• No results found

In dit onderzoek heb ik getracht te onderzoeken in hoeverre de noodzaak bestaat tot harmonisatie van het klachtrecht ten aanzien van patiënten die zijn opgenomen in een psychiatrisch ziekenhuis. Om te bepalen welk klachtrecht van toepassing is, is gekeken naar de verschillende titels van opname, de hierbij horende rechtsposities en de verschillende locaties waarin een patiënt kan worden opgenomen. Hieruit vloeit voort dat dat een patiënt, afhankelijk van de titel en locatie, een klacht kan indienen op grond van de Wkkgz, Wet Bopz of Bvt.

De belangrijkste verschillen

De verschillende klachtenregelingen zijn in hoofdstuk drie besproken en in hoofdstuk vier met elkaar vergeleken. De belangrijkste verschillen vat ik onderstaand samen. Geconstateerd is dat slechts een beperkt aantal beslissingen in de Bvt beklagwaardig zijn indien de klachtmogelijkheden worden vergeleken met de Wet Bopz en de Wkkgz. Ook ontbreekt in de Bvt een vertrouwenspersoon die de verpleegde ondersteunt, in vergelijking met de Wet Bopz. Ten slotte zijn er verschillen te vinden in de formele aspecten van de klachtenprocedures. Zo toetst de beklagcommissie in de Bvt slechts marginaal. De klachtencommissie in de Wet Bopz doet echter een volle toetsing. Ook de termijnen in de verschillende klachtenregeling wijken van elkaar af. De verpleegde in de Bvt heeft bij het verstrijken van de termijn, in tegenstelling tot de Wkkgz en de Wet Bopz, ook niet de mogelijkheid om de klacht in beroep aan de RSJ voor te leggen.

Tevens hangt het af van de regeling op welke manier een klaagschrift moet worden ingediend en stelt de Bvt andere en meer eisen ten aanzien van het klaagschrift, dan de Wet Bopz of de Wkkgz. De kring van klachtgerechtigden in de Bvt is daarbij beperkt tot de verpleegde zelf en zijn wettelijk vertegenwoordiger. De Wet Bopz geeft een breder perspectief van de kring van klachtgerechtigden.

Worden deze verschillen opgelost door de Wvggz?

Het wetsvoorstel Wvggz voorziet in een breder perspectief aan klachtgronden, hiermee worden er nog grotere verschillen gecreëerd tussen de rechtspositie van de verpleegde in de Bvt of degene die in het civielrechtelijke kader verblijft. Ook blijft de positie van de pvp hetzelfde en hanteert de Wvggz dezelfde termijnen voor de behandeling van klachten als de Wet Bopz. Nu de Wvggz ook voorziet in de mogelijkheid om in eerste aanleg de patiënt een schadevergoeding toe te kennen is de rechtspositie van de verpleegde binnen de Bvt die voor

een schadevergoeding naar de burgerlijke rechter moet, opnieuw minder sterk. De kring van klachtgerechtigden is beperkter dan de Wet Bopz en afgestemd op de Wkkgz. Op dat punt zijn de verschillen tussen de Wet Bopz en de Wkkgz geharmoniseerd. De verschillen met de Bvt worden in het Wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg echter niet opgelost en blijven in stand of zijn zelfs groter geworden.

Bestaat er een rechtvaardiging voor deze verschillen?

De wetgever heeft ervoor gekozen om een beperkt aantal beslissing in de Bvt beklagwaardig te maken omdat de verpleegde slechts beperkt gemotiveerd wordt geacht. De toekenning van concrete en dus beklagwaardige rechten zou de ruimte van de behandelaar verkleinen om de verpleegde zelf te stimuleren aan de gedragsverandering te werken en de verantwoordelijk voor hun doen en laten zelf te dragen.252 Uit de derde evaluatie Bvt is gebleken dat de rechtvaardiging, die is genoemd in de parlementaire geschiedenis, is achterhaald en dat de rechtsbescherming van de verpleegde ten aanzien van klachtgronden in de Bvt is achtergebleven met name ten aanzien van behandelinhoudelijke aspecten.253 Hiervoor ontbreekt inmiddels de rechtvaardiging. Het valt niet meer meer uit te leggen dat de verpleegde die is opgenomen in een fpc een beperktere rechtsbescherming geniet dan indien deze persoon zou verblijven in een instelling met een lager beveiligingsniveau. Geen rechtvaardiging heb ik kunnen vinden voor het feit dat de verpleegde geen mogelijkheid heeft om ten aanzien van bejegeningskwesties een klacht in te dienen, hetgeen losstaat van een mogelijke prikkel tot gedragsverandering.

Er is bovendien geen rechtvaardiging te bedenken voor de verschillen in de formele aspecten van de klachtenprocedures. Met name de marginale toetsing van de beklagcommissie in de Bvt ten aanzien van ingrijpende beslissingen is naar mijn mening onvoldoende te rechtvaardigen.

