• No results found

Verslag focusgroep validatie

Burgerschapsvorming x Nederlands: alledaagse framing

Bijlage 4: Verslag focusgroep validatie

Datum: 14 mei 2019

Deelnemers: 5 docenten Nederlands, op dit moment lesgevend in vwo onderbouw, vwo bovenbouw en havo bovenbouw (maar op een naallemaal met ervaring in vwo onderbouw) Duur: 28 minuten

Voordat ik begon aan de gesprekagenda (bijlage 3), lichtte ik aan de hand van een hand-out (bijlage 2) toe wat ik aan het doen was. Ik legde mijn theoretisch kader uit, mijn doelen en mijn ontwerpregels en legde vervolgens uit wat ik van mijn collega’s nodig had.

Ik zal de opmerkingen, aanmerkingen en tips wat betreft de verschillende

ontwerpregels hieronder per onderwerp weergeven. Om onderscheid te maken tussen de bijdrages van verschillende docenten en tegelijkertijd hun privacy te waarborgen heb ik docent 1 tot en met 5 de fictieve namen Adam, Bo, Chris, Daan en Elisa gegeven. Elisa heeft niet heel actief aan het gesprek deelgenomen. Ze kwam erbij zitten omdat ze aangaf het onderwerp interessant te vinden, maar niet per se veel te willen toevoegen.

Vooraf

Voorafgaand aan het gesprek vraagt Chris of het klopt dat mijn doel niet is om leerlingen iets te leren over de wetenschap achter framing. Ik antwoord dat ik er inderdaad bewust voor heb gekozen om me meer te richten op het algemenere bewustzijn van het bestaan van zoiets als framing dan om er keiharde theorie aan te te verbinden, maar dat dit uiteraard ter discussie kan staan.

Cabaret

Adam geeft aan dat leerlingen, zeker in klas 3, ironie en cynisme ontzettend moeilijk vinden, dus dat het ‘makkelijk cabaret’ moet zijn, met niet teveel lagen erin. Ook omdat hun

wereldbeeld nog vrij klein is. Hij denkt hierbij bijvoorbeeld aan Jochem Myjer. Daan oppert Brigitte Kaandorp.

Bo noemt Daniël Arends, met de kanttekening dat dat alweer moeilijker is dus dat leerlingen dan wel veel begeleiding nodig hebben van de docent. De docent kan dan eerst expliciet toelichten wat een cabaretier doet, zodat leerlingen het er daarna zelf uit kunnen halen. Ze noemt als voorbeeld dat Arends iets zegt over een bepaalde groep waar hij zelf uitkomt. Dat moet je dan expliciet benoemen.

Daan noemt Theo Maassen, die lekker hard is, waardoor het duidelijker is wat hij doet. Het ligt er dik bovenop bi hem.

De docenten concluderen instemmend dat cabaret zeker bruikbaar is, maar dat het wel fragmenten moeten zijn waarbij het er dik bovenop moet liggen wat er gebeurt.

Actuele onderwerpen

Volgens Adam moeten het wel onderwerpen zijn die ze kennen. Hij noemt dat hij in de bovenbouw Zondag met Lubach kijkt, wat ook satirisch is, en dat leerlingen bij te lastige, bijvoorbeeld erg politieke onderwerpen (zoals Europese regelgeving of de chloorkippen), afhaken, omdat ze er te weinig vanaf weten.

Daan voegt toe dat je wel zou kunnen denken aan het televisieprogramma Even Tot Hier, van Van der Laan en Woe, waar ze een ingewikkeld onderwerp in één minuut

uitleggen, met ook veel humor erbij. Nadeel ervan is wel dat ze vaak ook verwijzen naar gebeurtenissen eerder in het programma, wat voor leerlingen dan weer lastig is.

Bo vraagt of ik alleen cabaret wil gebruiken, of ook andere dingen. Ik geef aan dat ik twijfel of dat verstandig is, of dat ik toch ook bijvoorbeeld krantenberichtjes moet gebruiken. Adam noemt de satirische website De Speld als mogelijke bron van materiaal. Chris voegt toe dat ook dat wel ingewikkeld is om uit te leggen waarom dat ironie is, tenzij het er dik bovenop ligt.

Framing

Bo zegt dat ze denkt dat ik nog een stapje terug moet: ik wil ze uitleggen wat framing is en moet ze dat leren herkennen. Daarvoor moet ik in eerste instantie met hele simpele

voorbeelden komen. Dat is dan niet per se uit kranten, maar bijvoorbeeld de manier waarop je mensen slecht nieuws kan brengen: heel voorzichtig tegenover heel hard.

Adam voegt toe dat het ook kan helpen om leerlingen zelf dingen te laten framen. Je kunt daar ook eventueel theorie van beeldspraak, eufemisme en hyperbolen bij gebruiken. Chris waarschuwt ook dat het wellicht verstandig is er een paar termen bij te gebruiken (zoals connotatie, denotatie etc.), om leerlingen te laten zien dat ze er ook iets van leren, omdat ze anders als snel denken dat het heel erg voor de hand ligt. Daan voegt toe dat je daarmee ook kan duidelijk maken dat framing niet altijd negatief is, wat volgens hem ook heel belangrijk is.

