• No results found

Vervolgonderzoek & Limitaties van Huidig Onderzoek

Huidig onderzoek was een pionier op het betreffende onderzoeksgebied, hetgeen geleid heeft tot diverse nieuwe inzichten voor vervolgonderzoek. Er zijn enkele limitaties ontdekt en inzichten verkregen die het benoemen waard zijn, en bij de interpretatie van de onderzoeksresultaten in ogenschouw gehouden dienen te worden. Tevens wordt het belang van deze limitaties benadrukt in het licht van eventueel vervolgonderzoek. Achtereenvolgend wordt de normaalverdeling van de data, de onderzoekspopulatie, het correlationele onderzoeksdesign en de ecologische validiteit besproken.

Bij het uitvoeren van de ANCOVA is één van de statistische aannames geschonden; de data was niet normaal verdeeld voor vrijwel alle herinnerings- als herkenningsdata, hetgeen niet verholpen kon worden door middel van transformaties. Doordat de ANCOVA redelijk robuust is voor de desbetreffende schending konden de analyses toch uitgevoerd worden zonder grote afname in betrouwbaarheid. Echter wordt voor vervolgonderzoek toch aangeraden om gebruik te maken van een grotere samplesize aangezien dit over het algemeen gepaard gaat met een meer normaal gedistribueerde dataset. Hierbij dient benadrukt te worden dat het door de minimale mogelijke variatie in scores bij DRM-onderzoek lastig zal blijven data normaal verdeeld te krijgen. Dit blijkt

tevens uit andere DRM-onderzoeken met een grotere samplesize, doch niet normaal verdeelde data (b.v. Smeets, Otgaar, Candel & Wolf, 2008).

Met betrekking tot de onderzoekspopulatie dienen drie punten benoemt te worden. Ten eerste heeft huidig onderzoek ter uitbreiding van de generaliseerbaarheid extra proefpersonen geworven in de gevangenis in de veronderstelling dat de psychopathiescores hier hoger zouden uitvallen dan in de ‘gewone’ populatie. Uit vergelijking van de psychopathiescores van de bestaande dataset en de gedetineerden bleek dit verschil minimaal. Om een beter en meer betrouwbaar beeld te krijgen van de relatie tussen psychopathische persoonlijkheidstrekken, geheugen en agressie is het aan te raden om in vervolg onderzoek een grotere sample hoog psychopathische individuen te testen. Op deze wijze wordt de generaliseerbaarheid groter, en kunnen er eventueel sterkere verbanden gevonden worden. Ten tweede is het bekend dat intelligentie samenhangt met de mate waarin iemand vatbaar is voor het creëren van valse herinneringen (Zhu et al., 2010; ). Deze factor is in huidig onderzoek enigszins betrokken door de STROOP-taak af te nemen, waarbij de interferentiescore oppervlakkig correleert met intelligentie (Jensen & Rohwer, 1966; Friedman, 1971). Echter is het voor een toename in betrouwbaarheid van de testresultaten voor vervolgonderzoek aan te raden een intelligentiemaat als covariaat mee te nemen. Ten derde is in huidige studie enkel gebruik gemaakt van mannelijke, volwassen proefpersonen. Hoewel psychopathie in de vrouwelijke populatie een veel lagere prevalentie heeft (Coid, Yang, Ullrich, Roberts & Hare, 2009), is het in de toekomst interessant om ook deze doelgroep te betrekken bij het onderzoek om uitspraken te kunnen doen over de heterogene groep die psychopathie omsluit.

De proactieve en reactieve agressie is op basis van een correlationeel onderzoeksdesign in verband gebracht met zowel herinnering en herkenning. Hoewel nu de eerste noodzakelijke stap gezet is door het aantonen dat proactieve agressie samenhangt met de mate van valse, hostiele herinneringen, is er geen conclusie te trekken over de invloedmechanismen van beide factoren. Een experimenteel onderzoeksdesign zou meer inzicht kunnen verschaffen in de precieze manier waarop beide factoren elkaar beïnvloeden.

Als laatste is de ecologische validiteit van zowel de DRM als de RPQ een belangrijk punt van aandacht. Ten eerste benadert de DRM het episodische, autobiografische, geheugen door op een meer semantisch, cognitief niveau te testen. Volgens Steyvers & Hemmer (2012) zou dit leiden tot verlies in

representativiteit van de resultaten. Bovendien zouden de retrieval processen verschillen voor beide niveaus van het geheugen (Tulving, 1972). Huidig onderzoek heeft dus met name op semantisch niveau ondersteuning gevonden voor een geheugenbias bij psychopathische individuen. Hiermee ontstaat direct de vraag in hoeverre een dergelijke geheugenbias zich verder op meer episodisch gerelateerd vlak manifesteert. Vervolg onderzoek kan, door gebruik te maken van stimuli die in grotere mate representatief zijn voor de natuurlijke omgeving, de generaliseerbaarheid naar het dagelijks leven en de betrouwbaarheid vergroten (Steyvers & Hemmer, 2012; Sanford & Fisk, 2009).

Hierbij kan gedacht worden aan het inzetten van een visuele versie van de DRM-taak waarbij gepresenteerde afbeeldingen onthouden moeten worden en later herinnerd en beschreven. Visuele vals geheugen taken zijn eerder al afgenomen waarbij voorlopig gesteld wordt dat het visuele geheugen minder vatbaar is voor het creëren van valse herinneringen (Smith & Hunt, 1998). Of dit ook het geval is met betrekking tot psychopathie en het valse geheugen is tot op heden niet uitgezocht. Een ander voorstel is om te kijken naar het geheugen van wat daadwerkelijk meegemaakt is. Hierbij kan gedacht worden aan het creëren van scenes waarin participanten deelnemen, waarna achteraf herinneringen met betrekking tot deze scenes onderzocht worden. Bij bovenstaande punten zouden ter vergroting van de ecologische validiteit tevens rekening gehouden kunnen worden met persoonlijke evaluatie en affectfactoren. Deze zouden in de praktijk een rol kunnen spelen bij het activeren van de hostiele cognitie. Zo toonden Dodge & Somberg (1987) aan dat de hostiliteitsbias van agressieve jongeren groter en meer overdreven werd wanneer zij een persoonlijke angst en bedreiging ervoeren. Het is goed mogelijk dat dit voor psychopathie eveneens geldt. Het meenemen van persoonlijke evaluaties in het ontstaan van een hostiele geheugenbias zou voor vervolgonderzoek dan ook zeer relevant zijn.

Met betrekking tot de RPQ agressie vragenlijst is de ecologische validiteit eveneens een punt van aandacht. Ten eerste is het een vrij doorzichtige zelfrapportage vragenlijst, waarbij de kans op sociaal wenselijk antwoorden toeneemt. Echter moet benadrukt worden dat de controle-analyses die achteraf uitgevoerd zijn geen enkele aanwijzing geven dat dit bij dit onderzoek ook gebeurd is. De proactieve agressieschaal correleerde hoog met de psychopathie scores. Tevens bleek de interne consistentie op basis van de Cronbach’s Alpha van de beide schalen hoog.