• No results found

4 Klachtenregelingen; verschillen, overeenkomsten en onduidelijkheden

4.3 Zijn deze verschillen te rechtvaardigen of is harmonisatie wenselijk?

Slechts een beperkt aantal beslissingen in de Bvt zijn beklagwaardig, indien de klachtmogelijkheden worden vergeleken met de Wet Bopz en de aanvullende klachtmogelijkheden van de Wkkgz. Er is hier sprake van rechtsongelijkheid waarvan moet worden afgevraagd of dat gezien het doel van de Bvt te rechtvaardigen is. De wetgever achtte bij de inwerkingtreding van de Bvt een beperkte motivatie voor de behandeling karakteristiek voor de verpleegde.220 De toekenning van concrete rechten met de mogelijkheid daartegen beklag en beroep in te stellen bij een beweerde schending, verkleint de ruimte van de behandelaar om de verpleegde zelf te stimuleren aan de gedragsverandering te werken en de verantwoordelijk voor hun doen en laten zelf te dragen.221 De verpleegde kan immers in dit geval op die rechten aanspraak maken zonder dat de behandelaar een positieve prikkel tot gedragsverandering kan benutten.222 De wetgever geeft aan dat bij de opzet van de materiële rechtspositie hiermee rekening moet worden gehouden en dat dit is terug te zien in het onderscheid tussen zorgplichten en concrete rechten.223 In de tweede en derde evaluatie van de Bvt is al aangegeven dat rechtsbescherming ten aanzien van de klachtgronden is achtergebleven en moet worden uitgebreid ten aanzien van behandelinhoudelijke aspecten. Akveld en Van der Voet hebben daarnaast het standpunt ingenomen dat uit het oogpunt van een verdedigbare rechtsgelijkheid het niet valt uit te leggen dat de positie van de verpleegde die is opgenomen in een fpc een ander en beperkter rechtsbeschermingsregime zou gelden dan voor andere opgenomen.224 De verpleegde heeft daarnaast geen mogelijkheid om ten aanzien van bejegeningskwesties een klacht in te dienen, hetgeen naar mijn idee los staat van een mogelijke prikkel tot gedragsverandering.

Naast de rechtsbescherming van de verpleegde blijft de mogelijkheid om de kwaliteit van de zorg te verbeteren onbenut aangezien een verpleegde niet kan klagen ten aanzien van behandelinhoudelijke aspecten. Het kwaliteitsargument en rechtsbeschermingsargument gaan naar mijn idee het doel van de wetgever, de positieve prikkel en het voorkomen van het

220 Kamerstukken II, 1993/94, 23445, nr. 3 p. 14. 221 Kamerstukken II, 1993/94, 23445, nr. 3 p. 14. 222 Kamerstukken II, 1993/94, 23445, nr. 3 p. 14. 223 Kamerstukken II, 1993/94, 23445, nr. 3 p. 14.

frustreren van de behandeling, voorbij. Overigens kan hierbij een keuze worden gemaakt in het uitbreiden van klachtgronden in de Bvt-klachtenprocedure of het overwegen van de toepasselijkheid van de Wkkgz voor de algemene en behandelinhoudelijke klachten.

De pvp, klachtenfunctionaris en maandcommissaris verschillen sterk van elkaar. De mogelijkheid die de minister geeft om de pvp en de klachtenfunctionaris samen te voegen is, gezien de verschillende functies, uitgangspunten en doelgroepen, een oplossing die in de praktijk lastig vorm te geven is. In de Bvt ontbreekt daarentegen een onafhankelijke vertrouwenspersoon die de verpleegde ondersteunt aangezien de maandcommissaris onvoldoende onafhankelijk en onpartijdig wordt geacht. Gezien de beperkte kring van klachtgerechtigden en de vormeisen die aan het klaagschrift worden gesteld, acht ik het ontbreken van een vertrouwenspersoon in de Bvt een gemis en acht ik het met het oog op de Wet Bopz, niet te rechtvaardigen. Ook dient een positie van de klachtenfunctionaris in de Wkkgz te worden overwogen aangezien een klachtenfunctionaris, in dienst van de zorginstelling, de schijn van partijdigheid met zich mee zou kunnen brengen. Daarnaast wordt wellicht meer de nadruk gelegd op de bemiddelingsfunctie, die de klachtenfunctionaris ook dient te vervullen.

Er is geen rechtvaardiging te bedenken voor de verschillen in de formele aspecten van de klachtenprocedures. De Bvt maakt bijvoorbeeld geen onderscheid in een klacht ten aanzien van een beslissing die wel of geen gevolg heeft. De verpleegde in de Bvt zou daarom gebaat zijn met een snelle onafhankelijk toetsing ten aanzien van vrijheidsbeperkende beslissingen. Ook heeft de verpleegde niet de mogelijkheid om in beroep te gaan bij overschrijding van de termijn door de commissie. Deze mogelijkheid heeft de patiënt op grond van de Wet Bopz of Wkkgz wel. Daarnaast geeft de termijn waarbinnen de verpleegde een klacht moet worden ingediend, weinig mogelijkheden.

Ten slotte is het verschil in de toetsing door de beklagcommissie van de Bvt en de klachtencommissie in de Bopz opmerkelijk. De terughoudende marginale toetsing in de Bvt waarbij de beklagcommissie slechts in beperkte zin toetst tegenover de volle toetsing in de Bopz, waarbij de klachtencommissie de beslissing in zijn volle omvang beoordeeld, is de conclusie dat de rechtsbescherming van de verpleegde in de Bvt minder ver reikt dan de patiënt die op grond van de Wet Bopz zijn klacht laat beoordelen. Gezien de zeer ingrijpende klachtgronden waarbij vrijheidsbeperking niet de uitzondering is, acht ik een marginale toetsing door de beklagcommissie onvoldoende te rechtvaardigen.

De rechtspositie van de tbs-gestelde in een fpc is ten aanzien van de klachtgronden, het ontbreken van een onafhankelijke vertrouwenspersoon, de vormvereiste van het verzoekschrift, beduidend minder sterk dan tbs-gestelde die in een andere instelling is opgenomen. Bij de hiervoor beschreven onderwerpen acht ik het, gezien de ontbrekende rechtvaardiging en rechtsongelijkheid waarbij de verschillen onder één dak groot kunnen zijn, wenselijk om dit zoveel mogelijk te harmoniseren waarbij met name het klachtrecht van de Bvt moet worden afgestemd op die van de Wet Bopz.