• No results found

6.1 Mainstream onderzoek

Zoals in de voorgaande paragraaf is beschreven, hebben enkele respondenten aangegeven dat zij de door de NWO vooraf opgestelde thema’s niet altijd even positief ervaren. In aanvulling op de kritiek op de vooraf opgestelde thema’s gaat in deze paragraaf behandeld worden tot welke gevolgen dit in de ogen van enkele respondenten kan leiden. Ook in dit geval zal er geen vergelijking gemaakt worden tussen de resultaten van beide disciplines, omdat er slechts door 5 respondenten over is gesproken.

Respondent 1 is van mening dat de wetenschap vernieuwend moet zijn, daarover zei respondent 1: “Innoveren komt echter toch vooral uit ongerichte wetenschap. Je kan niet

zeggen van ik ga nu daar en daar innovatief onderzoek doen. Evolutie als model voor innovatie, hoe werkt innoveren? Je ziet eigenlijk dat het volgende gebeurd: evolutie is gebaseerd op twee centrale ideeën, natuurlijke selectie: diegene die het best is aangepast

aan de omgeving is in het voordeel, die kan zich beter voortplanten en dus schoof de populatie zijn kant op. De frequentie en populatie neemt toe en daardoor verandert de populatie. Maar je moet natuurlijk wel iets hebben om uit te selecteren, je kan niet altijd uit dezelfde pool vissen en dan kom je bij het tweede belangrijke punt: diversiteit. Als je geen diversiteit hebt ga je voor de bijl”. Uit dit citaat blijkt dat twee dingen van belang zijn voor

innovatie, namelijk: Het vermogen om je aan te passen aan een bepaalde omgeving en diversiteit. Wetenschappers die zich weten aan te passen aan de wetenschappelijke omgeving, waarin steeds meer nadruk is komen te liggen op bibliometrische parameters zoals aantallen publicaties, citaties, impact factoren en H-indexen, zouden dus in het

voordeel zijn. Daarnaast is volgens respondent 1 de diversiteit van onderwerpen van belang, daarom is het interessant om waar te nemen dat vijf respondenten (4, 6, 7, 8 en 9) hebben aangegeven dat het huidige wetenschappelijk klimaat mensen aanspoort onderzoek te doen in een vooraf bepaalde richting. Zo zegt respondent 4 het volgende: “door allerlei systemen

wordt er door andere bepaald wat voor een onderzoek ik moet doen. Terwijl ik gewoon mijn eigen onderzoek wil doen en daar ook mijn motivatie in vindt. Maar vanwege allerlei krachten die op ons gericht zijn moeten we wat anders gaan doen en dat is een

spanningsveld waardoor je allerlei dubieuze paden op gaat”. Daarnaast geeft de respondent

aan dat de vooraf opgestelde thema’s die de NWO hanteert en het gebruik van

bibliometrische parameters er voor zorgen dat onderzoek vaak mainstream onderzoek wordt:

“andere delen van het NWO hebben wel degelijk te maken met thema’s en wie stelt die thema’s op? Dat is een groep onderzoekers die belobbyd wordt.. en dan krijgen we thema’s die in de mainstream vallen en ik weet niet of we dat nou moeten willen”. En over citaties

zegt de respondent het volgende: “De nadruk op bibliometrische parameters is heel erg

sterk geworden en ook dat leidt weer tot mainstream onderzoek..waar krijg je de meeste citaties en daar wordt dan onderzoek naar gedaan”. Het belang van je aan te kunnen passen

aan je omgeving wordt bevestigd door een uitspraak van respondent 6: “Ik snap heel goed

dat mensen conservatief zijn en liever gebade paden bewandelen, waarvan je de techniek, know how en infrastructuur al kent. Het is niet sexy, maar je kan er wel goed publiceren”.

