• No results found

De Jan Eef onderscheidt zich van andere winkelstraatverenigingen doordat het bestuur bestaat uit zowel bewoners als ondernemers (resp. 3 en 4). Zo is er een wisselwerking tussen verschillende partijen die allen baat hebben bij een goed-functionerende winkelstraat. In dit hoofdstuk wordt gekeken in hoeverre ondernemers en buurtbewoners zich vertegenwoordigd voelen door de vereniging.

Vertegenwoordiging ondernemers

Uit cijfers blijkt dat circa 10% van de ondernemers uit de Jan Evertsenstraat zich actief bezighoudt met de winkelstraatvereniging. Circa 35% van alle ondernemers ondersteunt de vereniging. De overige ondernemers bemoeit zich er niet mee, of is zelfs negatief over de vereniging. Blijkbaar bevindt de meerderheid van de ondernemers zich niet op dezelfde lijn als de vereniging, iets dat tijdens de ALV op 27 mei 2014 wordt bevestigd door mevr. Sierat, ondernemer en voormalig voorzitter van de winkelstraatvereniging. Dagelijks spreken ondernemers haar aan over hun

negatieve associaties met de Jan Eef. Frustraties die vaak genoemd worden: ‘ik draai nog steeds elke maand verlies’ en ‘wat doet de winkelstraatvereniging voor mij’. Ook is er vanuit veel ondernemers, zoals de Visboer, kritiek op de ‘spuuglelijke jerrycan-verlichting’.

Toch is de winkelstraatvereniging van mening er alles aan te doen om ondernemers te helpen. Ze komen minstens één keer per maand in iedere zaak om ondernemers aan te spreken en te vragen wat zij graag verbeterd zouden willen zien in hun straat. Verheij, communicatie Jan Eef: “Ondernemers zijn eigenwijze types, die vaak alleen oog hebben op korte termijn.” Van der Schaar: “Je kan niet iedereen tevreden stellen (…) Pietje vindt dat het zo moet, Jantje vindt dat het zo moet. Pietje doet iets waarvan Jantje denkt nou dat had ik anders of op een later moment gedaan.”

Gelijsteen, bestuurslid: “Als ze wat te mopperen hebben, waarom komen ze dat dan niet hier op deze ALV vertellen? Ik zie niemand van die negatieve ondernemers hier…”

Vertegenwoordiging buurtbewoners

Over het algemeen zijn buurtbewoners positief over de winkelstraatvereniging. Alle buurtbewoners uit mijn steekproef noemen dat de buurt is verbeterd. De grote meerderheid geeft aan dat de buurt dit voor een groot deel te danken heeft aan de inspanningen van de Jan Eef. Een bewoonster: “Zonder die mensen zou de buurt nooit zijn wat het is (…) Het is echt dat bepaalde buurtbewoners hebben besloten om actie te nemen waardoor het hier nu zo goed gaat. Petje af voor hun dus.”

De Jan Eef streeft ernaar een gemixte buurt te blijven, en geeft aandacht aan alle typen bewoners: autochtoon en allochtoon, jong en oud, rijk en arm. Jonkers: “We willen geen witte buurt worden, ik ben blij dat mijn kinderen op een gemengde school zitten. Er moet een beetje de ‘vibe’ van de grote stad in zitten.” Op basis hiervan verdeelt de Jan Eef haar energie voor 50% aan de (belangen

van) reeds gevestigde bewoners en voor 50% aan het aantrekken van nieuwe positieve input voor de buurt.

Terugkoppeling literatuur

Ervan uitgaande dat bewonersparticipatie alleen effectief is als initiatiefnemers een goede afspiegeling zijn van de buurt, zou dat in het geval van De Baarsjes een gemixte

winkelstraatvereniging moeten opleveren. Uit hoofdstuk 2 blijkt dit voor de Jan Eef niet op te gaan aangezien er voornamelijk autochtone, hoogopgeleide volwassenen uit het middensegment lid zijn.

