effecten hiervan over het algemeen niet zeer sterk zijn. Uitzondering is de woonhuishypotheek, aangezien hier wel sprake is van een enorme daling in het benodigde garantievermogen. Doordat de kapitaalsmarge onder Basel II niet meer vastligt, maar kan variëren, geven de meeste banken aan dat er meer sprake is van onzekerheid. Een aantal banken geeft aan dat hun benodigd garantievermogen hierdoor zal afnemen.

Verscheidene onderzoeken tonen ook aan dat het garantievermogen van Nederlandse banken licht zal dalen. Barfield (2004) toont een verwachte daling in benodigd garantievermogen van circa 12,5 % voor leningen aan corporate ondernemingen. Voor leningen aan het MKB verwacht Barfield zelfs een sterke daling in het benodigd garantievermogen van bijna 20% bij toepassing van de IRB-benadering. Bij de Standaardbenadering verwacht hij slechts een daling van een enkele procent. België en Frankrijk zijn landen waar Barfield een veel sterkere daling in benodigd garantievermogen verwacht. FEM Business (2004) toont in haar artikel, volgend op enquêtes met zowel grote als kleine Nederlandse banken, dat de meeste banken verwachten te profiteren van Basel II. Figuur 6 toont een aantal uitkomsten van de enquêtes bij de grotere banken.

5.2 Kredietverstrekkingproces

Alle banken geven aan dat het kredietverstrekkingproces formeler zal worden, aangezien zaken over het algemeen meer gestandaardiseerd zullen worden. Bij het merendeel van de banken bestaat echter wel een onderscheid tussen verstrekking van grote- en van kleine kredieten. Verstrekking van kleine kredieten zal namelijk sterker gestandaardiseerd zijn dan verstrekking van grote kredieten.

Stoplicht

Bij alle banken fungeert de accountmanager als een soort stoplicht. De adviseur beoordeelt of een krediet een kans van slagen heeft door de ondernemer en de onderneming globaal te screenen. Zaken als strategie, management en cijfers spelen hier een rol. Wanneer de accountmanager een positief oordeel heeft, zal hij in de meeste gevallen vervolgens een rating van de PD bepalen. Hoe deze ratingfase vormgegeven wordt, zal in de volgende paragraaf uitgebreid aan de orde komen. Bij een aantal banken zal een rating boven een bepaald niveau het kredietverstrekkingproces verder geblokkeerd worden. Wanneer de rating onder het blokkeringniveau uitkomt, zal bij deze gevallen de daadwerkelijke kredietprocedure starten.

Kredietvoorstel

Aan de start van de kredietprocedure zal de accountmanager een kredietvoorstel opstellen, dat ook wel eens met ‘verhaal’ wordt aangeduid. Dit verhaal moet niet verward worden met het verhaal dat voor het recht op terugbetaling staat (voor de bepaling van de LGD). In hoeverre deze fase

maatwerk is, is sterk afhankelijk van het soort krediet. Eén van de geïnterviewden zegt over maatwerkkredieten: ‘Bij maatwerk dienen accountmanagers een sterke kennis te hebben van het kredietbeleid om dit goed te kunnen toepassen. Aan de hand van dit beleid dient de

accountmanager namelijk te kunnen bepalen of een klant hieraan voldoet. Een goede

accountmanager kan inschatten wat binnen zijn organisatie haalbaar en mogelijk is. Het is een kwestie van ontwikkeling en ervaring om als accountmanager goed in de praktijk met het

kredietbeleid om te kunnen gaan’. Wanneer een kredietvoorstel geen maatwerk betreft, dient de accountmanager veelal vaste onderdelen uit te werken.

Fiattering

Het kredietvoorstel gaat in de meeste gevallen naar een fiatteur, die het kredietvoorstel analyseert. Bij de meeste banken zal de fiatteur alleen goedkeuring kunnen verstrekken, maar bij een aantal is hier ook toestemming van een financiële man voor nodig. Na goedkeuring zal een

kredietovereenkomst, ofwel offerte, opgesteld worden. De geïnterviewde banken geven allen aan de rating niet bij de offerte te verstrekken, als verklaring van de kosten van de kredietverstrekking. Enkel op verzoek van de klant zal een verklaring gegeven worden van de kosten op basis van

factoren die hierop van invloed zijn. De uitleg betreft een korte risicoanalyse, maar de rating zal in de meeste gevallen niet worden vrijgegeven. Indien geïnterviewden een verklaring wilden geven van deze opstelling, werd aangegeven dat de bank de rating vanwege concurrentieoverwegingen niet vrijgeeft of dat er, ook met kennis van de rating, nog steeds sprake is van een black box. Wanneer de klant de kredietovereenkomst accepteert, dan is de kredietverstrekking rond.