Ook de respondenten 7 en 8 uit een alfa-discipline vinden het problematisch dat onderzoek meer mainstream is geworden. Zo zegt respondent 8: “Ik denk dat het allemaal gewoon

moet aanpassen aan wat de meeste mensen denken over de onderwerpen die je aansnijdt. Dat er minder ruimte is voor dissidenten en anders denken”. Respondent 8 sprak worden

van soort gelijke strekking: “Vroeger had je flexibiliteit als je iets creatiefs wilde doen, nu

moet je rekening houden met wat bureaucraten verzonnen hebben over wat wel of niet relevant is en dat vind ik wel kwalijk want dat dooft een beetje de creativiteit. Je kan dan wel binnen de calls creatief zijn, door dingen zo te bedenken dat je iets doet wat ook zij willen. Ik vind dat zelf wel een interessante challenge, want ik wil bijvoorbeeld dit doen en de call wilt dat ik dat doe en hoe kan ik dat zo manipuleren en masseren dat het daar toch in past zonder dat ik niet meer integer ben”.

In totaal is door vier respondenten aangegeven dat de diversiteit van het onderzoek afneemt, doordat het door vooraf opgestelde verschuift naar “de mainstream”. Daarnaast is aangegeven dat dit een mogelijke verklaring is voor een hoog competitie gehalte, waarbij onderzoekers soms gedwongen zijn om dubieuze paden op te gaan.

6.2. Toepasbaarheid

Een van de meest opvallende resultaten heeft betrekking tot het toepasbaar maken van wetenschappelijk onderzoek. Door vier van de zes respondenten (1, 3, 4 en 6) uit een bèta- discipline is aangegeven dat de Nederlandse overheid te veel nadruk legt op het toepasbaar maken van wetenschappelijk onderzoek. Respondent 1 heeft tijdens het interview figuur 2

laten zien en uitgelegd dat er te veel focus wordt gelegd op het blokje maken (figuur 2), dat is het gedeelte waar alle wetenschap toepasbaar moet worden gemaakt.

Volgens de respondent komt er echter heel weinig uit het toepasbaar maken van onderzoek en zou er meer focus moeten zijn op de blokjes meten en weten, omdat dat het belangrijkst is. Vervolgens geeft respondent 1 aan dat het omzetten van kennis in toepasbare

commerciële producten, processen of diensten (ook wel valorisatie genoemd) gevaarlijk is:

“wat je moet doen is de wetenschappers beschermen en mogelijkheden bieden, want dan komt er altijd wel iets geweldigs je kant op. Valorisatie is een modeding, meer toegepaste wetenschappen. Men zou de fundamentele wetenschappen moeten beschermen, die begeven zich in het meten & weten blokje, maar die is essentieel voor het laatste blokje in dit figuur (figuur 2) waarbij het om de toepasbaarheid draait”. Ook respondent 3 is van mening dat er

te veel nadruk ligt op de toepasbaarheid, terwijl er meer nadruk zou moeten worden gelegd op fundamenteel onderzoek: “Er wordt tegenwoordig heel veel nadruk gelegd op de

industrie en alles moet toepasbaar zijn en nuttig, maar een heleboel dingen weet je niet. Heel veel nuttige dingen komen namelijk uit fundamenteel onderzoek”. Valorisatie is

volgens respondent 1 gevaarlijk omdat wetenschappers dan meer moeten samenwerken met bedrijven, daardoor krijg je situaties waarin een belangenconflict op kan treden. Zo zei de respondent het volgende: “ eigenlijk zit je dus te roepen van jongens de professoren moeten

iets nuttigs gaan doen en BV Nederland een handje gaan helpen. En dan krijg je dat in het onderzoek dingen worden weggelaten omdat de baas nou eenmaal wilt dat je dit of dat positief profileert ten aanzien van de concurrent”. De gedachtegang van respondent 1 wordt

onder andere ondersteund door respondent 4, zo zei de respondent: “een van de

misvattingen die ligt bij de beleidsmakers van ons wetenschappelijk systeem is dat zij denken dat er heel veel ideeën op de plank liggen die om te zetten zijn in een product, maar zo is het niet. Alles wat ook maar enigszins kan leiden tot een product word omgezet, maar er is gewoon niet veel dat tot producten leidt. Dat is een volkomen misconceptie”. Het

gevaar van valorisatie word door respondent 4 met het volgende voorbeeld ondersteund: “zo

