• No results found

In dit hoofdstuk staat wat mensen in De Baarsjes motiveert om te participeren. Het blijkt dat zowel individuele als omgevingsfactoren hierop van invloed zijn. Er wordt ook stilgestaan bij de manier waarop buurtbewoners elkaar proberen te motiveren voor participatie en wordt er ingegaan op argumenten waarom mensen juist niet participeren in hun buurt. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een terugkoppeling van de bevindingen naar de theorie.

Motivaties om te participeren

Er zijn zowel op individueel en omgevings-niveau factoren die een motivatie zijn om te participeren in De Baarsjes. De meest genoemde reden om te gaan participeren is ‘de wens om te wonen in een veilige, leuke en vooral gezellige buurt’. In De Baarsjes heerst een soort ‘doe-het-zelf’-sfeer rondom het concept van participatie: men gelooft erin dat als iedereen net een beetje extra moeite doet, de buurt daar veel leuker van wordt. De daadwerkelijke wil – in plaats van de wens – om de buurt te verbeteren is dus de voornaamste drijfveer voor bewonersparticipatie in De Baarsjes.

De tweede motivatie die tijdens de dataverzameling naar voren kwam, bestaat uit

ontevredenheid ten aanzien van de overheid. De wijze waarop de overheid of het stadsdeel te werk gaat en omgaat met problemen in de buurt leidt bij veel respondenten tot frustrerende gevoelens. Veelgenoemde frustraties zijn de lakse aanpak van de overheid en het feit dat het te lang duurt voordat plannen daadwerkelijk worden uitgevoerd. Deze negatieve houding van buurtbewoners tegenover de overheid blijkt uit de situatie toen Anita Groenink – één van de initiatiefnemers van ‘Ik Geef om de Jan Eef’ – het Stadsdeel opbelde en vertelde over het idee dat zij samen met drie andere buurtbewoners deze dag wilden organiseren. Anita reageerde verbaasd dat ambtenaren zo

enthousiast reageerden. Van der Schaar: “Blijkbaar hadden Anita en de andere initiatiefnemers toen nog een sterk negatief beeld van het stadsdeel en waren zij bang dat het een soort ambtenarij was die helemaal niet op zo’n zelfde manier dachten als zij…”. Ook in het interview met Jonkers kwam deze frustratie ter sprake: “Kijk, het stadsdeel zegt dat zij beleid hebben en zelf mensen hebben om dingen te regelen. Ze zeggen dat ze al 10 jaar bezig zijn met dit gebied, en ook heel goede dingen doen voor de buurt. En dat is ook zo, alleen dat schoot natuurlijk voor geen meter op.”

Een derde motivatie wordt gevormd door de problemen waar de buurt destijds mee kampte. Het bekendste voorbeeld is de moord op juwelier Hund, maar daaraan vooraf waren al veel

negatieve dingen gebeurd. De moord op Hund was de zoveelste gebeurtenis en nu was het volgens de bewoners genoeg: er moest actie worden genomen. Jonkers: “We vonden het allemaal zo erg, we moeten gewoon echt iets doen nu. We dachten: blijf met je poten van onze ondernemers af, en toen gingen we bij onszelf te rade en toen bedachten we dat wij als buurtbewoners ook niet hun

boodschappen deden in de JE.” Zo kwamen ze op het idee om een ‘Ik Geef om de Jan Eef’-dag op te richten: een dag waarop iedereen boodschappen doet in de Jan Evertsenstraat. Echter, de

buurtproblematiek bestond niet alleen uit criminaliteit en vandalisme; de hoge mate van leegstaande winkelpanden wordt ook als motiverende omgevingsfactor genoemd.