Evelien Tonkens (2012) beweert echter dat het geen kwaad kan als actieve burgers niet representatief zijn voor hun buurt omdat buurtbewoners vooral waarde hechten aan de symbolische representatie van de actieve bewoners in hun buurt. Bewoners vinden het dus belangrijker dat hun standpunten vertegenwoordigd worden en dat er naar ze geluisterd wordt, dan wie die actieve burgers nu eigenlijk zijn (Van Ankeren et.al, 2010). Aangezien vrijwel alle buurtbewoners aangeven tevreden te zijn met de Jan Eef en het gevoel hebben dat de vereniging naar ze luistert, terwijl de leden geen representatieve weerspiegeling van de buurt zijn, lijkt de visie van Tonkens op te gaan in De Baarsjes.

De theorie van Tonkens geldt echter niet voor ondernemers. Er zijn veel negatieve ondernemers die ontevreden zijn met de manier waarop de vereniging te werk gaat. Er zijn in De Baarsjes dus veel ondernemers die zich niet vertegenwoordigd voelen en het gevoel hebben niet serieus te worden genomen.

Voorgaande hoofdstukken sluiten aan op de zes deelvragen van dit onderzoek. Allereerst worden hier de belangrijkste bevindingen uit ieder hoofdstuk geformuleerd. Vervolgens worden deze conclusies gecombineerd om een volledig antwoord te geven op de hoofdvraag van deze scriptie: “Wat zijn de determinanten van bewonersparticipatie in De Baarsjes en hoe manifesteert de ‘Jan Eef’ zich hierin?”.

Allereerst blijkt dat een aantal buurtkenmerken de afgelopen jaren is veranderd. Steeds meer Westerse allochtonen en autochtonen vestigen zich in De Baarsjes, terwijl het percentage niet- westerse allochtonen afneemt. Ook de woningvoorraad verandert: ook al is de huursector op dit moment relatief groot, de koopsector breidt zich steeds meer uit. Op basis van het feit dat autochtonen vaker participeren dan allochtonen, en dat kopers vaker participeren dan huurder (Gemeente Amsterdam, 2013) kunnen deze bovengenoemde veranderingen een verklaring zijn voor bewonersparticipatie. Ook de migratiepatronen zijn sinds 1997 sterk veranderd: beide

vestigingscijfers zijn sterk toegenomen, wat suggereert dat De Baarsjes voor veel mensen een aantrekkelijke woonbuurt is. Tot slot zijn de objectieve en subjectieve veiligheidsindex sterk gedaald: De Baarsjes is in feite een relatief veilige Amsterdamse buurt, maar inwoners lijken dit niet zo te beleven. Op basis van de theorie van Michener (2013) kan worden geconcludeerd dat de lage objectieve en hoge subjectieve indexscores bewonersparticipatie in De Baarsjes kunnen verklaren.

De resultaten uit het daaropvolgende hoofdstuk onthullen dat voornamelijk dertigers, autochtonen en hoogopgeleiden formeel participeren: zowel de vier initiatiefnemers als het

merendeel van verenigingsleden voldoen aan die criteria. Allochtonen en huishoudens met een lager inkomen zijn sterker vertegenwoordigd bij informele participatie. Verder blijkt dat participanten er alles aan moeten willen doen om hun ideeën te realiseren en moeten beschikken over voldoende bronnen en netwerken. Van der Schaar: “Het gaat niet zozeer om wat de plannen nou precies zijn, het gaat erom dat de mensen die erachter zitten er daadwerkelijk alles aan doen om hun plan uit te voeren.”

De motivatie om te participeren kan zowel bestaan individuele factoren als

omgevingsfactoren. De LIKE-TO factor uit het CLEAR-model voldoet dus als determinant voor bewonersparticipatie. De meest genoemde motivaties in De Baarsjes zijn: ‘de wens te wonen in een veilige en leuke buurt’, ‘ontevredenheid met de werkwijze van de overheid’, ‘problematiek in de buurt zoals criminaliteit of leegstaande panden’ en ‘conflicten tussen verschillende sociale groepen’. Toch blijkt de meerderheid van de inwoners als gevolg van tijdgebrek, laksheid of een afwijkende denkwijze niet te participeren. Het meest opvallende resultaat uit dit hoofdstuk betreft het stimulerende effect van conflict op bewonersparticipatie: zonder conflicten tussen verschillende groepen bewoners, ondernemers of overheidsinstanties leeft men langs elkaar heen. Op deze manier is conflict – let wel: conflicten die kleinschalig en relatief onschuldig zijn, zoals de discussie over

jerrycan-verlichting – dus essentieel voor bewonersparticipatie, aangezien het mensen uitnodigt en dwingt om met elkaar in gesprek te gaan en een oplossing te vinden.