Ik vat samen dat het verstandig is bij de basis te beginnen en er wel iets van theorie bij te gebruiken. Iedereen reageert instemmend. Elisa stelt dat ik misschien een opbouw kan gebruiken waarin ik dan uiteindelijk met cabaret eindig, omdat dat toch het lastigst is. Adam reageert instemmend, dat is een goed idee omdat daarmee het doel helder is. Zo kun je de theorie inbedden in de opdrachten.

Kritisch denken

Ik vraag of ze denken dat kritisch na laten denken over dit soort onderwerpen haalbaar is in een vwo 3-klas, omdat ze het waarschijnlijk wel heel lastig vinden. Iedereen reageert

instemmend. Bo zegt dat kritisch denken in feite niet meer is dan twijfelen aan hetgeen dat je ziet of in ieder geval niet zomaar aannemen dat een tekst geen andere betekenis kan hebben. Volgens haar zit dat impliciet al in elke opdracht over framing.

Ik vraag wat manieren zijn om leerlingen kritisch na te laten denken. Bo zegt dat je dat heel erg kan stimuleren door leerlingen te dwingen iets te verdedigen waar ze eigenlijk niet per se zelf voor zijn.

Chris zegt dat als je het koppelt aan framing je zou kunnen bespreken wat een bepaald woord nou met iemand doet, wat is bijvoorbeeld het verschil tussen dood gaan en naar de hemel gaan? Of mag je tegen kinderen zeggen ‘opa is gaan slapen?’ Daan zegt dat je met dit specifieke voorbeeld wel moet oppassen, omdat er net een familielid van een leerling overleden kan zijn. Bo zegt dat je als onderwerp ook iets op school zou kunnen nemen, omdat docenten zelf ook veel framen. Ook woorden die docenten gebruiken zit een bepaalde gevoelswaarde. Daan geeft als voorbeeld het verschil tussen ‘je bent dom’ en ‘je hebt iets minder talent’.

Samenwerkend leren

Als ik vraag naar het nu van samenwerkend leren voor mijn doelen, wordt er gelachen. De docenten geven aan dat ze in principe altijd voor samenwerkend leren zijn. ‘Laat ze met elkaar maar eens uit zo’n opdracht komen’ zegt Chris. Bo oppert het idee om een klas in groepen te verdelen en de leerlingen verschillende functies te geven (voor, tegen,

genuanceerd) en ze zelf iets te laten maken (schrijven, filmen) om een boodschap over te brengen, maar dan met een bepaalde connotatie.

Chris noemt de denkhoeden van Bono, een managementmethode. Hierbij krijgt de groep een onderwerp om te bespreken en krijgt iedereen een denkhoed op. De een heeft bijvoorbeeld een zwarte hoed, die moet heel zwartgallig en altijd negatief zijn, de ander is rood en denkt altijd vanuit de mens. Hij zegt dat je dit idee wel kan ombouwen naar een werkvorm om vanuit een bepaalde positie te kijken, omdat het al heel snel met framing te maken heeft. De leerlingen moeten namelijk andere woorden kiezen et cetera. De groep reageert hier heel enthousiast op. Chris voegt toe dat je er al snel een leuk spelletje van maken, waar leerlingen de hoed ook kunnen doorgeven.

Daan voegt daaraan toe dat je met deze werkvorm ook meteen bezig bent met kritisch denken, omdat je heel erg bezig bent met wat je zegt. Bovendien kan er wat vaart in, zegt Chris. En uitdaging voor vwo, voegt Bo toe.

Andere tips/ideeën

Ik vraag of de docenten los van het net besprokene nog andere opmerkingen of tips hebben.

Chris zegt dat de opdrachten heel helder en volledig moeten zijn. Bo zegt dat het ook goed is om duidelijk te zijn over waar de leerlingen naartoe werken, wat er per les af moet zijn en wat ze er uiteindelijk mee moeten en zelfs aan het begin al te benoemen wat de uiteindelijk opdracht voor een cijfer is. Chris zegt dat je ook duidelijk moet zijn over wat het leerlingen oplevert, wat ze eraan hebben.

Bo zegt dat je ook moet oppassen met hele gevoelige onderwerpen. Chris zegt dat je filmfragmenten altijd eerst zelf moet kijken.

Daan zegt dat als je van plan bent het op te hangen aan actuele onderwerpen, het misschien een idee is om bij maatschappijleer te kijken hoe ze dat aanpakken en wat ze behandelen, zodat ze er daar misschien ook iets aan hebben. Bo voegt toe dat je het ook kan vragen bij WON (Wetenschaps Oriëntatie Nederland), dat leerlingen wel in de

onderbouw hebben en waar framing ook wel eens aan bod zou kunnen komen. Dan voorkom je dat je dingen dubbel doet, en kan je wellicht zelfs aansluiten bij wat er al gebeurt.

Het gesprek eindigt ermee dat de docenten uitdrukken dat ze enthousiast zijn over dat wat er nu al ligt. Ik beloof ze op de hoogte te houden.

Bijlage 5: Uitwerking prototype