Beheer

Wanneer de kredietverstrekking eenmaal vastgesteld is, gaat het proces van beheer van start. Hierbij wordt de klant gemonitored om nakomen van afspraken na te gaan alsmede de verdere ontwikkelingen bij de klant. Het is mogelijk dat dit monitoren tot downgrading van de rating leidt. De vraag naar extra kredieten, nieuwe financiële cijfers en marktontwikkelingen kunnen volgens de geïnterviewden aanleidingen zijn tot het aanpassen van de rating. In principe is sprake van een jaarlijkse herziening van de rating. Wanneer banken een deel van de bedrijven onder de portfoliobenadering laat vallen, zal voor deze bedrijven in veel mindere mate tot vrijwel geen herziening in de rating plaatsvinden.

Een interessante opmerking van een geïnterviewde ten aanzien van tussentijdse aanpassingen van de rating is als volgt: ‘Feit is wel dat de cijfers waarop de ratings gebaseerd worden slechts jaarlijks veranderen. Slechts de subjectieve aspecten kunnen in de loop van het jaar veranderen en kunnen dan ook effect hebben op de rating’. Bij de meeste banken zijn bijstellingen in beide richtingen mogelijk. Afhankelijk van de rente herzieningstermijn kan dit invloed hebben op de kosten van de kredietverstrekking, zowel in positieve (upgrading) als in negatieve zin (downgrading). Naast het monitoren zal veelal sprake zijn van een aantal gesprekken in de loop van het jaar. De meeste banken geven aan gemiddeld genomen twee gesprekken per jaar met hun klant te plannen. De omvang van de klant en de stabiliteit van de klant zijn hier vaak op van invloed. Een aantal banken, dat de portfoliobenadering bij kleine kredieten toepast, houdt soms geen enkel gesprek in de loop van het jaar met de klant. Over het algemeen geldt dat hoe groter de klant is, hoe vaker sprake is van een gesprek. Bij deze klanten is geen sprake van een portfoliobenadering en zal de bank jaarlijks tenminste één gesprek houden, namelijk in verband met een benodigde revisie van de rating.

Familie- versus niet-familiebedrijven

In principe bestaat in hoofdlijnen geen onderscheid tussen familie- en niet-familiebedrijven in de beschreven onderdelen van het kredietverstrekkingproces. Wel is het zo dat bij familiebedrijven veelal meer meegekeken wordt door een private banker. De geïnterviewde banken verlenen over het algemeen graag hun dienstverlening zowel aan de ondernemer als de onderneming. Bij familiebedrijven is dan ook veelal sprake van een combinatie van zakelijke- en particuliere dienstverlening. Alle banken geven aan dat informeel contact, ofwel contactmomenten, bij alle soorten bedrijven een belangrijke rol speelt en dat dit bij familiebedrijven niet wezenlijk anders is.

Het kredietverstrekkingproces is nu in hoofdlijnen beschreven. Eén onderdeel hiervan wordt in sterke mate door Basel II beïnvloedt, namelijk de rating van een klant. De volgende paragraaf gaat diep in op het ratingproces van de banken.

5.3 Ratingproces van PD

In deze paragraaf wordt het ratingproces binnen banken getypeerd, waaronder de mate van standaardisatie en de gegevens die in het model opgenomen worden.

Mate van standaardisatie

Het ratingproces is bij alle geïnterviewde banken in grote tot zeer grote mate gestandaardiseerd. Er blijkt echter wel in de meeste gevallen een verschil te bestaan in de mate van standaardisatie tussen retail (de kleinere kredieten) en maatwerk. Kleine banken maken dit onderscheid minder sterk dan grotere banken en hier is in mindere mate sprake van automatisering. Maatwerk is veelal minder gestandaardiseerd, zoals de naam al aangeeft. Voor retail geldt dat het systeem de mee te nemen criteria selecteert. Veelal is sprake van een beslisboom, waarbij de invoer van de account manager mede bepaalt welke criteria van een onderneming van belang zijn. Eén van de

geïnterviewde banken geeft aan dat de soort branche invloed heeft op de criteria die meegenomen worden.

