• No results found

Vertaalde poëzie

In document De Tweede Ronde. Jaargang 12 · dbnl (pagina 148-200)

Tien gedichten Andrew Motion*

(Vertaling Charles Forceville)

Anne Frank-huis

Zelfs nu haar leven van verdriet en woede op deze zelfde plaats al twee keer is verstreken, verbreekt wie deze smalle trappen op komt klimmen, het schuiven van de boekenkast ontdekt, en dan na schaduw zonverlichte kamers binnentreedt,

ongewild opnieuw haar stil geheim. Luisteren alleen al is een soort van schuld. Buiten herhaalt de Westerkerk zichzelf, alsof de tijd zich naar haar angst heeft omgebogen, en elke klokslag weer versterven laat in de bewaakte straten. Stel je voor -drie jaar lang fluisteren en eenzaamheid en,

dag na dag, de Geallieerde opmars in Europa inkrijten met geel. Al wat zij had aan hoop op doodgewone liefde, interesses,

het overleeft haar hier, boven het bed tentoongesteld

Anne Frank huis

Even now, after twice her lifetime of grief and anger in the very place, whoever comes to climb these narrow stairs, discovers how the bookcase slides aside, then walks through shadow into sunlit rooms, can never help but break her secrecy again. Just listening is a kind of guilt: the Westerkirk repeats itself outside, as if all time worked round towards her fear, and made each stroke die down on guarded streets. Imagine it -three years of whispering and loneliness and plotting, day by day, the Allied line in Europe with a yellow chalk. What hope she had for ordinary love and interest survives her here, displayed above the bed

* Andrew Motion werd geboren in 1952 en studeerde in Oxford. Hij werkte als docent Engels en is nu Poëzieredacteur bij Chatto and Windus. Hij publiceerde drie dichtbundels: The Pleasure Steamers(1978), Independence (1981) en Secret Narratives (1983), en twee kritische studies, over Edward Thomas en Philip Larkin.

Toen Motion zestien was, kreeg zijn moeder met paardrijden een ongeluk en lag daarna vele jaren in coma. Dit vormt de achtergrond van alle hier vertaalde gedichten, behalve het eerste. In ‘Gezelschap’ lijkt hij de gedachtenwereld op te roepen van de invalide moeder, die uiteindelijk uit haar coma bijkwam en weer leerde spreken, voordat zij tien jaar na het ongeluk overleed.

[Nederlands]

als foto's van familie, wat acteurs,

de favoriete modes van prinses Elizabeth. En wie zich ernaar vooroverbuigt

vindt niet alleen maar onbeloond geduld, maar één nooit ophoudend verlangen naar wat ik nu doe: gewoon buiten gaan wandelen waar over stoffige en boom-omzoomde straten paartjes kuieren, of kijken hoe een boot geruisloos losraakt van de bruggen

zodat hun spiegeling tot rust komt in de blauwe gracht.

[Engels]

as pictures of her family; some actors; fashions chosen by Princess Elizabeth. And those who stoop to see them find not only patience missing its reward, but one enduring wish for chances like my own: to leave as simply as I do, and walk at ease

up dusty tree-lined avenues, or watch a silent barge come clear of bridges settling their reflections in the blue canal.

Op zolder

Zelfs nu we weten dat je kleren nooit

meer nodig zijn, bewaren we ze, boven in een afgesloten kist. Soms kniel ik er neer, omklem ze, wil ik de tijd

dat je ze droeg herleven, me herinneren hoe de ware vorm was van je arm en pols. Mijn handen drukken in de

holle, onzichtbare mouwen, aarzelen, en trekken dan

patronen van herinnering omhoog: een groene vakantie, een rode doop, al je onafgemaakte levens

verbleken door donkere zomers en komen mijn hoofd in als stof.

Even though we know now your clothes will never be needed, we keep them, upstairs in a locked trunk. Sometimes I kneel there, holding them, trying to relive time you wore them, to remember the actual shape of arm and wrist. My hands push down between hollow, invisible sleeves, hesitate, then lift

patterns of memory:

a green holiday, a red christening, all your unfinished lives

fading through dark summers, entering my head as dust.

(Vertaling Peter Verstegen) Dagen van herdenken Eerste jaar

Wat ik me herinner is niet je weggaan, maar dat je niet terugkwam - en geknisper van sneeuw in zware bomen, die de sporen bedekte, eronder in verfomfaaid gras bewaard. De hele middag keek ik uit het keukenraam naar

een dooiplek van de kraan op het erf, sijpelend in zijn ijszak, die

weer hard werd toen de avond opnieuw alles toesloot met ijs. En nog altijd sta ik daar, zie hoe je paard terugkeert, alleen naar de open stal,

hoe de teugels erachter een spoor door het akkerland slepen,

een wazig litteken-raadsel

dat wij toen niet ontcijferen konden en nu niet kunnen genezen.