Jonkers legt ook een belangrijke rol weg voor conflict. In eerste instantie lijkt conflict tussen verschillende sociale groepen niet bevorderlijk om een leuke, gezellige buurt te creëren, maar Jonkers bewijst het tegendeel. Op een internationale bijeenkomst over bottom-up participatie sprak hij met anderen die net als hijzelf initiatiefnemer zijn. De meningen waren hier eensgezind: ‘conflict is good’. Jonkers: “Als het niet botst tussen bevolkingsgroepen, dan leef je langs elkaar heen. Dus door te botsen, raak je in conflict, en conflict brengt mensen juist bij elkaar omdat het je ertoe dwingt om iets met die ander te doen, om te erkennen dat diegene bestaat en om te kijken of jouw belang en het belang van die ander bij elkaar kunnen komen. Dus in die zin is conflict heel bevorderlijk voor participatie. Het is dus juist wel goed als het heden een beetje onrustig is.” De tweedeling tussen hoogopgeleide autochtonen en studenten enerzijds en allochtonen en ouderen anderzijds (zie hoofdstuk 2) kan dus als positief worden beschouwd omdat het beide groepen aanzet tot

communicatie en participatie. Ook ondernemers uit De Baarsjes zijn vaak betrokken bij conflict. Zo laten veel ondernemers het niet onopgemerkt dat zij de jerrycan-verlichting ‘spuuglelijk’ vinden. Ook is er veel discussie over ‘dubbeltjes parkeren’: ondernemers wensen dat bezoekers hun auto een uur kunnen parkeren voor tien cent, terwijl de Gemeente dit afwijst aangezien het niet goed is voor het economisch functioneren van de winkelstraat.

Tot slot kwam er tijdens deze internationale bijeenkomst naar voren dat vrijwilligerswerk tijdelijk is. Mensen geven energie omdat ze verwachten er iets voor terug te krijgen. Er moet dus een zekere mate van balans zijn. De tijd en energie die mensen in participatie steken, moet worden gecompenseerd met effectieve uitkomsten om de participatie te bevestigen. Uitkomsten vormen op den duur dus weer een motivatie om nóg meer te participeren. Dit blijkt uit de waardering die Jonkers ontving na de eerste ‘Ik Geef om de Jan Eef’-dag: “Het werd zo gewaardeerd door de buurtbewoners dat er eindelijk mensen waren opgestaan om wat te doen, en dat stimuleerde alleen maar om nog meer te gaan doen. Het sloeg enorm aan, iedereen ging mee. De energie was overal ontzettend ‘ja’. Mensen waren heel blij dat iemand iets ging doen. Dus iedereen deed mee. En in januari 2011 zaten we bij het stadsdeel en kreeg de Jan Eef schouderklopjes van het bestuur.”

Anderen aanmoedigen

Bewonersparticipatie begint eigenlijk altijd met een kleine groep mensen die daadwerkelijk actie nemen om de buurt te verbeteren, maar het is van belang dat zij op den duur steun krijgen van andere bewoners. Anders zal de participatie steeds minder effectief worden en zelfs uitgebloeid raken (Jonkers & Van der Schaar). Het is dus belangrijk om elkaar te stimuleren de buurt te willen verbeteren. Verheij, communicatie-coördinator Jan Eef, noemt dit dan ook als één van hun

doelstellingen: “We willen een soort grid onder de hele buurt leggen waardoor iedereen nét iets meer doet in zijn/haar eigen buurt. Dan wordt het namelijk vanzelf een heel gezellige buurt”. Maar in praktijk blijkt het nog niet zo makkelijk om mensen aan te zetten tot participatie (zie paragraaf 3.3). Kerngedachte is dat niemand gedwongen moet worden tot participatie, maar dat mensen het zelf moeten willen. Jonkers: “Wat je eigenlijk moet veroorzaken, is dat mensen hun eigen ding willen gaan doen in hun eigen buurt. Iedereen wil wel iets, of het nou een moestuintje is of al die fietswrakken weghalen uit de gracht. Dus als je die mensen helpt om die energie ook te kunnen effectueren, dan ben je al heel goed bezig.” Dus door dat besef bij bewoners te creëren, hoopt de Jan Eef dat die mensen het ook daadwerkelijk zullen gaan doen. Verheij: “Het is belangrijk om mensen de lol van participatie te laten inzien. Je kunt sommige drempels voor ze wegnemen, of ze helpen dingen op gang te brengen. Maar niet iedereen heeft de tijd ervoor, dus dan moet je met elkaar op zoek gaan naar alternatieven, zoals lid van de vereniging worden.” De essentie achter het

bewonersinitiatief ‘Ik Geef om de Jan Eef’ is dat je altijd bij jezelf moet beginnen: ík geef om de Jan Eef, niet gij zult geven. Bestuursleden, vrijwilligers en leden van de Jan Eef proberen hun eigen energie over te dragen aan anderen door ze op straat aan te spreken, berichten op de sociale media te verspreiden en door mensen te informeren over de vereniging.