Aanbevelingen

De rechtspositie van de verpleegde in een fpc is ten aanzien van de beperkte klachtgronden, het ontbreken van een onafhankelijke vertrouwenspersoon die de patiënt ondersteunt, de beperkte kring van klachtgerechtigden, de vormvereisten van het verzoekschrift en de marginale toetsing beduidend minder sterk dan van een patiënt met een forensische titel die in een andere instelling is opgenomen. Gezien de ontbrekende rechtvaardiging en de rechtsongelijkheid waarbij de verschillen onder een dak groot kunnen zijn, is het mijns

252 Kamerstukken II, 1993/94, 23445, nr. 3 p. 14. 253 Van der Wolf e.a. 2016, p.121.

inziens wenselijk om dit zoveel mogelijk te harmoniseren waarbij met name het klachtrecht van de Bvt moet worden afgestemd op het klachtrecht van de Wet Bopz.

De volgende concrete aanbevelingen, die aanpassing van de Bvt inhouden, kunnen hiervoor worden gedaan:

Aanbeveling 1:

Het toevoegen van een vertrouwenspersoon die de verpleegde ondersteunt in de Bvt. Aanbeveling 2:

Het creëren van een snelle en volle toetsing ten aanzien van (vrijheidsbeperkende) beslissingen waartegen een klacht kan worden ingediend in de Bvt.

Aanbeveling 3:

De klachtgronden van de Bvt uitbreiden met de mogelijkheid om ook ten aanzien van behandelinhoudelijke aspecten en bejegeningskwesties een klacht in te dienen of het van toepassing verklaren het klachtrecht van de Wkkgz in aanvulling op de Bvt.

Tot slot

Het huidige klachtrecht van de Wkkgz is relatief nieuw en dit betekent dat het nog een weinig uitgekristalliseerd rechtsgebied is met beperkte jurisprudentie. Vanzelfsprekend ben ik benieuwd hoe het klachtrecht zich in de toekomst en de praktijk zal gaan ontwikkelen. Nieuwsgierig ben ik naar de reactie van de wetgever op de aanbevelingen die volgen uit de derde evaluatie van de Bvt en blijft het klachtrecht in ontwikkeling gezien het Wetsvoorstel verplichte ggz. Uiteraard zal ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen.

Literatuurlijst

Literatuur

Dute 2008

J.C.J , De Wet BOPZ; Artikelsgewijs commentaar, Den Haag: SDU 2008 (online bijgewerkt tot 2014).

Keurentjes 2012

R.B.M Keurentjes, Tekst en toelichting. Wet Bopz (Editie 2012), Den Haag: SDU 2012. Keurentjes 2012.

Leenen e.a. 2014

H.J.J. Leenen e.a., Handboek Gezondheidsrecht, Den Haag: Boom Juridische Uitgevers 2014.

Ministerie van Veiligheid en Justitie 2016

Ministerie van Veiligheid en Justitie, Handboek Forensische zorg, Den Haag : Ministerie van Veiligheid en Justitie 2016.

Stikker 2013

T. Stikker, De samenhang tussen de WGBO en de Wet Bopz, Den Haag: SDU 2013.

Struik 2016

S.Struijk, Tekst & Commentaar, commentaar op Beginselenwet TBS, Deventer: Kluwer 2016.

Vlaardingerbroek 2008

P.Vlaardingerbroek, Wet Bopz, Tekst en Commentaar Personen- en familierecht, Deventer: Kluwer 2008 (online bijgewerkt tot 2016).

Van der Wolf 2012

M.J.F. van der Wolf, TBS – veroordeeld tot vooroordeel. Een visie na analyse van historische

fundamenten van recente knelpunten, het systeem en buitenlandse alternatieven (diss.

Tijdschriftartikelen

Dute 2016

J.C.J. Dute, ‘De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg: voortgang en achteruitgang’,

TvGR 2016, (40) 2.

Friele 2016

R.D. Friele, Klachtrecht: ‘het recht op een luisterend oor’, TvGR, 2016 (40) 2.

De Groot 2016

G. de Groot, ‘Kaderstellend programma van eisen Wkkgz-geschilleninstanties’, TvP 2016, 3.

Heeren 2015

H. Heeren 2015, ‘Het nieuwe artikel 51 lid 3 Wet Bopz’, JGGZR 2015, 1, nr. 5.

Hendriks, Van der Meer & Van Meersbergen 2016

A.C. Hendriks, H.C.B Van der Meer & D.Y. van Meersbergen, ‘Nieuwe kwaliteits- en klachtenwet voor gezondheidszorg’, NJB 2016, 71.

Kastelein 2016

W.R. 3Kastelein, ‘De Wkkgz is er: een nieuwe klachten- en claimregeling in de zorg!’, TvGR, 2016 (40) 2.

Legemaate 2013

J. Legemaate, ‘Nieuwe wetgeving over het klachtrecht: winst of verlies?’, TvGR 2013 (37) 5.

Steen 2016

S.M.Steen, ‘Samenloop tussen de Wkkgz en de Wet Bopz: een verbetering voor klachtenbehandeling?’, TvGR, 2016 (40) 7.

