• No results found

6 Verschillen in Europa-competenties tussen leerlingen op tto scholen

6.3 Vergelijking met de ICCS-studie

6.3.2 Verschillen in houdingen tussen schooltypen

Net als in de voorgaande paragrafen is getracht de verschillen in houdingen te verklaren aan de hand van achtergrondkenmerken van leerlingen. In Tabel 6.7 zijn de resultaten voor de identificatie van leerlingen met Europa, hun interesse in het leren van moderne vremde talen en hun houding tegenover Europese samenwerking weergegeven.

Identificatie met Europa

Model 1 in Tabel 6.7 geeft, analoog aan Tabel 6.6, weer dat ICCS-leerlingen zich gemid-deld sterker met Europa identificeren dan tto-leerlingen (verschil .13 op een 4-puntsschaal) en ELOS-leerlingen (verschil van .22 op een 4-puntsschaal).

In model 3 zijn deze verschillen, na correctie voor achtergrond en thuisklimaat, nog steeds aanwezig. Wel is het verschil tussen ELOS-leerlingen en tto-leerlingen voor een belangrijk deel verdwenen. De verandering voor met name ELOS-leerlingen lijkt voor een belangrijk deel toe te schrijven aan het grotere percentage niet-Nederlandse leerlingen op ELOS-scholen. Nederlandse leerlingen hebben meer het gevoel deel uit te maken van Europa dan leerlingen die in een ander land zijn geboren. Hierbij gaat het met name om Turkse en Marokkaanse leerlingen. Mogelijk is het feit dat het thuisland van henzelf en/of hun ouders geen deel uitmaakt van Europa de reden dat hun betrokkenheid bij Europa geringer is. Het is ook denkbaar dat deze leerlingen zich tussen twee culturen bewegen, en hun identificatie zich primair daarop richt.

Uit Tabel 6.7 komt verder naar voren dat leerlingen met een relatief hoge sociaal-economische status (gemeten aan de hand van het aantal boeken thuis) zich eerder met Europa vereenzelfigen dan leerlingen met een geringer sociaal-economische status.

Attitude tegenover vreemde talen verwerving

Tabel 6.7 geeft weer, analoog aan tabel 6.6, dat tto-leerlingen niet significant verschillen van ELOS- en ICCS-leerlingen waar het hun houding ten opzichte van het leren van moderne vreemde talen betreft. Dit verandert niet wanneer voor achtergrondkenmerken en het thuisklimaat van leerlingen wordt gecorrigeerd. Achtergrondkenmerken die van invloed lijken te zijn op de houding tegenover vreemde talen, zijn de gezinssituatie van leerlingen en de interesse die hun vader heeft in politieke en sociale kwesties. Gemiddeld genomen staan de leerlingen die deelnamen aan het onderzoek en uit een één-ouder gezin afkomstig zijn, negatiever tegenover het belang van moderne vreemde talen. Omgekeerd heeft een grote interesse van de vader in politiek en maatschappij een klein positief effect op de houding van leerlingen tegenover het leren van vreemde talen.

Attitude t.o.v. Europese samenwerking

Tabel 6.7 geeft weer, analoog aan Tabel 6.6, dat tto-leerlingen niet significant verschillen van ELOS- en ICCS-leerlingen waar het hun houding ten opzichte van Europese samenwerking betreft. Evenals voor hun houding tegenover het leren van moderne vreemde talen, verandert dit niet wanneer voor achtergrondkenmerken en het thuisklimaat van leerlingen wordt gecorrigeerd. Ook voor de houding van leerlingen ten opzichte van

Europese samenwerking geldt dat leerlingen afkomstig uit één-ouder gezinnen hier relatief negatiever tegenover staan.

6.4 Resumé

In dit hoofdstuk zijn de resultaten van de vergelijkingen met andere scholen beschreven.

Hierbij gaat het enerzijds om vergelijking van (de resultaten van) het huidige onderzoek met het ELOS-onderzoek (Maslowski et al., 2009) en anderzijds om een vergelijking tussen tweedejaars vwo-leerlingen die deelnamen aan de tto-, ELOS- en ICCS-onderzoeken.