Redenen om niet te participeren

De meerderheid van de bewoners uit De Baarsjes valt nog steeds onder de groep die niet

participeert. Tijdens de interviews met bewoners en ondernemers viel op dat degenen die aangaven niet te participeren in hun buurt, ongemakkelijk werden bij de vraag waarom zij niet participeerden. In De Baarsjes lijken mensen zich er dus voor te schamen als zij zich niet inzetten voor hun buurt. Iedereen geeft hier een verschillende verklaring voor; enkele hiervan worden hier genoemd.

Het argument dat het vaakst genoemd wordt om niet te participeren is tijdgebrek. De meeste bewoners werken doordeweeks voltijd en hebben daarnaast geen tijd en zin ook energie te steken in organisaties zoals de Jan Eef. Buurtbewoners noemen dit argument, maar vooral bij ondernemers speelt tijdsgebrek vaak een rol. Eigenaar van een horeca-paviljoen: “Ondernemers zijn alleen maar bezig met hun eigen winkeltje. Veel ondernemers hebben geen zin, tijd, etc. om naast hun eigen zaak zich ook nog in te zetten voor de buurt…”. Ook bij de winkelstraatmanager Van der Schaar blijft deze houding van veel ondernemers niet onopgemerkt.

Een ander argument is dat mensen van nature lui zijn en het teveel moeite kost om buurtevenementen te organiseren. Een buurtbewoonster, ruim 15 jaar woonachtig in De Baarsjes: “Ik vind het super als mensen dingen organiseren, zoals bijvoorbeeld een picknick in het park voor buurtbewoners of de Mercatormarkt. Dat zijn dan ook wel dingen waar ik geregeld heenga. Maar om dat soort dingen zelf te organiseren, dat zou ik niet zo snel doen (…) Ik denk gewoon dat veel mensen,

net als ik, het teveel moeite en gedoe vinden om zelf dat soort dingen te organiseren”. Ook een studente die nu bijna 3 jaar in De Baarsjes woont, noemt dit als voornaamste barrière om te gaan participeren: “Nee, zelf doe ik dat niet. Ik voel me daar eerlijk gezegd ook niet echt verantwoordelijk voor, dat is misschien best erg, want het is heel belangrijk om te wonen in een leuke buurt. Maar ik steek er geen moeite in…”

Een derde argument werd vooral door ondernemers genoemd: de werkwijze en aanpak van reeds bestaande participatie sluit niet aan op de zienswijze van de persoon in kwestie. Grofweg een derde van alle ondernemers uit de Jan Evertsenstraat bemoeit zich niet met de Jan Eef, omdat zij negatief zijn over de manier waarop de Jan Eef te werk gaat in de buurt. Jonkers stelt dat sommige ondernemers het gevoel hebben dat niemand iets voor ze doet en daar kunnen ze soms hard en negatief hun mening over geven. Verheij: “Ze [ondernemers] denken vooral op korte termijn: ze moeten genoeg inkomsten hebben. Wij, de Jan Eef, denken juist op langere termijn: je maakt een buurt niet in één dag een goede buurt, dat heeft tijd nodig. En daarom zijn niet alle ondernemers het eens met de manier waarop wij te werk gaan, dan zijn ze daar dwars en nukkig over. Zij denken puur uit egoïsme: wat doet de winkelstraatvereniging nou eigenlijk voor mij?”