Het hoofdstuk daarna bespreekt hoe ideeën zich vertalen in de praktijk. De meeste ideeën voor buurtverbetering komen vanuit de vereniging zelf, maar ideeën van bewoners of ondernemers zijn altijd welkom. De Jan Eef maakt aanspraak op subsidies en geldkassen om ideeën in praktijk te brengen. De Overheid, Stadsdeel West en Stichting DOEN zijn de voornaamste inkomstenbronnen, maar ook verenigingsleden en ondernemers dragen financieel bij. Naast financiële steun bieden vrijwilligers steun aan de Jan Eef. Er worden in De Baarsjes veel evenementen georganiseerd in de openbare ruimte, zoals op straat of het Mercatorplein. Evenementen in de openbare ruimte zijn goed om twee redenen. Ten eerste worden er zo geen groepen buitengesloten omdat het voor iedereen toegankelijk is; ten tweede komen verschillende mensen elkaar op deze manier tegen.

Vervolgens is aangetoond dat de rol van de overheid van essentieel belang is voor de effectiviteit van bewonersparticipatie. Uit de periode waarin het stadsdeel en de Jan Eef niet met elkaar op dezelfde lijn zaten, blijkt hoe belangrijk het is dat de maatschappelijke infrastructuur het ontstaan van bewonersparticipatie in staat stelt. Indien hogere instanties niet deze instelling hebben, wordt er niet wordt voldaan aan de laatste drie factoren uit het CLEAR-model: ENABLED-TO, ASKED- TO en RESPONDED-TO (zie bijlage 1).

Het laatste hoofdstuk behandelt in hoeverre bewoners en ondernemers zich

vertegenwoordigd voelen door de Jan Eef. Circa 2/3e van de ondernemers bemoeit zich niet met de vereniging of is zelfs negatief. Bewoners hebben duidelijk een positievere perceptie van

bewonersparticipatie. Volgens Tonkens (2012) hoeft de groep participanten geen afspiegeling te zijn van de buurt, zolang bewoners maar het gevoel hebben dat die groep naar ze luistert. Aangezien veel participanten afwijken van de gemiddelde buurtbewoner is Tonkens’ visie dus geldig voor bewoners.

Samenvattend, aan de hand van het bewonersinitiatief ‘Ik Geef om de Jan Eef’ is onderzocht wat de determinanten van bewonersparticipatie in De Baarsjes zijn. Op drie niveaus zijn factoren gevonden die de mate én effectiviteit van bewonersparticipatie verklaren. Op individueel niveau zijn dit: individuele achtergrond, relevante (arbeids)ervaring, leeftijd, buurtbinding, beschikking over een sterk en groot netwerk en het functioneren binnen een effectieve actiegroep. Op buurtniveau zijn de belangrijkste determinanten: de urgentie van problematiek (de moord op Hund was blijkbaar nodig om mensen tot actie aan te zetten), conflict tussen verschillende groepen in de buurt, en een bepaalde mate van sociaal contact om elkaar te leren kennen en respecteren opdat sociale cohesie en een gevoel van saamhorigheid wordt opgebouwd. Tot slot zijn de essentiële determinanten op overheidsniveau: het verschaffen van subsidies, de terughoudende en faciliterende rol van overheidsinstanties, duidelijke communicatie en wederzijds vertrouwen.

