• No results found

5 EIO-kennis, -activiteiten, -vaardigheden en –attitudes in het

5.1 Kennis over Europa en de wereld

Om na te gaan in hoeverre de kennis van leerlingen over EIO zich ontwikkelt, is per schooltype nagegaan wat de gemiddelde verschillen tussen de onderbouw en bovenbouw klassen zijn. Hieronder worden de gevonden ‘absolute’ verschillen weergegeven. Daarna wordt voor het vwo nagegaan in hoeverre er een verschil bestaat tussen onder- en bovenbouwleerlingen wanneer gecontroleerd wordt voor (verschillen in) achter-grondkenmerken van leerlingen en hun thuissituatie. Daarbij wordt tevens nagegaan in hoeverre de vaardigheden, activiteiten en attitudes van leerlingen samenhangen met hun kennis over EIO.

5.1.1 Toetsscores

In Tabel 5.1 zijn het gemiddelde aantal punten en het percentage goede antwoorden op de EIO-toets voor leerlingen in havo en vwo weergegeven. Voor zowel havo als vwo bestaat een significant verschil in kennis tussen leerlingen in leerjaar 2 en leerjaar 5. Ook de effectgroottes (Cohen’s d) van 1.15 in het havo en .98 in het vwo wijzen op een sub-stantieel verschil in kennis tussen beide leerjaren.

Of deze kennisgroei van leerjaar 2 naar leerjaar 5, gemeten naar de doelstellingen van EIO binnen tto, ‘voldoende’ of ‘reëel’ is, laat zich echter moeilijk vaststellen. Het is (vooralsnog) lastig om de inhoud van de toets te koppelen aan de (school)doelstellingen van EIO in het tto.

Tabel 5.1 Aantal behaalde punten en percentage goede antwoorden op de kennistoets naar NB. Maximale score = 50 punten

* Verschil tussen leerjaar 2 en leerjaar 5 is significant (p < .001)

Het is verder lastig goede vergelijkingen te maken tussen de verschillende schooltypen, aangezien er in het tweede leerjaar in vergelijking met het havo ruim vier keer zoveel leerlingen uit het vwo hebben deelgenomen aan het onderzoek. Niettemin lijkt het erop dat leerlingen in de tweede klas van het vwo al over een betere kennis over EIO beschikken dan leerlingen in het havo. Dit kan echter voor de vijfde klas (door het zeer beperkte aantal leerlingen in havo-5) niet zomaar worden geconcludeerd.

Om een indruk te krijgen van de toets zijn in Tabel 5.2 enkele voorbeelditems opgenomen, waaronder drie items over (het leren van) Europese talen.

Tabel 5.2 Percentage leerlingen dat specifieke items uit de kennistoets correct heeft beantwoord

havo vwo

Leerjaar 2 Leerjaar 5 Leerjaar 2 Leerjaar 5 Voorbeelditems (n=101) (n=29) (n=434) (n=316) Wanneer was de Eerste Wereldoorlog 69 % 97% 78% 91%

De EU bepaalt wat je op school leert 71% 60% 76% 79%

De euro is het officiële betaal middel in

alle Europese landen 54% 90% 78% 92%

De officiële taal van de EU is het Engels 35% 43% 34% 51%

In welk land is het Duits geen officiële

taal 78% 78% 80% 77%

Aantal landen dat lid is van de EU 57% 80% 64% 65%

De Verenigde Naties bestaat uit de 12

grootste Europese landen 76% 77% 78% 84%

Wat is het nut van regels voor een

klas-discussie 75% 90% 85% 92%

Wanneer je in het buitenland wilt studeren moet je altijd eerst een taaltoets behalen

45% 80% 57% 80%

Uit tabel 5.2 komt naar voren dat leerlingen in de bovenbouw gemiddeld vaker het goede antwoord geven dan in de onderbouw. Ook blijkt dat leerlingen in het vwo, ten opzichte van het havo, vaker het correcte antwoord geven. In de bovenbouw is dat echter minder vaak

het geval dan in de onderbouw, waarbij (wederom) aangetekend dat de groep havisten erg klein is om een goede vergelijking te kunnen maken. Enkele items, zoals de vraag naar het land waarin het Duits niet tot de officiële talen behoort, zijn echter door zowel leerlingen in de onder- en bovenbouw als leerlingen in havo en vwo, ongeveer even goed gemaakt.

Opvallend is verder dat de waar/niet waar stelling over het Engels als (enige) officiële taal in de EU door een groot deel van de leerlingen fout wordt beantwoord. Leerlingen in de onderbouw scoren zelfs beduidend lager dan op basis van een willekeurig gekozen antwoord (50%) verwacht zou mogen worden.

5.1.2 Verschillen in kennis tussen onder- en bovenbouwleerlingen

Voor het vwo is nagegaan in hoeverre er verschil in kennis is tussen leerlingen in de onderbouw en bovenbouw van tto-scholen, wanneer gecorrigeerd wordt voor factoren die mogelijk ook samenhangen met een toename in kennis. Tevens is geprobeerd om factoren te identificeren –vaardigheden, attitudes en gedrag van leerlingen- die samenhangen met de kennis over EIO. In Tabel 5.3 zijn de resultaten hiervan weergegeven.