Terugkoppeling literatuur

De LIKE-TO factor uit het CLEAR-model houdt in dat mensen gemotiveerd moeten zijn om te

participeren, een aspect dat in dit hoofdstuk duidelijk terugkomt. De wens en wil om te wonen in een leuke en veilige buurt, de ontevredenheid met de aanpak van de overheid, problemen waar de buurt mee kampt zoals criminaliteit en leegstand zijn allemaal verschijnselen die mensen motiveren om te participeren in hun buurt.

Ook de ENABLED-TO factor van het CLEAR-model, het gegeven dat bewonersparticipatie optimaal functioneert binnen collectief verband, blijkt uit de bevindingen in De Baarsjes. Jonkers beweert dat steun, waardering en bevestiging van het stadsdeel, buurtbewoners en ondernemers een motivatie is voor de Jan Eef om de vereniging voort te zetten en te blijven uitbouwen. Zonder continue feedback en bevestiging van derden, zou bewonersparticipatie in De Baarsjes nooit dit niveau hebben kunnen bereikt.

Bevindingen bevestigen ook de RESPONDED-TO factor: mensen participeren als zij het gevoel hebben dat hun betrokkenheid daadwerkelijk een verschil maakt, en als zij het idee hebben dat er naar ze wordt geluisterd door hogere instanties. Zowel Jonkers als Van der Schaar beaamt dat het belangrijk is dat de relatie tussen het stadsdeel en een bewonersinitiatief goed is. Communicatie en vertrouwen tussen beide partijen is de basis. Tijdens een periode van spanning tussen het

bewonersinitiatief en het stadsdeel in 2011 (zie hoofdstuk 5) werkte dit volgens Jonkers dan ook tot ontmoediging en frustratie bij beide partijen.

De ASKED-TO factor uit het CLEAR-model suggereert dat mensen eerder participeren als dit van hen gevraagd wordt en zij hiervoor worden uitgenodigd. Het doel van de Jan Eef is om mensen te mobiliseren en motiveren om zich ook in te zetten voor hun eigen woonbuurt. Deze factor bevat in praktijk dus een kern van waarheid, maar er moet hier wel worden benadrukt dat ‘vragen’ niet voldoende is; mensen moeten daadwerkelijk gemotiveerd worden om actie te nemen.

Samenvattend, vier factoren uit het CLEAR-model komen duidelijk terug in de motivaties die in dit hoofdstuk worden benoemd.

Verder werd er in de literatuur gesteld dat buurtproblematiek een andere motivatie kan zijn voor bewonersparticipatie (Perkins et.al, 1990; Van Marrissing. 2008b). De meeste bewoners uit de Baarsjes – vooral de initiatiefnemers van de Jan Eef – geven aan dat hun buurt enkele jaren geleden met veel problemen kampte, en dat zij als gevolg daarvan besloten actie te nemen. Er kan dus overtuigend worden geconcludeerd dat buurtproblemen in De Baarsjes, zoals de moord op juwelier Hund, een motivatie was om te participeren.

Naast deze overeenkomsten tussen de literatuur en de bevindingen, is er ook een belangrijke tegenstelling gevonden. Leidelmeijer (2012) stelt dat moeilijk oplosbare buurtproblemen, zoals onderlinge problemen onder de buurtpopulatie, zich bijna nooit vertalen in participatie. Jonkers beweert echter het tegendeel. Hij is ervan overtuigd dat conflict tussen bevolkingsgroepen van cruciaal belang is. Zonder conflict leven buurtbewoners langs elkaar en zullen zij nooit participeren. Conflict nodigt bewoners uit om te participeren, met elkaar te overleggen en tot overeenstemming te komen. Volgens Jonkers vormen sociale conflicten dus juist een motivatie voor participatie in plaats van een belemmering. De theorie van Leidelmeijer wordt door Jonkers dus ongeldig verklaard.

Tot slot kan er op basis van de data uit interviews een nieuw inzicht worden benoemd. Ontevredenheid met de aanpak van de overheid is ook een motivatie voor bewonersparticipatie. Respondenten geven aan dat hun participatie een reactie is op de slome aanpak van de overheid of op te weinig aandacht voor de buurt. Deze bevinding wordt in de theorie niet genoemd, en is daarom dus een aanvulling.