• No results found

Indrukken en bedenkingen bij het zesde deel door Prosper De Smet

4. Van een verloren zomer

Dit is wel het merkwaardigste stuk uit het zesde deel van de Volledige werken en behoort tot het allerbeste van wat Cyriel Buysse in zijn leven schreef, vind ik. Vanaf de eerste bladzijde al ben ik volledig zonder bijgedachte op zijn schrijven, op zijn vertellen gericht. Als hij al hoge hoed en eigen auto had in vorige reisverhalen, hij heeft ze afgelegd. Ik ben weer bij de Buysse die ik ken, de man altijd betrokken bij leed en ellende van de kleine man. En, hier, met eigen leed en heimwee op stap.

In de zomer van 1916 duurt de Groote Oorlog al volle twee jaar. De legers strijden ter plaatse. Over de gehele lengte, van de Noordzee tot de Alpen, is Europa van loopgraven doorsneden. Heel bovenaan, op een klein hoekje land, ligt het Belgisch leger achter de IJzer ingegraven tegenover de Duitsers. Een van de soldaten is de zoon van de schrijver. Vanuit Holland waar hij sinds het begin van de oorlog in verbanning leeft maakt Buysse een reis naar het Front en schrijft daarover voor de krant. Maar dit is niet het relaas van een journalist maar het verhaal van een aan heimwee lijdend man

die zijn zoon en zijn geliefd vaderland wil terugzien en zodoende een merkwaardig zeldzaam stukje ooggetuigengeschiedenis ervan schrijft.

Hij steekt over naar Engeland. Londen lag toen ver van het front, van de oorlog is er weinig te merken. De stad is vol soldaten en officieren die hun plezier zoeken in volle restaurants en theaters. Hij brengt een bezoek aan zijn vriend de schilder Emile Claus en als zijn papieren in orde zijn vertrekt hij. Meesterlijk suggestief beschrijft hij de nachtelijke treinreis en de benauwende boottocht over het kanaal. Angst, stilte, duisternis. In het water liggen de duikboten op de loer, uit de lucht dreigen zeppelins. Slapen kan hij niet, hij dwaalt over het dek: Af en toe gaat ergens

een licht op dat terstond weer verdwijnt, en nu en dan weergalmt in het verschiet het luguber geloei van een stoomfluit of een misthoorn. 't Is als de snode geest van de afgrijselijke oorlog, die overal, in de benauwing van een onzekere nacht, om ons heenwaart. 't Is als een boze almacht, die nergens zichtbaar maar alom tegenwoordig is en rusteloos op haar slachtoffers loert.

Parijs is een doodse provinciestad geworden, de atmosfeer is totaal anders dan in Londen. Geen feestgedruis: anders dan Londen toont Parijs zich nobel en waardig

in haar lijden.

Na weer een papierslag beschikt hij over een auto en een begeleidend officier als gids naar het front. Alleen zeer hooggeplaatste personen genieten van die gunst. Soms wordt hij voor minister aanzien. Onderweg ziet hij vrouwen het werk op de akkers doen. Geen mens langs de wegen. De wrede oorlog heeft als 't ware 't sap

des levens weggezogen.

't Is zondag. In een stadje ziet hij in een lange rij de plechtige communicanten naar de kerk toegaan, de jongens als kleine grote heertjes gekleed en de meisjes als zoveel

jonge bruidjes. Aan dit lieflijk vredestoneel stapt onder zwaar gedreun van laarzen

een bataljon soldaten voorbij op weg naar het front. Zijn bedenkingen daarbij. Aan de rand van de stad bezoekt hij een Duits krijgsgevangenenkamp, ziet hij de Franse bewakers gemeenzaam met de Duitsers omgaan. Merkt daarbij op: In

gevangenenkampen worden overwinnaars en overwonnenen weer gewone mensen.

(En waar zijn. Maar de lezer van nu merkt toch op: een kwart eeuw later werden gevangenen vergast en gedroegen bewakers zich als beesten).

Hij nadert het terrein van de strijd, beleeft de ontploffing van een munitiedepot, bezoekt een hospitaal: Elke nacht is er een droevige

oogst. De bezoeker schaamt zich, dat hij daar, als nieuwsgierige die niets ontbreekt, tussen die neergestrekte ellende en dat zwijgend lijden heenwandelt. Waarom ik, waarom gij niet? schijnen hun droevige ogen te vragen.

Hij betreedt eindelijk de Heilige Vaderlandse bodem.

Veurne: indrukwekkende verlatenheid en stilte: verlaten straten met gesloten

huizen galmden van eenzaamheid. Ik zag niets dan een kleine zwarte hond met scheef-opgekrulde staart die ergens uit een gat kwam en haastig, schuins over de straat in een ander gat verdween.