In model 1 is het absolute effect van het leerjaar van leerlingen op hun score op de EIO-toets weergegeven. Elk leerjaar is er een gemiddelde toename in de EIO-toetsscore van vwo-leerlingen van (afgerond) 1.58 punten. In leerjaar 2 is de gemiddelde score voor Vwo-leerlingen daarom 35.19 punten. Leerlingen in vwo-5 scoren gemiddeld ruim vier punten hoger (m = 39.93) dan leerlingen in de tweede klas.

Wanneer gecorrigeerd wordt voor achtergrondfactoren van leerlingen (model 2), zoals het geslacht en de gezinssituatie van de leerling, blijft het significante verschil in kennis tussen leerlingen in de onderbouw en de bovenbouw bestaan. Van de toegevoegde verklarende achtergrondfactoren blijkt alleen de verwachte af te ronden opleiding met de kennis over EIO samen te hangen. Het verwachte opleidingsniveau kan worden gezien als een algemene indicatie voor de motivatie en prestatie.

Er is voorts gekeken naar de thuissituatie van leerlingen. De gezinsstructuur lijkt niet van belang bij de kennis die tto-leerlingen over EIO verwerven. Wanneer de vader of moeder van een leerling niet in Europa geboren is, dan heeft dit geen effect op de EIO-toetsscore die de leerling heeft behaald. De regressiecoëfficiënten zijn weliswaar negatief, maar niet significant. De belangrijkste voorspeller binnen het gezin lijkt de opleiding van de vader.

Leerlingen scoren (significant) hoger op de EIO-toets wanneer hun vader een hogere opleiding heeft genoten/afgerond.

In model 3 is voor zowel achtergrondkenmerken als het thuisklimaat van leerlingen gecorrigeerd. Correctie voor de mate waarin beide ouders geïnteresseerd zijn in politieke en sociale onderwerpen, leidt niet tot noemenswaardige verschuivingen ten opzichte van model 2. Ook het aantal boeken dat thuis aanwezig is - een indicator die vaak gebruikt wordt om de sociaal-economische status (SES) van leerlingen te meten – heeft geen significant effect op de EIO-kennis van leerlingen.

Model 1 Model 2 Model 3 Model 4 Model 5

B (se) B (se) B se B se B se

Constante 32.04 (.42) * 33.57 (2.16) * 31.60 (2.54) * 32.05 (3.08) * 30.10 (1.75)

Leerjaar (2 of 5) 1.58 (.12) * 1.48 (.15) * 1.48 (.15) * 1.28 (.36) * 1.35 (.14)

Achtergrondkenmerken

Sekse (meisje) .54 (.44) .42 (.43) .14 (.45)

Gezinsstructuur (referentie: tweeouder gezin)

Eén ouder gezin -.71 (.88) -.80 (.86) -.69 (.86)

Anders .53 (.93) .01 (.92) .13 (.93)

Verwachte af te ronden opleiding .75 (.34) * .69 (.34) * .44 (.35)

Herkomst moeder

Ander Europees land 1.04 (1.15) .82 (1.16) .89 (1.17) Land buiten Europa -.33 (1.04) -.23 (1.01) -.45 (1.03)

Herkomst vader

Ander Europees land -.24 (1.07) .12 (1.08) .27 (1.08) Land buiten Europa -.89 (1.05) -91 (1.02) -.54 (1.03)

Opleiding moeder .69 (.47) .67 (.47) .72 (.48)

Opleiding vader 1.33 (.49) * 1.14 (.50) * 1.10 (.51) * 1.42 (.44)

Thuisklimaat

Interesse moeder in politiek en maatschappij .41 (.38) .09 (.39) Interesse vader in politiek en maatschappij -.03 (.40) -.23 (.41)

Aantal boeken thuis .02 (.02) .01 (.02)

Aanwezigheid van krantenabonnement 1.02 (.58) .64 (.60)

Participatie, mogelijkheden, visie

Zichzelf informeren over Europese kwesties 1.66 (.37) * 1.77 (.30) Participatie in uitwisselingsactiviteiten .54 (.93)

Contact leggen met jongeren in het buitenland -.58 (.48)

Europese identiteit .13 (.42)

Visie op eigen toekomst in Europa .00 (.30)

Interesse/belang van het leren van talen .10 (.46)

* Relatie tussen variabele en kennis over Europa is significant (p < .05)

In model 4 zijn enkele vaardigheden en attituden van leerlingen aan het analysemodel toegevoegd, om na te gaan of deze mogelijk als voorspellers voor de behaalde EIO toetsscore kunnen worden beschouwd. Uit de resultaten blijkt dat deze overige ‘EIO-competenties’ niet significant samenhangen met de kennis van vwo-leerlingen over EIO.

De enige uitzondering hierop vormt de mate waarin leerlingen zelf informatie vergaren over Europese en internationale politieke en sociale kwesties. Naarmate leerlingen meer actief de krant lezen, tv kijken, het internet raadplegen, en discussiëren met vrienden en familie over dit soort zaken hebben zij gemiddeld ook meer kennis over EIO.

Na het opnemen van de vaardigheden en attituden blijkt de verwachte af te ronden opleiding niet meer significant met de kennis over EIO samen te hangen. Het verschil in