• No results found

Deel II: De vertaling van het eerste hoofdstuk uit City of Bohane: een analyse

5.1 Het gebruik van verschillende elementen uit Nederlands dialect en non-standaard taalgebruik

5.2.3 Het vervoegen van werkwoorden

Een ander kenmerk dat naar voren komt bij het vervoegen van werkwoorden is dat de voorgenoemde toegevoegde –t soms een –p is. Zo bestaat er de vorm ik komp voor ik kom (van Oostendorp 30). De toegevoegde –t komt (zoals eerder vermeld) voor bij het vervoegen van sommige werkwoorden in de ik-persoon. Toch zijn er ook andere manieren waarop werkwoorden vervoegd worden. Sommige Rotterdammers geven bijvoorbeeld de voorkeur aan het volgende rijtje: “ik loop, jij loop, hij loop” (van Oostendorp 41).

Een voorbeeld in de vertaling van Bohane is: ‘Als je ‘t mijn vraag’, voor de tweede persoon enkelvoud. De standaard uitgang –t is hier weggelaten, alleen de stam wordt hier gebruikt, zoals die ook voor de eerste persoon enkelvoud gebruikt zou worden.

Deze manier van vervoegen wordt vaker beschouwd als ‘echt’ Rotterdams. Het voorgenoemde rijtje wordt in het algemeen beschouwt als het resultaat van invloeden van buitenaf (van Oostendorp 41). Ook voor de werkwoorden doen, gaan en zien zijn er

Rotterdamse vervoegingen die afwijken van het standaard Nederlands. Zo kan een Rotterdammer zeggen “ik gaat, jij gaat en hij gaat” maar ook “ik gaan, jij gaan en hij gaan” (van Oostendorp 41). Vormen als ik doet of ik ziet zijn een Rotterdammer dan ook niet vreemd. In sommige werkwoorden waar een –t überhaupt niet voorkomt, bij welke verbuiging dan ook, wordt in het Rotterdams wel een –t toegevoegd. Van Oostendorp noemt de gebiedende wijs: “hij magt” en “hij zalt” als voorbeeld (van Oostendorp 42).

In het Rotterdams is een verschijnsel waarbij het ene woord aangehecht wordt aan het andere. We zagen bij vorige voorbeelden al de aanhechting van –ie voor je in het werkwoord hebben: Hebbie dat gezien?.Dit hebbie wordt bijna in alle stedelijke dialecten van de Randstad gebruikt. In het Rotterdams moeten ook andere werkwoorden aan deze morfologie geloven. Zo kennen ze in het Rotterdams ook de vorm “maakie” voor maak je, en uitspraken als “verveelie je eige niet?” (van Oostendorp 48). In feite kan –ie bijna achter elk werkwoord worden geplakt. Ook de uitgangen –tie en –die worden nogal eens gebruikt om een werkwoord te vervoegen. Wanneer we over de derde persoon enkelvoud spreken, bijvoorbeeld: ”Je zegt kon-die, wil-die, zei-die . . . .En je zegt loop-tie, dach-tie, kus-tie” (van Oostendorp 42). Vaak wordt tegenwoordig echter slechts de uitgang –ie gebruikt, waarschijnlijk omdat dit in de rest van Nederland in dialecten ook gebruikelijk is. Onderscheid tussen jij en hij valt dan nog op de volgende manier te maken:Heb je mij gezien wordt: “Hebbie mij gezien?” en Heeft hij mij gezien wordt “Heppie mij gezien?” (van Oostendorp 49). In mijn vertaling wordt de vorm hebbie ook gebruikt. In de volgende uitspraak zien we dit bijvoorbeeld terug: ´Hebbie ’m in de smiezen´? zei de een’.

5.2.4 Vocabulaire

Hoewel het vocabulaire van een Rotterdammer niet het meest kenmerkende is voor zijn dialect is er toch een arsenaal aan woorden dat, zeker in combinatie met elkaar, sterk met het Rotterdamse dialect geassocieerd wordt. Zo zijn er woorden die in meerdere regio’s gebruikt worden, maar toch echt tot het Rotterdams gerekend kunnen worden. Het Rotterdamse woord gers is daar een voorbeeld van. Dit woord is ooit overgenomen uit het Jiddisch en is een overblijfsel van de grote Joodse gemeenschap die Rotterdam voor de oorlog nog kende (van Oostendorp 39). Het woord werd bovendien niet alleen in Rotterdam gebruikt en is tegenwoordig verouderd. De betekenis van gers is “heel goed” en soms ook “slim” (van Oostendorp 80). ). Andere woorden die zich niet beperken tot het Rotterdams, maar wel geassocieerd worden met het dialect zijn scheldwoorden mafketel en halve zool .

Veel Rotterdamse woorden zijn dus overgenomen uit verschillende windstreken en zijn met de tijd woorden geworden die tot het Rotterdams gerekend kunnen worden. Zo wordt het Rotterdamse peen ook in Limburg gebruikt. Kakie (koekje, specifiek het mariakoekje van Verkade) en krootjes (bietjes) zijn woorden waarvan de herkomst al wat meer puristisch is, en die echt zijn ontstaan in Rotterdam en niet zijn overgenomen uit andere talen of dialecten. Ook het van krootjes afgeleidde scheldwoord krotenkoker (sufferd) valt hieronder. Opzoomeren (opknappen) is een ander voorbeeld. Dit woord ontstond toen de bewoners van de Opzoomerstraat in Rotterdam besloten het heft in eigen hand te nemen en hun eigen straat op te knappen (van Oostendorp 40).

Er zijn ook een paar uitlatingen die typisch zijn voor het Rotterdams. Zo worden er aan veel zinnen de woordjes Oh ja joh, ja toch (niettan?), en weet je wel (BNR Nieuwsradio 2012) toegevoegd. In City of Bohane zien we een verschijnsel in het Engels dat hier op lijkt: namelijk het te pas en te onpas toevoegen van het woordje like. Deze uitlatingen fungeren

eigenlijk als een stopwoordje en worden vaak toegevoegd aan het einde van een zin. In mijn vertaling heb ik like vaak vertaald met een van deze Rotterdamse uitlatingen.

Voorbeelden in mijn vertaling:

‘‘Cusacks gonna sulk up a welt o’ vengeance by ’n’ by and if yer askin’ me, like?’(Barry 14) is vertaald als: ‘Als je ‘t mijn vraag staan die Kuzakken op het punt de doos van pandora open te trekken, weet je wel. En: ‘Meanin’ is they smellin’ a weakness, like (Barry 15)? is vertaald als: ‘Ik zeg dat ze zwakte ruiken,ja toch?’

Soms heb ik de Rotterdamse uitlatingen ook gebruikt wanneer in het Engels niet het woordje like voorkomt. In dit geval heb ik dus gebruik gemaakt van een compenserende vertaalstrategie. Om in het Nederlands in bepaalde stukken toch het gebruik van dialect te benadrukken, komen de uitlatingen in enkele gevallen dus ook voor wanneer in het Engels geen dialect gebruikt wordt. Waar in het Engels bijvoorbeeld slechts de uitlating ‘Oh’ wordt gebruikt, staat er in mijn Nederlandse vertaling: ‘Oh ja joh?’ (zie pagina 60).