• No results found

P.B. Cliteur

Beste Ankie,

Toen ik de afgelopen dagen wat liep na te denken over een bijdrage aan jouw liber amicorum, realiseerde ik mij dat wij waarschijnlijk ons gehele werkzame leven met elkaar te maken hebben gehad. Eerst waren wij beiden onder leiding van Hans Franken verbonden aan de afdeling ‘Algemene en inleidende vakken’ en het ‘Practi-cum Methoden en Technieken’. Later werd dat de ‘Afdeling Encyclopedie van de Rechtswetenschap’ en een belangrijk deel van de ‘Methoden en Technieken’, het vaardighedenonderwijs, is uitgewerkt in de vakken ‘Rechtsvinding’ en sinds kort ook ‘Schrijfvaardigheid’. Bij die laatste vakken, gegeven onder de eindverantwoorde-lijkheid van Afshin Ellian en voortreffelijk gecoördineerd door respectievelijk Arie Jan Kwak en Gelijn Molier, gaat het voornamelijk om schriftelijke vaardigheden. Maar sinds jaar en dag krijgen de Leidse rechtenstudenten naast schriftelijke ook intensief mondelinge vaardigheden gedoceerd en dat gebeurt onder jouw leiding bij het vak Moot Court. Jij hebt van Moot Court een prachtig vak gemaakt dat grote bekendheid geniet, niet alleen binnen de faculteit, maar ook bij de ouders van studenten en zelfs aan zusterfaculteiten in den lande.

Moot Court is echt jouw ‘kind’ en zoals dat met biologische kinderen gaat – eens moet je ze loslaten. Dat is nu gebeurd. Ik zal dan ook niet met een beschouwing over Moot Court komen voor jouw vriendenboek, maar wat hardop nadenken over iets waar jij de komende jaren nog ‘over gaat’: de politiek en het wetgevingsproces. Je blijft voorlopig verbonden aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal en daar had ik het over willen hebben. Immers jij bent onderdeel van de ‘wetgevende macht’ van de Staat der Nederlanden en dat is een verantwoordelijke functie.

Laat ik met de deur in huis vallen. De verloren zoon van jouw partij, Geert Wilders, is op 23 juni 2011 vrijgesproken van alle aanklachten van groepsbelediging (art. 137c Sr.) en ook van klachten tot het aanzetten tot haat, discriminatie en

Paul Cliteur is als hoogleraar encyclopedie van de rechtswetenschap verbonden aan de Leidse rechtenfaculteit en is schrijver van The Secular Outlook (Wiley-Blackwell, Oxford 2010).

15 – De verloren zoon van de VVD en een opdracht voor de wetgever

gewelddadig optreden jegens een bevolkingsgroep (art. 137d Sr.). Wij hebben sinds die vrijspraak niet de gelegenheid gehad de kwestie te bespreken en misschien is dat maar goed ook, want dat geeft mij de gelegenheid nu met jou wat gedachten uit te wisselen.

Misschien heb ik het mis, maar ik heb het idee dat door dat proces eigenlijk ook het oorspronkelijke plan van de VVD om die wetsartikelen 137c en 137d Sr. te wijzigen weer actueel is geworden. Misschien vergis ik mij, maar ik proef een brede ontevredenheid in het land over het feit dat dit proces gevoerd is, maar ook worden steeds meer vraagtekens geplaatst bij de huidige redactie van die artikelen. Misschien is het aardig die artikelen eens te belichten met de liberale ideologie als achtergrond.

Het eerste dat dan opvalt is dat die artikelen groepen burgers bepaalde rechten toekennen. Daar begint al een zekere argwaan bij de liberaal, want die gaat ervan uit dat primair individuen dragers van rechten zijn, niet collectiviteiten.

Dan komt daar een tweede grond voor groeiende argwaan bij. Die groepen worden afgebakend op grond van bepaalde criteria. Wat zijn die criteria? En deugen die criteria wel?

Speciaal beschermd tegen belediging, aanzetten tot haat, discriminatie en geweld worden groepen die zijn afgebakend op grond van hun: (1) ras, (2) seksuele voorkeur, (3) handicap, en hun (4) geloof of levensovertuiging.

Stel nu eens dat we even – for the sake of argument – meegaan in die speciale bescherming van groepen mensen op grond van bepaalde criteria, moeten we dan niet een onderscheid maken tussen de eerste drie zaken en het als vierde genoemde? Ik bedoel: dat mensen niet op grond van hun ‘ras’ gediscrimineerd mogen worden of beledigd lijkt nog in zekere zin betekenisvol, immers zij kunnen dat ‘ras’ niet veranderen. Maar staat ‘geloof’ en ‘levensbeschouwing’ wel op hetzelfde vlak? Is dat laatste niet veeleer een ‘keuze’, een standpunt waarvoor iemand zich idealiter zou moeten verantwoorden? Of is dat een ‘typisch westerse visie’ en moeten we niet-westerse culturen serieus nemen die zeggen dat homoseksualiteit een keuze is? En religie een vast gegeven, iets waarmee je geboren wordt?

Het lijkt erop dat onze gehele rechtsorde gebaseerd is op het uitgangspunt dat religie een keuze is, seksuele geaardheid niet. En dat we ons voor keuzes hebben te verantwoorden. En vormt dat verantwoordingsproces dan niet een onderdeel van het maatschappelijk debat? Met andere woorden: dat debat en de beginselen die dat mogelijk maken, zullen we moeten koesteren. Kort en goed: een protestant mag tegen een katholiek zeggen dat hij een totaal verkeerde godsdienst heeft, maar met een artikel als art. 137c Sr. is dat niet zo vanzelfsprekend. Dan komt bij die katholiek de verleiding op zich als ‘beledigd’ of ‘gediscrimineerd’ op te stellen.