Binnen bovenstaande lijst van determinanten is geen rangorde aanwezig. Initiatiefnemers benadrukken echter wel dat voor hun de voornaamste aanleiding tot participatie de mate van buurtproblematiek is geweest, vooral de moord op juwelier Hund. Zonder deze tragische gebeurtenis was de buurt nooit wakker geschud om actie te nemen. Een ondernemer: “Ik hoop zo dat Fred [juwelier Hund] ziet wat zijn dood allemaal los heeft gebracht (…) Hij verdient het zo om dit mee te maken… Jammer dat dit nodig was om mensen te laten wakker schudden”. Dit veronderstelt niet dat bewonersparticipatie niet effectief kan zijn zonder zo’n heftige aanleiding, maar het draagt wel bij aan een moraal en collectief besef dat er actie moet worden genomen.

Een aspect waar ik zelf niet helemaal tevreden over ben, is het feit dat ik graag meer respondenten had willen spreken vanuit hogere instanties. Dit had wellicht meer inzicht kunnen geven in de manier waarop overheidsinstanties tegenover bewonersparticipatie, en de Jan Eef in het bijzonder, staan. Ondanks vele pogingen is dat helaas niet gelukt gezien de gemeente- en stadsdeelraadverkiezingen op 19 maart. Dit betekende dat de voormalige leden van het dagelijks bestuur niet langer op hun functie zaten, terwijl de nieuwe ambtenaren moesten worden ingewerkt en niet bereid waren mee te werken aan een interview: zij noemden dat (1) er geen tijd was omdat ze moesten worden ingewerkt voor hun nieuwe baan; (2) ze niet over voldoende kennis beschikten over

bewonersparticipatie en het ontstaan van de Jan Eef. Ik heb geprobeerd contact op te nemen met oud-bestuursleden, maar dat is helaas niet gelukt. Gelukkig was Liesbeth van der Schaar, ruim 5 jaar ambtenaar en winkelstraatmanager in De Baarsjes, bereid veel informatie te geven namens het Stadsdeel.

Wat betreft de resultaten die als determinanten van bewonersparticipatie naar voren zijn gekomen in dit onderzoek, is het van groot belang dat dit geen vaststaande determinanten zijn. Afwezigheid van één van deze factoren betekent niet dat bewonersparticipatie niet kan plaatsvinden of niet effectief kan zijn. Deze determinanten zijn een beschrijving van de manier waarop

bewonersparticipatie in De Baarsjes is ontstaan; in andere buurten kunnen andere determinanten een rol spelen. Zoals in de conclusie naar voren kwam, zijn er namelijk op drie verschillende niveaus determinanten aan te wijzen die bewonersparticipatie kunnen verklaren. Voor iedere buurt gelden andere determinanten aangezien de buurtcontext van groot belang is.

Tot slot leiden de resultaten van dit onderzoek tot een aanbeveling voor eventueel

vervolgonderzoek. Dit onderzoek toont niet aan welke determinanten zwaarder wegen in vergelijking met andere determinanten. Ook al suggereren de bevindingen dat de (perceptie) van

buurtproblematiek de belangrijkste determinant voor bewonersparticipatie is omdat respondenten benadrukken dat dit nooit los was gekomen zonder de moord op juwelier Hund, is toch niet bewezen dat deze determinant het meest belangrijk was. Het zou interessant zijn om hier in de toekomst gedetailleerder onderzoek naar te doen.

Allereerst wil ik graag benadrukken dat ik ontzettend veel plezier heb gehad tijdens het uitvoeren van dit onderzoek. Ik woon zelf nu ongeveer 2,5 jaar in De Baarsjes en heb de buurt veel zien veranderen. Ik vond het interessant om diep uit te werken waar dit vandaan komt en te achterhalen wat mede-buurtbewoners heeft aangezet om dit te realiseren in hun eigen buurt. Ik ben trots op wat ik zelf met dit onderzoek heb weten neer te zetten, en ik heb ervan genoten om mijn

onderzoeksresultaten op papier te kunnen verwoorden. Ik ben blij dat ik nu zoveel te weten ben gekomen over de bewoners en hun participatie in mijn eigen Amsterdamse buurtje!

Ik kan met overtuiging zeggen dat mijn onderzoeksvaardigheden de afgelopen maanden sterk zijn ontwikkeld. Ik ben op onderzoeksgebied dan ook veel zelfverzekerder geworden dan ik was voor het schrijven van deze bachelorscriptie.