had de VU bijvoorbeeld laatst een onderzoek gedaan met Nutricia naar een drankje dat de effecten van Alzheimer zou verminderen. Maar alle afzonderlijke stoffen zijn getest en die deden niks, maar in combinatie met elkaar zou het wel effect hebben... Alleen dit hele

onderzoek werd niet vrijgegeven dus het kon niet getest worden en dat onderzoek is allemaal door Nutricia gefinancieerd en de VU heeft er een heel groot verhaal van gemaakt. Ik vind dat schokkend, de VU mag zich daar niet mee inlaten. De ivoren toren van wetenschappers

is namelijk wel heel belangrijk, die moeten zich een tikkeltje buiten de maatschappij zetten om te kunnen toetsen of het geen Nutricia zegt ook daadwerkelijk waar is en nu werken ze samen aan een drankje en kunnen ze er weer een AIO7 van betalen.

Kortom de enige vier respondenten die hebben aangegeven dat er steeds meer nadruk komt te liggen op het toepasbaar maken van onderzoek, zijn afkomstig uit bèta-disciplines. Zij zijn alle van mening dat dit niet verstandig is, omdat het vanwege belangenconflicten gevaarlijk is voor de uitkomst van het onderzoek en omdat daardoor het fundamentele onderzoek in gevaar komt.

6.3. Zorgvuldigheid

Vanwege tijdgebrek tijdens twee interviews kan in deze paragraaf uitsluitend de resultaten van zeven respondenten behandeld worden. Gedurende de interviews is de respondenten gevraagd of het commercialiseren van het academisch klimaat van invloed kan zijn op de zorgvuldigheid waarmee onderzoek wordt uitgevoerd. Om te beginnen zullen de resultaten van respondenten uit een bèta-discipline uiteengezet worden.

Door respondent 2 en 3 is aangegeven dat zij niet verwachten dat het huidig

academisch klimaat tot onzorgvuldigheid bij wetenschappers kan leiden. Zo zegt respondent 2: “Ik merk niet dat dat van invloed is op de zorgvuldigheid. Het is ook naarmate je hoger

gaat qua impactfactor krijg je te maken met reviewers die uit het zelfde veld komen en die er echt goed boven op zitten en dan kom je er niet mee weg”. Respondent 2 geeft ook aan dat

zij dat niet zo veel ziet, maar voegt daar wel aan toe dat het wetenschappelijk systeem en de tolerantie binnen dat systeem daarbij van groot belang zijn: “Maar dat is ook grotendeels

afhankelijk van het systeem, als het systeem minder tolerant wordt dan kunnen mensen te maken krijgen met een hoge druk. Zo kan er bijvoorbeeld iets fout gaan met het lab en je muizen gaan dood.. dan kan je in een juridisch conflict terecht komen wat heel veel druk met zich mee kan brengen. Dan verlies je veel tijd, waardoor je niet aan je verplichtingen kan voldoen en wat dan? Dan kan je uit noodzaak iets gaan verzinnen, helemaal omdat je dus juridische contracten moet ondertekenen als je samenwerkt met geldschieters. Die zijn namelijk niet zo flexibel, zij vinden dat je alles kan plannen en dat kan niet altijd er moet ook bepaalde ruimte zijn en als die er niet meer is.. Op dit moment vind ik het echter

allemaal al heel strak gepland”. Door de respondenten 5 en 6 is echter aangegeven dat zij

zich wel goed voor kunnen stellen dat het commercialiserende klimaat, waarin sprake is van een hoge druk, een aanleiding kan zijn tot onzorgvuldig wetenschappelijk gedrag. Zo zei respondent 6: “Ik ben er van overtuigd dat er mensen zijn die de kantjes er vanaf lopen. Ik

denk dat het ook realistisch is, omdat je anders niet bij kan blijven. Nogmaals als jij goed fundamenteel onderzoek wilt doen ben je gewoon heel veel geld en tijd kwijt en daarbij ben je ook afhankelijk van geluk en soms heb je dat geluk niet. Ik heb er eigenlijk ook wel enigszins begrip voor”.