Anniversaries The First

What I remember is not your leaving, but your not coming back - and snow creaking in thick trees, burying tracks preserved in jagged grass below. All afternoon I watched from the kitchen window a tap thaw in the yard, oozing into its stiff sack, then harden when evening closed with ice again. And I am still there, seeing your horse return alone to the open stable, its rein dragging behind

we could not decipher then, and cannot heal now.

Tweede jaar

Ik had het me allemaal voorgesteld -je ziekenkamer, -je geschoren hoofd, je brosse korst hardhandig aangebracht als een ornament,

maar niet je stilheid

Dag na dag zag ik mijn vader die zich naar voren boog om erin door te dringen, die fluisterde ‘Als je me nu verstaat,

druk dan mijn hand’, totdat sneeuw buiten smolt in het zonlicht

en dan weerkeerde tot winter en altijd nog vond ik hem wachtend, hoorde met traag gesis zuurstof je masker ingaan tot hij zich steeds weer omdraaide en zei ‘Ja, ik voelde toch iets’, alsof door het herhalen

de leugen gaandeweg waar werd voor hem, maar nooit voor jou.

The Second

I had imagined it all

-your ward, -your shaved head, your crisp scab struck there like an ornament,

but not your stillness. Day after day I saw my father leaning forward to enter it, whispering ‘If you can hear me now, squeeze my hand’, till snow melted in sunlight outside then turned to winter again and found him waiting still, hearing the slow hiss of oxygen into your mask, and always turning to say ‘Yes, I felt it then’,

as if repeating the lie had gradually made it true for him, never for you.

Derde jaar

Drie jaar zonder te zien,

geen spraak, geen gebaar, alleen de schaduw van wolken die over je gezicht schuift en dan

een wereld verder wordt geblazen. Wat voor een slaap was dat die het licht nooit door liet breken? Welk betoverd land

eiste je op, verbood je om zelfs van een kus wakker te worden? Als het de dood was,

van wie waren dan die handen warm in de mijne, van wie kwam het verbijsterend woord die dag toen ik je zonnige kamer uit wilde gaan en hoorde

‘Blijf, blijf’, en zag hoe je ogen open knipperden, even keken, de mijne niet wilden herkennen en zich afwendden?

The Third

Three years without sight, speech, gesture, only the shadows of clouds shifting across your face then blown a world away. What sleep was that, which light could never break? What spellbound country claimed you, forbidding you even to wake for a kiss? If it was death,

whose hands were those warm in my own, and whose astonishing word was it that day when leaving your sunlit room I heard ‘Stay; stay’, and watched your eyes flick open once, look, refuse to recognise my own, and turn away?

Vierde jaar

De avond valt terwijl weer

nieuwe sneeuw neerdaalt die bomen tot witte vormen halveert

en die mij meedrijft naar het eind van weer een jaar. Wat heeft het jou te bieden dat dit jaar erbij liet zitten? Je hebt jezelf overleefd, en brengt mij de wereld weer die ik kende, zonder de tijd die wij kwijt zijn; totdat ik vergeet wat die tijd toch niet geven kan, kom ik hier steeds eender aan, geen dode te betreuren, maar wel leven dat wij nergens delen buiten jouw kamer, onze liefde die zich herhaalt als de sneeuw die ik deze avond zie wervelen tegen mijn raam, en die dan vervaagt in het donker.

The Fourth

The evening falls with snow beginning again, halving the trees into whiteness, driving me with it towards the end of another year. What will it send for you that this has abandoned? You are your own survivor, bringing me back the world I knew, without the time we lost; until I forget whatever it cannot provide I'll always arrive like this, having no death to mourn, but rather the life we share nowhere beyond your room, our love repeating itself like snow I watch tonight, which spins against my window then vanishes into the dark.