Vergelijking met de ELOS-studie

Uit de ‘bruto’ analyses komt naar voren dat tto-leerlingen iets meer kennis van Europa hebben dan leerlingen op ELOS-scholen. De verschillen op de toetsscores zijn relatief klein, maar niettemin statistisch significant. Ook op de meeste overige ‘competenties’

scoren de tto-leerlingen hoger dan de ELOS leerlingen, met ‘interesse voor het leren van talen’ als een opvallende uitzondering. Via regressie-analyses zijn de gevonden bruto-verschillen tussen tto- en ELOS-leerlingen (in het vwo) gecorrigeerd voor leerjaar en achtergrond-kenmerken (leerlingkenmerken als geslacht en gezinssituatie, maar ook thuisklimaat). De voornaamste resultaten van deze analyses zijn opgenomen in Tabel 6.8.

Een plusteken (+) geeft aan dat er een significante positieve relatie tussen de betreffende afhankelijke variabele en de onafhankelijke variable bestaat, terwijl een min-teken (-) een negatieve relatie weergeeft.

Het schooltype (tto of ELOS) blijkt niet van essentiele invloed op de kennis over Europa.

Schooltype heeft wel een een positief effect op de schalen ‘zichzelf informeren’, ‘contact leggen met buitenlandse jongeren’, ‘internationale toekomstvisie’, ‘houding t.o.v. de EU’. Er bestaat een negatieve relatie tussen het schooltype en de mate waarin de leerling aangeeft geinteresseerd te zijn in het aanleren van talen c.q. het belang erkent van taalverwerving).

ELOS-leerlingen geven gemiddeld gezien vaker aan dat zij het leren van talen (zeer) belangrijk vinden (zie ook Tabel 6.3). Verwacht zou worden dat leerlingen op ELOS-scholen, waar Europa een centrale plaats inneemt, een meer positieve houding tegenover de EU zouden hebben. Voor de interesse in het leren van moderne vreemde talen daarentegen zou juist een meer positieve houding van tto-leerlingen verwacht worden.

Verder komt naar voren dat voor EIO onderwijs geldt dat er sprake is van een positief leerjaareffect: leerlingen uit de bovenbouw beschikken over meer kennis, maar scoren ook hoger op drie van de overige zes schalen. Bij de houding t.o.v. de uitbreiding van de EU is in tegenstelling tot wat in hoofdstuk 5 werd gevonden niet meer sprake van een negatieve relatie met het aantal leerjaren. Binnen ELOS-scholen is er, in tegenstelling tot tto-scholen, niet sprake van een meer negatieve houding in de bovenbouw tegenover een verdere uitbreiding van de EU. Dat betekent dat tto-leerlingen weliswaar positiever tegenover een dergelijke uitbreiding staan dan ELOS-leerlingen in klas 2, maar dat deze verschillen verdwijnen in de loop van de schoolperiode. Dat betekent dat het ELOS-onderwijs ten opzichte van het tto-onderwijs relatief lijkt bij te dragen aan een meer positieve houding

tegenover Europa bij leerlingen. Hetzelfde geldt vice versa voor de interesse in het leren van talen. Deze is, zoals hiervoor aangegeven, in klas 2 opvallend genoeg geringer in tto- dan in ELOS-scholen. Tegelijkertijd is in hoofdstuk 5 aangegeven dat de interesse in talen toeneemt onder tto-leerlingen, terwijl dit niet geldt voor ELOS-leerlingen (zie Maslowski et al., 2009). Het tweetalig onderwijs lijkt daarmee de interesse voor het leren van de moderne vreemde taal wel, in vergelijking tot andere scholen, te stimuleren.