Ik wil graag mijn respondenten bedanken. Zij hebben me ontzettend geholpen om dit onderzoek uit te kunnen voeren; zonder deze mensen was het me nooit gelukt om zo’n leuk en geslaagd onderzoek uit te voeren. Ik bedank vooral Jeroen Jonkers, omdat hij zo openhartig en vol emotie heeft willen vertellen over hoe hij ‘Ik Geef om de Jan Eef’ is begonnen en dit nu nog steeds doet met heel veel energie en motivatie. Daarnaast wil ik Liesbeth van der Schaar, de

winkelstraatmanager van de Jan Evertsenstraat, bedanken. Het is geweldig hoe zij in samenwerking met participerende bewoners in een paar jaar tijd de Jan Evertsenstraat zo heeft weten op te knappen. Tot slot waardeer ik het enorm hoe openhartig de ondernemers en buurtbewoners mij hebben verteld over hun ervaringen in hun buurt, en hun meningen over bewonersparticipatie en de winkelstraatvereniging Jan Eef.

Mijn laatste dankwoord gaat uit naar mijn scriptie-begeleider Jan Nijman. Zonder de tips en begeleiding die hij me in het begin heeft gegeven, was het me niet gelukt zo’n leuk onderwerp te kunnen onderzoeken. Dank daarvoor!

Bryman, A. (2008). Social Research Methods. Derde editie. Oxford: University Press. Bureau Onderzoek & Statistiek [Bureau O&S], Gemeente Amsterdam (2013).

Byers, J. (1998). The privatization of downtown public space: The emerging grade-seperated city in North America. Journal of Planing Education and Research, 17, 189-205.

De Jong, V. (2013). Onderzoeksrapportage: De Economisch en Sociale Kracht van

Winkelstraatvereniging Jan Eef. Een Onderzoek naar de effecten van winkelstraatvereniging Jan Eef op de economische en sociale ontwikkeling van de Jan Evertsenstraat en directe omgeving. Uitgevoerd in opdracht van Winkelstraatvereniging Jan Eef.

Den Boon, T. (2013). Woord van de Dag: Participatiesamenleving. Gepubliceerd op weblog Taalbank, via http://www.taalbank.nl, 17 september 2013.

De Wijkengids. (2012). Burgerschap: Wijkondernemingen. Ministerie van Binnenlandse Zaken en Platform31, kennisinstituut voor stad en regio.

Downs, A. (1981). Neighborhoods and Urban Development. Washington, D.C.: Brookings

Institution, 1981), 15. Geciteerd in Patricia Mooney Melvin, P.M. (1985). Changing Contexts: Neighborhood Definition and Urban Organization.

Gemeente Amsterdam. Monitor Bewonersinitiatieven. Geraadpleegd op http://www.bewonersinitiatieven.nl/

Gemeente Amsterdam. Objectieve en subjectieve veiligheidsindexen. Geraadpleegd op http://www.amsterdam.nl/wonen-leefomgeving/veiligheid/openbare-orde/veiligheid- cijfers/veiligheidsindex-0/

Gemeente Amsterdam, Bureau Onderzoek & Statistiek. (2013). Hoeveel potentie tot buurtparticipatie is er in Amsterdam? Geraadpleegd op

http://www.os.amsterdam.nl/pdfs/2013_notitie_buurtparticipatie.pdf

Granovetter, M. (1973). The Strength of Weak Ties. American Journal of Sociology 78: 1360-1380. Grünfeld, J. (1988), In: A. de Leeuw-Hartog, Woonmilieu en woonkeuze. Een leidraad voor nieuwe

locaties. Rotterdam: Dienst Volkhuisvesting. Geraardpleegd op

http://www.stipo.nl/documenten/strategie/woonmilieus/5322_vrom_woonmilieuonderzoek .pdf

Hallman, H.W. (1984). Neighborhoods: Their Place in Urban Life (Beverly Hills: Sage, 1984). Geciteerd in Patricia Mooney Melvin, P.M. (1985). Changing Contexts: Neighborhood Definition and Urban Organization.

Hambleton, R. (2000). Modernising Political Management in Local Government. In: Urban Studies, Vol.37 (5/6) p.931-950.