Door twee van de respondenten (respondent 7 en 9) uit een alfa-discipline is aangegeven dat zij niet noodzakelijk verwachten dat de commercialisering zal leiden tot onzorgvuldigheden binnen de wetenschap. Door respondent 9 is echter wel het volgende gezegd: “Ik denk dat de prestatiedruk een intern conflict oplevert bij een persoon. Ik moet

dit doen en dat doen, maar er de tijd niet voor heb. Maar ik denk niet dat mensen daardoor onzorgvuldiger gaan werken. Ik in ieder geval niet”. Het voorgaande citaat geeft echter wel

aan dat het huidige klimaat, in de ogen van de respondent, geen positieve bijdragen levert aan het zorgvuldiger uitvoeren van wetenschap. Respondent 8 is echter wel van mening dat de commercialisering er bij sommige wetenschappers toe zou kunnen leiden dat zij

onzorgvuldiger onderzoeker verrichten. Zo zei de respondent: “Dat zijn dan mensen die

moeite hebben met publiceren en er zijn gewoon heel veel mensen die moeite hebben met publiceren”.

Vergelijking resultaten bèta & alfa-disciplines

Door de helft van de respondenten die werkzaam zijn binnen een bèta-discipline is aangegeven dat zij zich voor kunnen stellen dat de zorgvuldigheid waarmee onderzoek wordt uitgevoerd, achteruit gaat door de druk van het commercialiserende academisch milieu. Door respondent 3 is aangegeven dat zij dit nog niet ziet, maar vermeld daar echter wel bij dat de tolerantie van het wetenschappelijk systeem daarin een key factor speelt. Indien de tolerantie afneemt, verhoogt dat in haar optiek de waarschijnlijkheid waarmee wetenschappers onzorgvuldig gedrag gaan vertonen. Ook twee van de drie respondenten uit alfa-disciplines hebben aangegeven dat zij niet verwachten dat de zorgvuldigheid van het onderzoek leidt onder het commercialiserende klimaat. Respondent 8 is echter wel van

mening dat de druk op prestaties er bij bepaalde mensen toe kan leiden dat zij onzorgvuldig wetenschappelijk gedrag gaan vertonen.

6.4. Controleerbaarheid

Er is met vijf respondenten gesproken over de invloed van het commercialiserende academisch milieu op de controleerbaarheid van het onderzoek. Van de vijf respondenten hebben er drie aangegeven dat zij van mening zijn dat het onderzoek en de data

tegenwoordig goed te controleren zijn. Zo zei respondent 1 dat er binnen zijn vakgebied sprake is van een grote sociale controle, doordat de concurrentie is toegenomen zegt de respondent dat wetenschappers elkaar daardoor juist beter in de “Smiezen” houden. Daar moet echter wel aan worden toegevoegd dat de respondent van mening is dat sociale wetenschappen minder goed te controleren zijn dan exacte wetenschappen. Zo zei

respondent 1: “Traditioneel zijn de sociale wetenschappen veel meer kwalitatief ingesteld en

dat is een probleem. Kwalitatieve dingen kan je niet modelleren, daar kan je niet zeggen het is zo of het is niet zo, het is vaak een kwestie van een overtuigend verhaal”. Ook de

respondenten 2 en 3 zijn van mening dat onderzoek goed te controleren is, mits men beschikt over de juiste kennis en techniek (respondent 2). Daarnaast geeft respondent 3, in navolging van respondent 1, aan dat het internet een grote rol speelt: “Ik denk wel dat je

door het internet de data beter kan controleren ja. De projecten worden steeds groter, er komen steeds meer mensen bij, dus je zou denken dat er meer mensen zijn die controle kunnen uitoefenen”. Respondent 5 is echter van mening dat het tegenwoordig juist

moeilijker is om onderzoek goed te controleren, zo zei de respondent het volgende: “Er is

eigenlijk te weinig tijd.. er wordt namelijk zoveel gepubliceerd dat je nooit alles even goed kan controleren, want dat kost natuurlijk ook weer geld”. Bovendien geeft respondent 6 aan

dat er mogelijk nog een aspect een rol speelt bij het controleren van onderzoek: “Wat je gaat

krijgen is dat je gaat publiceren en als dan drie andere labs het niet kunnen herhalen, dan zeggen ze dat er andere aspecten een rol spelen.. dan zeggen ze van ja maar het is een ander lab of dit of dat, dus je kan dan altijd wel iets verzinnen..dus dan is de discussie snel over, want je kan het dan moeilijk uitzoeken”.