Bronnen voor criteria

Voor alle banken geldt dat zij hun eigen database, interne en externe accounting van de klant en data van een aantal externe partijen in hun modellen gebruiken. Bij data van externe partijen kan gedacht worden aan data van de KvK, BKR en het Kadaster. In alle gevallen levert de klant de accounting informatie. Zowel kwalitatieve- als kwantitatieve data vormen de input voor de rating. Alle banken geven echter wel aan dat de invloed van de kwantitatieve criteria veel sterker is. Een aantal banken geeft echter wel aan dat een ontwikkeling gaande is, waarin kwalitatieve criteria steeds belangrijker worden.

Tijdshorizon van criteria

De meerderheid van de banken geeft aan data met een historie van twee tot drie jaar ‘in het systeem te kloppen’. Een enkele bank maakt in het ratingsysteem gebruik van data van langere periode en een andere bank maakt tevens gebruik van projectie over een aantal jaren. De meeste banken geven aan dat in de kredietprocedure historische data van een langere periode van belang zijn.

Mogelijke criteria

Aangezien de geïnterviewde banken elk op basis van hun eigen database het ratingsysteem hebben ontwikkeld, zullen de criteria en de belangen hiervan in de berekening nooit aan elkaar gelijk zijn. Doordat elke bank weer eigen criteria toepast, heb ik via verschillende wegen een lijst van mogelijke criteria opgesteld om deze vervolgens aan de geïnterviewden voor te leggen. Op deze manier heb ik een beeld verkregen van de mate waarin deze criteria voor de rating van belang zijn. Wegingsfactoren zijn onderverdeeld naar zeer groot, groot, neutraal, klein, zeer klein en niet van toepassing. Bijlage III.1 toont de ratingcriteria en de meest gegeven wegingsfactoren. Wanneer sprake is van een grote verdeeldheid in de wegingsfactoren, wordt het kenmerk ‘wisselend’ bij de wegingsfactor aangegeven. Wanneer sprake is van twee wegingsfactoren die in gelijke mate gekozen zijn, is de wegingsfactor hier tussenin genomen.

Uit het overzicht blijkt dat de harde, financiële gegevens veelal in grote mate als wegingsfactor worden meegenomen in het model. Het gaat hierbij om factoren als rentabiliteit en cash flows, vermogensstructuur en solvabiliteit, inkomsten en rentabiliteit. Meerdere banken geven aan dat de cash flows de belangrijkste rol vervullen. De meerderheid van de banken geeft aan dat de

historische cash flows één van de meest belangrijke factoren in het model zijn. Geprognosticeerde cijfers blijken nog niet zozeer gebruikt te worden in de modellen. De meer zachte gegevens blijken in meer wisselende mate meegenomen te worden in de modellen. De kwaliteit van zowel het management als de informatievoorziening en de ondernemingsgrootte zijn voorbeelden van zachte criteria die in grote mate meegenomen worden in de modellen.

Wanneer aspecten meegenomen worden, dan betekent dit dat een risico van een aspect uit kan gaan. De correlatie tussen criteria worden door banken meestal tot een minimum beperkt, zodat zo min mogelijk criteria met een mogelijk risico meegenomen hoeven te worden. De modellen worden voor ingebruikname zodanig getest aan de hand van een dataset zodat het onderscheidend werkt en derhalve discrimineert. De meerderheid van de banken geeft aan dat de praktijk zal moeten uitwijzen in hoeverre de juiste keuzes ten aanzien van criteria zijn gemaakt. Allerhande controles trachten in ieder geval gedurende de loop van het jaar te verzekeren dat dezelfde input data altijd tot dezelfde output zal leiden.

In de meeste gevallen is voor maatwerk sprake van een aantal basisnormen ten aanzien van criteria, welke verder op basis van individuele beoordeling worden aangevuld. Voor het

ratingproces, maar ook alle andere nieuwe systemen, geldt dat codering en de kwaliteit van data van groot belang is om de uitkomsten van nut te laten zijn. Deze kwaliteit zal door maatregelen gewaarborgd moeten worden.