In: Scandinavian Housing and Planning Research 13 (1) 3-26.

Hunter, A. (1979). The Urban Neighborhood: Its Analytical and Social Contexts.

Jacobs, J. (1961). The Death and Life of Great American Cities. New York: Vintage Books

Kearns, A. & R. Forrest (2000). Social cohesion and multilevel urban governance. In: Urban Studies 37 (5/6), 995-1017.

Lefebvre, H. (1991). The production of space. London, England: Basil Blackwell. In Johnson, A.J. & Glover, T.D. (2013), Understanding Urban Public Space in a Leisure Context. Leisure Sciences, 35, 190-197.

Leidelmeijer, K. (2012). Buurtparticipatie en Leefbaarheid. In Opdracht van Ministerie van BZK. Amsterdam: RIGO Research en Advies BV.

Lowndes, V. & Pratchett, L. (2006). CLEAR: Understanding Citizen Participation in Local Government – and How to Make it Work Better. Leicester: Local Governance Research Unit, De Montfort University.

Lowndes, V., Pratchett, L. & Stoker, G. (2006). Local Political Participation: The Impact of Rules-in Use. Public Administration, 84(3), p.539-561.

Lünnemann, K. (2003). Schaarste en veiligheid: het onverzadigbare verlangen naar veiligheid. Den Haag: RMO/Verwey-Jonker Instituut.

Mascherini, M., Manca, A.R. & Hoskins, B. (2009). The Characterization of Active Citizenship in Europe. Luxemburg: Joint Research Centre.

McCabe, B.J. (2013). Are Homeowners better citizens? Homeownership and Community Participation in the United States. Social Forces, 91, 929-954.

Michener, J. (2013). Neighborhood Disorder and Local Participation: Examining the Political Relevance of “Broken Windows”. Political Behavior, 35, 777-806.

De Graaf, I.J., Van Ostaaijen, J.J.C. & Hendrikx, P.M.A. (2010). Noties voor Participatienota’s? Een verkennende analyse naar lokale participatiedocumenten in 31 Nederlandse gemeenten. In opdracht van Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Publicatiereeks over Burgerparticipatie. Geraadpleegd op file:///C:/Users/Veerle/Downloads/noties-voor-

participatienota.pdf

Pakhuis de Zwijger (z.j.). Geef om de Jan Eef: Buurt slaat Handen ineen voor Heropleving Straat. Geraadpleegd op http://www.dezwijger.nl/78177/nl/geef-om-de-jan-eef

Perkins, D.D., Florin, P., Rich, R., Wandersman, A. & Chavis, D.M. (1990). Participation and the social and physical environment of residential blocks: crime and community context. American Journal of Community Psychology, 18, 83-115.

Rijksoverheid (2013). Troonrede 2013.Geraadpleegd op http://www.rijksoverheid.nl/documenten- en-publicaties/toespraken/2013/09/17/troonrede-2013.html

Schouten, N. (1967). Het woonmilieu. Sociologische overwegingen met betrekking tot de naaste omgeving van de woning. Assen. Geraadpleegd op

http://www.stipo.nl/documenten/strategie/woonmilieus/5322_vrom_woonmilieuonderzoek .pdf

Timilty. J.F. (1979). People, Building Neighborhoods. Final Report to The President and The Congress of The United States. Washington: The National Commission on Neighborhoods.

Tonkens, E.H. & Verhoeven, I. (2012). Bewonersinitiatieven: Proeftuin voor Partnerschap Tussen Burgers en Overheid. Amsterdam: Pallas Publications.

Unger, D.G. & Wandersman, A. (1983). Neighboring and its role in block organizations. American Journal of Community Psychology, 11, 291-300.

Van Ankeren, M., Tonkens, E.H. & Verhoeven, I. (2010). Bewonersinitiatieven in de Krachtwijken van Amsterdam: Een Verkennende Studie. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam.

Van den Berg, M. (2013). Stedelingen Veranderen de Stad. Over Nieuwe Collectieven, Publiek Domein en Transitie. Uitgeverij Trancity.

Van der Werff, M., Jonkers, J. & Van Suylekom, F. (2013). Ik Geef om de Jan Eef. Uitgave van