Ik denk dat dit ons probleem is met de slepende discussie die over de uitspraken van Wilders gevoerd is de afgelopen jaren. Wat hij in feite doet is het geloofssysteem 136

P.B. Cliteur

van een groep mensen bekritiseren die zich vervolgens erop beroepen (althans sommige vertegenwoordigers van die groep!) dat zij daarmee ‘gediscrimineerd’ of ‘beledigd’ worden, zo niet dat door de kritiek op hun geloof wordt aangezet tot haat en gewelddadig optreden.

Een derde probleem met de zaak Wilders is dat hij een politicus is die standpun-ten vertolkt die een deel van het kiezerspubliek aanspreken. Nu kan men zeggen ‘dat doet niet ter zake’, ook een meerderheid mag niet ‘beledigen’, of ‘aanzetten tot discriminatie, haat en geweldpleging’. Dat is enerzijds waar, anderzijds ook enigszins wereldvreemd. Immers een staat die het een politicus onmogelijk maakt wat hij ziet als de kern van zijn politieke programma ter overweging aan het electo-raat voor te leggen, laadt al snel de verdenking op zich partijdig te zijn. In een democratie moeten alle beleidsopties kunnen worden besproken, ook de opvatting dat sommige ideologieën of religies gevaarlijke kanten hebben. Wanneer men dat laatste aan een politicus wil ontzeggen dan heeft dat allerlei gevolgen waarvan het verlies aan politieke legitimiteit van centrale staatsinstellingen als de rechterlijke macht een onderdeel is.

Men kan zeggen ‘dat zou niet moeten’ of ‘als de rechterlijke macht als partijdig wordt ervaren dan is dat onterecht’. Maar dat doet niet af aan het feit dat het proces tegen Wilders door velen als een ‘politiek proces’ is ervaren, dat wil zeggen een proces waarom het niet om het toepassen van het recht gaat, maar om het ecarteren van een politieke opvatting.

Dat brengt ons op een vierde punt waardoor het proces Wilders zich onderscheidt van andere processen en wat ons op het spoor zou moeten zetten van een herover-weging van de artikelen 137c en d Sr. Het proces Wilders is een proces waarbij de opvattingen van een politicus die in een hele speciale positie is terechtgekomen, centraal staan. De vraag is of het verstandig is dat de Nederlandse rechtsorde het een politicus verbiedt die opvattingen in het openbaar te ventileren wanneer bekend is dat Wilders ook nog eens een doelwit is van terroristische aanslagen precies

vanwege die opvattingen. Onlangs dook weer een hitlist op in de Verenigde Staten

waarvan de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding nu onderzoekt wat de relatie is ten opzichte van het georganiseerd terrorisme, in het bijzonder Al Qaida.1

Dit laatste klemt des te meer nu de discussie over de vrijheid om religies te kritiseren dan weliswaar in Nederland door de uitspraak van de Amsterdamse Rechtbank op 23 juni 20112enigszins verduidelijkt is, maar deze internationaal wordt voortgezet. De Organisatie van Islamitische Coöperatie (OIC), een samenwer-kingsverband van 57 moslimlanden dat in 1969 werd opgericht, heeft tijdens haar

1 Algemeen Dagblad 4 juli 2011, ‘Wilders op dodenlijst van al-Qaeda’.

15 – De verloren zoon van de VVD en een opdracht voor de wetgever

vergadering in Astana (Kazachstan) Nederland opgeroepen niet langer ‘stilzwijgend’ te blijven over wat men ziet als de aanhoudende aanvallen op de islam die door Geert Wilders worden gelanceerd.3De algemeen secretaris van de OIC, de Turkse hoogleraar Ekmeleddin Ihsanoglu, stelde in een aparte verklaring dat de opmerkingen van Wilders over de profeet, de islam, Mohammed en zijn vrouwen door Wilders ‘niet langer konden worden getolereerd’. Hij dreigde zelfs dat Wilders zich op een ‘gevaarlijk pad’ begaf en riep de Nederlandse regering op om in te grijpen.

Kennelijk is de uitspraak van de Amsterdamse rechtbank nog niet doorgedrongen tot Astana. Of juist wel en probeert men langs deze weg toch nog de Nederlandse regering te intimideren?

Tot voor kort probeerden Nederland en vele andere westerse landen de mensen-rechtensituatie in andere landen te stimuleren. Die ambitie is de laatste jaren steeds meer afgenomen. Maar het omgekeerde kan men wel constateren: de OIC probeert orde op zaken te stellen in Nederland. Wij kunnen hier dan wel denken in onze grondwet en beschermd door internationale verdragen vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting te moeten organiseren voor onze staatsburgers en voor onze politici, maar daar heeft de OIC zo zijn eigen gedachten over.

Hoe dat ook zij, Ankie, die artikelen 137c en d Sr., waarover de VVD in het verleden al zijn licht heeft laten schijnen, zullen dus opnieuw tegen het licht moeten worden gehouden. Ik hoop dat jij de komende jaren daaraan mede je krachten gaat wijden.

Dank voor alles wat je voor het Moot Court hebt gedaan en voor de vele jaren waarin wij hebben kunnen samenwerken aan de Leidse faculteit. Het ga je goed!

3 Nederlands Dagblad 7 juli 2011, ‘Moslimlanden zien “Atlantische” afkeer van islam’.