Tabel 6.8 Overzicht van de voornaamste resultaten van de vergelijking tussen tto en ELOS

EIO- kennis Uitwisselings-activiteiten Zichzelf informeren over Europa Contact leggen met jongeren buitenland Visie op eigen internat. oekomst Houding t.o.v. uitbreiding EU Interesse in leren van talen

Schooltype (tto) + + + + -

Leerjaar + + + +

Sekse (meisje) +

Samenstelling gezin (anders) +

Verwachte af te ronden opleiding + + Herkomst moeder (buiten Europa) -

Interesse moeder in politiek etc. -

Interesse vader in politiek etc. - - - +

Aantal boeken thuis (SES) +

Aanwezigheid van krantenabonnement + + of - Relatie tussen variabele en gemeten construct is significant (p < .05)

In vergelijking met de algemene conclusies in paragraaf 5.4 (tabel 5.11) ten aanzien van factoren die verschillen tussen tto-onderbouw en –bovenbouw kunnen verklaren, doen zich geen grote wijzigingen voor. De achtergrond van leerlingen speelt geen grote rol bij de competenties die leerlingen verwerven. Opvallend is wel dat in tto-scholen de EIO-kennis die leerlingen verwerven samenhangt met het belang dat aan een goede opleiding wordt gehecht. Op ELOS-scholen blijkt dit minder het geval.

De negatieve invloed van de interesse van de ouders in politieke en maatschappelijke onderwerpen op het vergaren van informatie over Europa door leerlingen, zoals die voor tto-leerlingen in hoofdstuk 5 naar voren kwam, blijkt ook te gelden voor leerlingen op ELOS-scholen. Daarnaast is de aanwezigheid van een krant thuis positief van invloed op de mate waarin leerlingen zichzelf verder verdiepen in Europa en internationalisering. Deze parallellen tussen tto- en ELOS-leerlingen bekrachtigen de gedachte dat de thuissituatie wel de faciliteiten moet bieden, maar dat verwachtingen van ouders om interesse aan de dag te leggen voor internationalisering bij leerlingen eerder averechts werken.

Vergelijking met leerlingen uit ICCS

De leerlingen uit de deelnemende vwo-2 klassen van zowel het tto- als het ELOS-onderzoek zijn voorts opgenomen in een beperkte vergelijking met tweede klas

vwo-leerlingen uit de ICCS-studie. De resultaten laten zien dat er geen significante verschillen bestaan tussen tweede klas vwo-leerlingen op de verschillende scholen waar het gaat om hun houding ten opzichte van Europese samenwerking en de interesse in het leren van moderne vreemde talen.

Tussen leerlingen van de verschillende typen scholen doen zich daarentegen wel duidelijke verschillen voor ten aanzien van hun identificatie met Europa, waarbij leerlingen van tto-scholen zich relatief minder sterk met Europa identificeren dan (vwo) leerlingen uit de ICCS-studie. Dit is opmerkelijk, aangezien op veel ICCS-scholen geen bijzondere (extra) aandacht aan Europa wordt gegeven. De achterliggende gedachte achter ELOS en voor een deel ook het tweetalig onderwijs is dat jongeren zo meer te weten komen over andere (Europese) landen en culturen, en zich op basis hiervan meer met Europa verbonden zullen voelen. In dat kader is ook het significante verschil in identificatie met Europa tussen en ELOS-leerlingen opvallend (in het voordeel van tto), aangezien tto-scholen regelmatig een breder internationaal perspectief hanteren dan louter Europa.

Overige belangrijke voorspellers (verkregen via regressie-analyse) voor de mate van identificatie met Europa zijn de herkomst van de leerling (Nederlandse leerlingen scoren gemiddeld hoger op de schaal) en de SES (aantal boeken thuis).

Op de scholen met een specifiek EIO-curriculum geven leerlingen wel relatief vaker aan dat zij deelnemen aan activiteiten op Europees niveau. In vergelijking met de ICCS-leerlingen bezoeken ELOS- en tto-ICCS-leerlingen vaker mensen in andere Europese landen, nemen zij relatief vaker met school of de gemeente waarin ze wonen aan uitwisselingen deel en/of bezoeken ze vaker culturele of sportevenementen in andere Europese landen.

Tto-leerlingen nemen hieraan relatief het vaakst deel, vaker nog dan ELOS-leerlingen.