Gezelschap I

Het is altijd eender: alleen ontwakend zie ik de rijen okeren lichtjes van het dorp,

een veld bij ons vandaan, zie ik ze flakkeren wanneer vogels opvliegen of bomen er schaduw tussen drijven. Zonder dat iemand luistert, geef ik ze de namen waar ik zin in heb

- zeg dat ze een volmaakte dorpsgemeenschap vormen, vensters herstellen er een verborgen wereld

waar het geluk wacht. Tien jaar is nog maar kort om te leren begrijpen dat hun leven niets op heeft met het mijne, opgesloten in een klein vertrek

waar zachte vertrouwde stilte weer bezit van neemt. Hoe opeens angst begint. Wanneer ik me voorstel dat aan liefde haar zichtbaarheid is ontzegd. Ik zie hem boven slapen, de man die mij lieveling noemt, zijn vrouw, en bijna begin ik te geloven

dat zijn vertrouwen in mij is om geslagen in matte, onverschillige zorg. Ik ben geworden tot

de droefenis waar hij nooit van scheidt, een sterfgeval dat al zijn kamers erft en de verloren

wereld daar veranderen zal in bezit - tafels en verschoten stoelen die spoedig

buitenstaanders zullen toebehoren die nu hun gordijnen opentrekken om het tafereel te zien van nevel

die opgestegen is vanuit afkoelende lucht.

Before Company I

It is always the same: waking alone to rows of ochre lights in the village a field away, then watching them flicker when birds set out or trees drive shadows between. With no one to listen I name them whatever I like - say they are perfect communities, windows restoring a hidden world where happiness waits. Ten years is little enough to learn their lives ignore my own, enclosed in a tiny room as soft familiar silence settles again. How suddenly fear begins. Imagining love denied its visible place. I see

darling, his wife, and almost believe the trust he gave has changed to dull indifferent care. I have become

the sadness he never neglects, a death inheriting all his rooms and turning the lost society there to property - tables and faded chairs which soon others outside will own, drawing their curtains apart today for views of mist risen through freshening air.

II

Daar is hij, het zwakke geluid van zijn voetstap in de slaapkamer herinnert mij eraan hoe ik er voor hem uit moet zien - zijn gehoorzame patiënt die zichzelf niet terug zal krijgen.

Tot op dit moment ben ik zelfs dat niet, niet meer dan een geest die al zijn bewegingen volgt op het gehoor. Kamer na kamer wacht ik tot een vaas met water gevuld is,

een slot dicht klikt en de gordijnen worden gesloten en vind dan mijn voortvluchtig leven. Dit is het ene bestaan dat door niets

wordt verloochend, het spoken dat hem nog altijd verbaast met het wijdopen zetten van

kastdeuren wazig van stof, en met

het schoonwrijven van een raam waarin rijen stallen staan beneden in het donker.

Hij is omringd door wat hij verloren heeft en wat ons beiden bespot - een stille boedel van parodieën die ik completeer door hier zo alleen naar het licht te liggen kijken

dat langzaam voortdringt over mijn kamerwand totdat het mij daar vastlegt in de schaduw waaraan ik nooit ontkom: roerloze handen, mijn haar, en altijd dit luisterende, ontsierde gezicht dat hij niet weigeren, niet liefhebben kan.

II

There he is now, a footstep faint in the bedroom reminding me how I must appear for him - his dutiful patient who will not recover herself. Till then I am not even that, only a ghost pursuing his every move dependent on sounds. Room by room I wait for water filling a bowl,

the click of locks, and curtains drawn to find my fugitive life. This is the one existence nothing denies, the haunting which still surprises him opening wide doors on furniture blurred with dust, and rubbing a window where lines of stables stand in darkness below.

of parodies I complete by lying alone like this, watching the light break slowly forward across my wall until it defines me there in shadow I never escape: immovable hands; my hair; and always this listening scarred face he cannot refuse or love.

Een uitstervend soort

Hoe minder vaak ik langskom, des te vaker keer ik in gedachten terug naar je smaakvol huis waarin ik ben opgegroeid. De oprijlaan

die zich ontrolt tussen wiegende kastanjes ontsluit het huis dat er hecht en vierkant bijstaat, witgesausd en onnatuurlijk helder, alsof

het me vertoond wordt bij het licht van bliksem. Het is altijd het huis dat ik voor me zie,

niet jou. Jij bent ergens buiten,

je zwaait vaarwel waar ik je het laatste zag tien jaar geleden. Ik verloor de herinnering zelfs aan hoe ik je verloor; het enige dat ik weervind is het bemost bordes waar je op stond

- een zichtbare vereenzaming.

Ik woon vier provincies verder en evengoed zie ik je elke avond wegrijden naar het zuiden naar de ziekenkamer waar je vrouw nog leeft. Hoe lang zal het duren?

Je maakt die tocht nu al zes jaar. je ziet betrekkelijke redenen tot vreugde als een geschenk, om harentwil.