Bepalen van rating

Uiteindelijk zal het systeem een rating van de betreffende onderneming aandragen. Bij alle banken is sprake van een zogenaamde override, waarbij accountmanagers de mogelijkheid hebben een rating met onderbouwing te wijzigen. Een enkele keer zal bij een overreding gebruikgemaakt worden van projecties om een schatting te maken van toekomstige cash flows.

Familiebedrijven versus niet-familiebedrijven

Banken geven aan dat het al dan niet zijn van een familiebedrijf geen criterium is binnen het

ratingmodel. De aspecten die met het familiebedrijf samenhangen, komen volgens de banken reeds terug in de reeds bestaande criteria. Het al dan niet zijn van een familiebedrijf wordt dan ook niet als discriminerend gezien. Wanneer gebruik gemaakt werd van peer group ratings, betrof dit ratings van bedrijven uit eenzelfde branche en een enkele keer bedrijven van vergelijkbare grootte.

Familiebedrijven worden voor de rating door geen van banken als peer group gezien.

Aspecten van het familiebedrijf worden bij het maatwerk soms wel meegenomen. Dit is afhankelijk van het oordeel van de accountmanager. Daarnaast is het in alle gevallen mogelijke dat de accountmanager het aspect familiebedrijf meeneemt bij het overreden van de systeemuitslag. Alle geïnterviewden geven overigens aan dat het zijn van een familiebedrijf, afhankelijk van de situatie, positieve invloeden op de rating kan hebben op de kredietverstrekking, maar dat dit ook omgekeerd kan zijn. Een benoemd voordeel van familiebedrijven is bijvoorbeeld dat zij eenvoudig toegang hebben tot informeel kapitaal. Daarnaast wordt de opvolgingskwestie benoemd, die in hoofdstuk twee reeds uitgebreid aan de orde is gekomen. Eén van de geïnterviewden geeft aan dat de mate waarin sprake is van een zakelijke houding van groot belang is. De geïnterviewde zegt namelijk het volgende: ‘Wanneer familieleden uitgekocht willen worden of andere problemen spelen die

samenhangen met de familiebanden, dan heeft dit een negatieve invloed. Wanneer de familie zich daadwerkelijk als aandeelhouders gedraagt en veel in de onderneming wil steken, kan dit juist een positief gevolg hebben’. Verder blijkt uit de interviews dat binnen de banken veel kennis over (eigenschappen van) familiebedrijven bestaat, maar dat dit verder niet in de modellen wordt verwerkt.

5.4 Bepaling van de kosten van de kredietverstrekking

In deze paragraaf wordt vanuit de rating van de PD gewerkt naar de uiteindelijke kosten van de kredietverstrekking.

PD, LGD en EAD

Kredietrisico wordt in de vorm van de rating van klant meegenomen in de bepaling van het benodigde garantievermogen. Naast de PD-rating, spelen ook de LGD en de EAD een rol in de

bepaling van het kredietrisico. Banken die de geavanceerde IRB-benadering toepassen, bepalen zelf de LGD en EAD. De geïnterviewde banken die deze benadering toepassen bepalen voor elke zekerheid op basis van hun eigen database hoeveel dit bij uitwinning oplevert. Dit levert uiteindelijk voor elke soort zekerheid een waarde op, die in de LGD meegenomen wordt. Zekerheden die onder Basel II meegenomen mogen worden, zijn: overheidsgaranties, kredietgeld, hypotheek op

onroerend goed, verpanding van debiteuren of voorraden, verpanding van bedrijfsinventaris (vast m.u.v. pand), verpanding van effecten en particuliere borgtocht. Alle banken geven aan dat bedrijven door middel van het bieden van zekerheden enorme voordelen kunnen behalen. Wil een ondernemer goedkoper financieren, dan is dit goed mogelijk door het leveren van veel zekerheden. Ook wanneer sprake is van een slechte continuïteit, maar wanneer wel veel zekerheden verschaft worden, zijn de risico’s toch goed gedekt. Het feit dat de risico’s goed gedekt zijn, heeft als gevolg dat het risico daalt en daarmee ook het vereiste vermogensbeslag en tenslotte dan ook de prijs van de kredietverstrekking. Eén van de geïnterviewden heeft hier een interessante aanvulling op: ‘Wellicht zal het in de toekomst zo zijn dat een klant twee offertes ontvangt: één zonder het meenemen van zekerheden en één met het meenemen van zekerheden’. Wanneer ik aan de

In document Basel II en het familiebedrijf (pagina 61-71)