Respondent 7 en 9 afkomstig uit een alfa-discipline zijn van mening dat de controleerbaarheid van het onderzoek is verbeterd. Zo zegt respondent 7 : “Het is

makkelijker geworden om dingen te checken, want als ik denk goh deze passage komt me bekend voor dan kopieer ik het, plak ik het in google en ik druk op search en dan kan je zo vinden of het ergens anders is gepubliceerd of niet”. Respondent 8 twijfelt echter of de

controleerbaarheid verbeterd is, dit blijkt uit het volgende citaat: “Doordat alles beschikbaar

is en te vinden is op internet zou je zeggen dat het beter controleerbaar is, maar tegelijkertijd is er zoveel dat ik denk van wie gaat dat controleren”.

Vergelijking resultaten bèta & alfa-disciplines

Uit de resultaten van beide disciplines is gebleken dat een meerderheid van mening is dat de controleerbaarheid van het onderzoek is verbeterd. Dit geld voor drie van de vijf bèta

respondent en voor twee van de drie respondenten uit een alfa-discipline. Daarnaast is door vier respondenten (1, 3, 7 en 9) aangegeven dat het controleren van data en onderzoek eenvoudiger is geworden met de komst van het internet. Dit wordt echter tegengesproken door respondenten 5 en 8 die aangeven dat er daardoor zoveel publicaties zijn dat het controleren ervan juist moeilijker is geworden.

6.5. Onafhankelijkheid

Bij zes van de negen respondenten is tijdens het interview besproken of de

onafhankelijkheid van onderzoek beïnvloed wordt door de commercialisering van het academisch milieu. Met de onafhankelijkheid wordt er verwezen naar de waarschijnlijkheid waarmee er sprake kan zijn van een belangen conflict. Wederom is het niet relevant om de antwoorden per discipline uiteen te zetten, omdat niet van alle respondenten een bruikbaar antwoord beschikbaar is.

Door vijf van de zes respondenten (2, 3, 5, 6 en 8) is aangegeven dat zij zich voor kunnen stellen dat er door de commercialisering een belangenconflict op kan treden. Zo geeft respondent 2 aan: “Ja dat heb ik wel eens gezien. Ik weet wel dat als er trials zijn en

artsen gaan naar een congres dan wordt hun hotel betaald etc. mijn baas laat dat niet toe, zij wil dat niet”. Ook respondent drie geeft aan dat er zich meer situaties voor kunnen gaan

doen waarbij er sprake kan zijn van een belangenconflict: “Ik denk wel dat er meer

juridische geschillen gaan komen ja, wij krijgen er ook steeds meer”. Respondent 6 kwam

medicijn tegen artritis en daar wisten ze een jaar geleden al dat hun medicijn niet boven significante waarden uitkwam, maar iedereen heeft daar zijn mond gehouden omdat het bedrijf zich net op de beurs had begeven”. Respondent 9 geeft echter aan dat hij niet denkt

dat de onafhankelijkheid beïnvloed kan worden door de commercialisering van het

academisch klimaat. Zo zei respondent 9: “Nee, die indruk heb ik niet. Ik denk niet dat dat

een grote rol speelt”.

6.6. Vertrouwen in de wetenschap

Tijdens de interviews is er met de respondenten 1, 4, 7 en 8 gesproken over het feit dat er de laatste maanden veel media aandacht is geweest voor fraude gevallen binnen de wetenschap en is hen de vraag gesteld in hoeverre die media aandacht terecht is. Respondent 1 zei daarover het volgende: “Nou die is eigenlijk ook veel te groot. Het is disproportioneel.

Stapel is gebeurd, maar kranten stonden vervolgens vol met teksten waarin werd gezegd dat je de wetenschap niet meer moet geloven. Het systeem hoeft dus helemaal niet zo erg op de schop, dat is ook bijna niet waar te maken”. Respondent 4 sprak woorden van soort gelijke