Ik kan me de akkers herinneren waar je langs komt, de haveloze bunkerbouw die daar neerhurkt

op glanzend boerenland. Als ik er nog bij was geweest en had gezien hoe jouw hand de haar wegstreek uit haar vertwijfeld gezicht, dan had ik nu

misschien eindelijk ontdekt hoe liefde er uitziet, haar schrijnende helderheid.

A dying race

The less I visit, the more I think myself back to your elegant house I grew up in. The drive uncurled through swaying chestnuts discovers it standing four square,

white-washed unnaturally clear,

as if it were shown me by lightning. It's always the place I see,

not you. You're somewhere outside, waving goodbye where I left you a decade ago. I've even lost sight of losing you now; all I can find are the mossy steps you stood on - a visible loneliness.

I'm living four counties away, and still

How long will it last?

You've made that journey six years already, taking comparative happinesses like a present, to please her.

I can remember the fields you pass, the derelict pill-boxes squatting in shining plough. If I was still there, watching your hand push back the hair from her desperate face, I might have discovered by now

the way love looks, its harrowing clarity.

Nalatenschap

As heeft haar verstrooid,

haar geld wil haar niet meer kennen, maar ik zit neer en schrijf aan het bureau dat zij mij naliet en kijk hoe de lamp haar levens die flonkerden laat herrijzen: laag na laag erf ik

hun lichte onsterfelijkheid

op de plaats waar tenslotte mijn hand mijn meubels weer zal vermaken aan vrienden of kinderen

voor hij als de hare stilvalt, en dan weer in verre vertrekken, nooit bezocht, weer vervangen wordt en zichzelf steeds schrijvend herhaalt als de schaduwen die hem nu volgen, die zich in stilte ontrollen

op bedrukt papier en op huid.

The Legacy

Ashes have scattered her, her money disowns her, but I sit down to write at the desk she willed me, watching the lamp resurrect her glistening lives.

layer after layer I inherit their light immortality, where in the end my hand will sign my furniture on to children or friends, before it stops still as hers, and then is replaced again in distant, unvisited rooms, transcribing itself for ever

like shadows which follow it now, uncurling themselves in silence on printed paper and skin.

Elf gedichten Paul Muldoon*

(Vertaling Marko Fondse)

Wind en boom

Net zoals grotendeels de wind Plaats vindt waar bomen zijn, Draait grotendeels

Om ons de wereld

Vaak waar wind de bomen Heeft samengebracht, Zal één boom de andere In de armen nemen en houden. Hun takken die als gekken Zich aan elkander schurken, Het is niet echt wat je vuur noemt. Ze zijn elkaar aan 't breken.

Vaak denk ik dat ik zou moeten zijn Zoals de boom alleen, nergens op uit,

Mijn ene eigen arm toch kon noch zou de andere Willen breken. Maar aan mijn gebroken botten Voorvoel ik weersomslag.

Wind and Tree

In the way that most of the wind Happens where there are trees, Most of the world is centred About ourselves

Often where the wind has gathered The trees together,

One tree will take

Another in her arms and hold. Their branches that are grinding Madly together,

* Paul Muldoon werd geboren in 1951, in County Armagh (Noord-Ierland), en studeerde in Belfast, waar hij o.m. werkte voor de TV. Hij publiceerde de bundels New Weather (1973), Mules(1977), Why Brownlee Left (1980), Quoof (1983) en Madoc, a Mystery (1990). Hij redigeerde The Faber Book of Contemporary Irish Poetry. Muldoon schrijft vrije verzen met soms onregelmatig (half)rijm. Zijn poëzie is rijk aan historische en culturele verwijzingen.

Often I think I should be like The single tree, going nowhere,

Since my own arm could not and would not Break the other. Yet by my broken bones I tell new weather.

Opstappen

Toen Odysseus zich mat met de wijnrode zee Bleef zijn handboog thuis bij Penelope, Die voor niemand zou buigen dan hem alleen. Traag schuif ik langs de boekenkast heen, Langs Byron, die boef, Raymond Chandler, Howard Hughes; The Hidden Years, Langs Blaise Pascal, die, in lederen band, De leegte peilde aan zijn linkerkant: Boeken die je hield voor je eigendom Laten los als stenen en vallen om

Met een plons in dit zich verwijdend nauw Dat mij scheidt van mijn lieve vrouw; Een primus, slaapzak, de boog die ik eens

In document De Tweede Ronde. Jaargang 12 · dbnl (pagina 148-200)