Van op een hoog gebouw kijkt hij met de verrekijker over het vlakke land in de richting van het strijdtoneel. Bomen, wegen, sloten, kanalen ziet hij, maar nergens een mens of enige beweging. Nieuwpoort en Diksmuide zijn verdwenen, heel in de verte laag bij de grond slechts een hoop steenpuin te zien. Stilte, geen enkel geluid te horen. Is dit nu een land in oorlog, waar duizenden en duizenden strijders dag en

nacht vlak tegenover elkander liggen, vraagt hij zich af. Heel die reis in het

frontgebied zal het zijn verwondering baren hoe de natuur zich niets schijnt aan te trekken van het wrede, bloedige oorlogsgevoel. Het is midzomer, de zon gaat op, net zoals in vredestijd belooft het een mooie zachte dag te worden. Of, tot bijna in het strijdgebied groeit het koren. En vooral de bloemen! Het land van de gewisse

dood voor al wie er zich waagt, 't is meteen het land van de weelderigst-wilde natuurpracht! Gehele velden papavers, korenbloemen en wilde asters, ziet hij die

daar in overvloed woekeren tussen de linies in het moerasgrond geworden overstromingsgebied. In Flanders fields the poppies blow...

Het luid gebrul van granaten en kanonnen beleeft hij natuurlijk ook. Zoals hij bij de ontploffing van het munitiedepot tot in de gevarenzone doordrong, kruipt hij roekeloos zelfs heel vooraan in een loopgraaf vanwaar hij beschoten wordt. Gehoorzaamt hij hier aan een onweerstaanbare drang ook even deelgenoot te zijn van dit grote sensationele wereldgebeuren, aangezogen door het magische

alomtegenwoordige woord ‘oorlog’, door het weten willen: wat is oorlog nu eigenlijk? Ook in het Oorlogsdagboek van Stijn Streuvels heb ik dit menen op te merken. Beide mannen hebben al een lang leven van peis en vree achter de rug. Wilden zij nu toch even aan die orgie van groot en gevaarlijk leven deelnemen? Er even van ‘genieten’?

Het avontuur liep goed af. Zo komt Cyriel nog in het dorpje waar wij wezen

buigend onder het lage deurgat, een lange, magere, bruingebrande kakiofficier te voorschijn. Dit is zijn zoon. Dit bezoek, waarschijnlijk het eigenlijke doel van de

reis, is bereikt en zo gelukkig is de vader, dat in de nabijheid van zijn zoon, in zijn onderkomen het ver gedonder van het bombardement hem als feestgedruis in de oren klinkt. (Hij noemt hier de naam niet van de officier maar onthult dit slechts in de laatste paragrafen van de reportage door iemand te laten vragen: ‘Hoe maakte het je zoon in het Belgisch leger?’).

Niet alleen als vader en als roekeloos doodsverachter leren we Cyriel Buysse in deze bladzijden kennen, we maken hem mee in vele gemoedstoestanden. Overwegend natuurlijk medelevend, medelijdend met deze vele onschuldige jonge mensen die onvoorbereid in deze bovenmenselijke ramp werden geworpen. Maar ook

verontwaardiging siddert in zijn pen als hij met de profijtjacht van de boeren achter het front kennis maakt. (Een boer antwoordt op een vraag: Het gaat ons te goed).

Op de terugreis wijdt hij nog interessante bladzijden aan het leven in Londen tijdens die oorlog. In de laatste nacht van zijn verblijf aldaar beleeft hij nog de jacht van een Engels vliegtuig op een Duitse zeppelin. In het licht der zoekende

schijnwerpers kan de vliegenier de zeppelin treffen die openbloeide tot een

overweldigend rode vuurtoorts die langzaam, heel langzaam naar beneden daalde.

En wat doen de Londenaars uit 1916? Ze hebben precies zoals onze Cyriel voor hun open raam naar het schouwspel staan kijken en als het monster in de diepte stortte steeg (o wonder!) van alle kanten in de sombere stad hoezeegeroep en handgeklap

op. De nachtmerrie is voorbij. En nog een tweede wonder: de zeppelin valt in de

stad juist op een stuk grond tussen de huizen. Cyriel gaat er de volgende morgen naar kijken.

Het gevaar van één enkele zeppelin boven Londen - ik deed het niet, maar de lezer van nu zou er kunnen om glimlachen. Over al die gevaren van tachtig jaar geleden kunnen wij nu - om een term uit het beursjargon te gebruiken - oordelen met nakennis: een kwart eeuw later maakte Londen verschrikkelijk méér mee dan dat.

En als Cyriel Buysse aan het einde van zijn reportage schrijft dat in zijn tijd zich

een van de grootste wereldtragedies heeft afgespeeld die het mensdom ooit doorleefde en wellicht doorleven zal weten wij, helaas, dat hij geen gelijk had.

waarin ik Cyriel Buysse op zijn best ontmoette, als schrijver en als mens.