Widdershoven 2016

T.P. Widdershoven, ‘Klachtenfunctionaris en patiëntenvertrouwenspersoon: naast rechtsbescherming als ‘mediation’ toegevoegde waarde?’, JGGZR 2016, 34, nr. 3.

Wetsevaluaties

Van der Wolf e.a. 2016

M. van der Wolf e.a., Op zoek naar nieuw evenwicht. Derde evaluatie van de Beginselenwet

verpleging ter beschikking gestelden, Rotterdam: Boom Juridische uitgevers 2016.

Legemaate e.a. 2014

J. Legemaate e.a., Thematische wetsevaluatie gedwongen zorg, Den Haag: ZonMw 2014.

Van der Hoek e.a. 2009

D. van der Hoek e.a., Balanceren met recht. Onderzoek naar de beginselenwet verpleging ter

beschikkinggestelden in de klinische praktijk, Den Haag: WODC, Universiteit Utrecht Pompe

instituut 2009.

Evaluatierapport: voortschrijdende inzichten... 2007

Evaluatierapport: voortschrijdende inzichten... Derde evaluatiecommissie Wet Bopz Den Haag: Ministerie van VWS 2007.

Evaluatie Wet Bopz 2002

Evaluatie Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen, Conclusies en aanbevelingen van de begeleidingscommissie, Den Haag: ZonMw 2002.

Kamerstukken Kamerstukken II, 2015/16, 32399, nr. 27. Kamerstukken II, 2015/16, 32399, nr. 25. Kamerstukken II, 2013/14, 33844, nr. 3. Kamerstukken II, 2009/10, 32402, nr.3 Kamerstukken II, 2003/04, 28350, nr. 4. Kamerstukken II, 2002/03, 28999, nr. 3. Kamerstukken II, 2001/02, 27289, nr. 239b. Kamerstukken II, 1993/94, 23445, nr. 3. Kamerstukken II 1992/03, 23258, nr. 3. Kamerstukken I, 2014/15, 32402, m.

Kamerstukken I, 2013/14, 32402, I. Kamerstukken I 2009/10, 28999, nr. 3. Kamerstukken I, 1996/97, 23445, nr. 33a. Aanhangsel Handelingen II, 2015/16, 2987.

Jurisprudentie

HR 10 juli 2015, NJ 2015, 381 (m.nt. J. Legemaate).

HR 16 maart 2007, BJ 2007, 14, (m.nt. H.E. Bröring); NJ 2007, 378, (m.nt. J. Legemaate);

TvGR 2007, 26, (m.nt. J.C.J. Dute).

HR 12 oktober 2004, BJ 2005, 2 (m.nt. T.P. Widdershoven).

HR 18 april 2003, BJ 2003, 21.

Hof Arnhem 14 februari 2006, TvGR 2006, 25 (m.nt. Akveld en Van der Voet). Rb. Utrecht 11 augustus 1999, nr. 86457/HA ZA 98-1203.

RSJ 7 maart 2016, 15/3630/TA, RSJ 8 augustus 2016, 16/1742/GA RSJ 29 januari 2016, 15/2300/TA. RSJ 30 januari 2009, BJ 2009, 32. RSJ 11 februari 2008, 07/1523 RSJ 27 september 2007, 07/0977/TA. RSJ 20 september 2005, 05/2224/STA. RSJ 29 september 1999, C99/29.

Abstract – Samenvatting

De rechtspositie van de patiënt wordt bepaald door de titel van opname en de locatie waar de patiënt verblijft. Dit betekent dat de rechtspositieregelingen van de opgenomen patiënten met elkaar kunnen verschillen. Een belangrijk onderdeel van de rechtspositie van de opgenomen patiënt is het klachtrecht. Hieruit vloeit voort dat dat een patiënt, afhankelijk van de titel en locatie, een klacht kan indienen op grond van de Wkkgz, Wet Bopz of Bvt.

Deze scriptie brengt het hedendaags en toekomstig klachtrecht van de patiënt die in een psychiatrisch ziekenhuis is opgenomen, in kaart. Gekeken wordt naar de verschillen tussen de regelingen en of die te rechtvaardigen zijn. Indien de verschillen niet te rechtvaardigen of verklaarbaar zijn, wordt er gekeken of harmonisatie wenselijk is. Concluderend is de rechtspositie van de verpleegde in een fpc is ten aanzien van de beperkte klachtgronden, het ontbreken van een onafhankelijke vertrouwenspersoon die de patiënt ondersteunt, de beperkte kring van klachtgerechtigden, de vormvereisten van het verzoekschrift en de marginale toetsing beduidend minder sterk dan van een patiënt met een forensische titel die in een andere instelling is opgenomen. Gezien de ontbrekende rechtvaardiging en de rechtsongelijkheid waarbij de verschillen onder een dak groot kunnen zijn, is het wenselijk om dit zoveel mogelijk te harmoniseren waarbij met name het klachtrecht van de Bvt moet worden afgestemd op het klachtrecht van de Wet Bopz.