• No results found

Indrukken en bedenkingen bij het zesde deel door Prosper De Smet

10. Het toneelwerk

Inleiding

Eindelijk, na bijna achthonderd bladzijden ben ik in het zesde deel van de Verzamelde

werken bij Het gezin Van Paemel aangeland, het toneelstuk dat ik na de gemiste

gesproken voorstelling mij voornam te lezen als surrogaat.

Dat heb ik nooit gedaan, toneel lezen. Afgezien van twee werkjes in mijn prille, prille jeugd. Vijftienjarig besloot ik de literaire meesterwerken zoveel mogelijk in de oorspronkelijke taal te lezen. Ik ging naar de avondschool. Met drie maanden Engels uitgerust zag ik op een zondagmorgen in het uitstalraam van een boekwinkel het tweede nummer liggen van de toen pas gestarte goedkope reeks Pinguin Pockets. Het was van de toen op zijn toppunt van roem en bekendheid staande Ernest Hemingway: A Farewell to Arms. Ik offerde mijn wekelijks cinemabezoek op en kocht het boekje. De eerste nieuwe gast op mijn bibliotheekplankje. Ik kocht om later te lezen, kon mij niet bedwingen, begon er onmiddellijk aan, begreep dat het verhaal zich in de mountains afspeelde wat mij de moed gaf het nog tweemaal te lezen. Toen vond ik dat ik genoeg Engels kende om mij aan Shakespeare te vergrijpen. Ik begon met Hamlet. Maar dat was wat anders! En toch, verstond ik het grootste deel van de tekst niet, toch werd mijn hart hier en daar verblijd en verrukt door de manier waarop daar alles anders werd gezegd, mooier, poëtischer. Dat was nog meer het geval in Romeo en Juliet. Vooral dat laatste boekje, meer nog dan Hamlet staat vol enthousiaste streepjes en aantekeningen in de marge. Ik dacht al een

Shakespearekenner te zijn toen ik naar de eerste sprekende film ging kijken naar het werk van

Shakespeare gedraaid. Hamlet met Laurence Olivier. Daar zat ik met open mond van verwondering naar te kijken. Is dat Hamlet? Gebeurt dat allemaal daarin? Weinig of niets had ik daarvan gemerkt of begrepen terwijl ik las. Ik had slechts in de tuin van het verhaal een paar bloemetjes poëzie geplukt. Van Romeo en Juliet was dit minder het geval, maar toch, dit is de reden waarom ik later nooit toneel in boeken ben gaan bezoeken maar het op de planken ging bekijken. Toch veroordeel ik mijn te vroeg Shakespeare-lezen niet. Verliefd had ik dikwijls succes met een Romeo-citaat, en zie, nu weer, doordat ik ooit, meer dan een halve eeuw geleden de monoloog van Hamlet van buiten leerde, kon ik aan het einde van de vorige bladzijde een regel zomaar al schrijvend er uit vertalen. In de oorspronkelijke taal is dit altijd nog mooier, en om te pronken met wat nog overblijft van mijn geheugen, citeer ik ook in het Engels welke reis Cyriel op het punt stond te ondernemen, naar the undiscovered

country, from whose bourn no traveller returns.

Ziedaar.

Dit was een inleiding. Voor de eerste keer in mijn lezerscarrière stond ik voor een toneeltekst. Dat ik hem zou begrijpen daar twijfelde ik niet aan. Maar zou hij mij als lectuur bevallen?

Ik kan daar nu al op zeggen: 't is meegevallen. Het is zelfs zeer goed meegevallen.

Het gezin Van Paemel

Hoe zal ik het aanpakken over dit stuk nog iets te schrijven wat niet reeds geschreven is? Honderden keren opgevoerd, honderden keren besproken, lovend meestal, soms gekraakt misschien. Werd het reeds als leestekst gekeurd? Dat kan ik nu doen. Een beetje kort viel het uit in vergelijking met de herinnering aan een opvoering. Dat is normaal, spreken duurt langer dan lezen. Maar het heeft mij, precies als een gewone prozatekst wel leesplezier bezorgd. Of moet ik zeggen leesverdriet? Mogen tranen door de kunst verwekt als uitingen van verdriet worden beschouwd? Neen! Film-, toneel-, of leesverdriet behoren tot de grootste genoegens van het kunstgenot. Een deugddoend warm bad is het voor hart, ziel of zenuwen. Zo heb ik het aangevoeld. Weldoend ontroerd was ik. Meer! Naar het einde toe

werden mijn ogen vochtig. Nog meer: er vormde zich zelfs een traantje dat eruit rolde over mijn kaken.

Tranen, behoren die niet tot het gebied van het melodrama? Is Het gezin Van

Paemel zen melodrama? Ik lees in de inleiding tot het boek van mevr. Musschoot

dat reeds bij de creatie van het stuk Buysse werd verweten te veel ongelukken over het hoofd van die arme boer Van Paemel uit te storten. Daar valt wat voor te zeggen. Maar áls Het gezin Van Paemel een melodrama is dan lijkt het mij toch volmaakt in zijn soort. Buysse heeft zijn intrige zo goed uitgedacht dat hij als einde van het stuk een toneel kon schrijven dat zelfs het sterkste hart ontroert en het zwakke hart tot tranen toe beweegt. Altijd. Bij iedere voorstelling. Alle elementen die zijn tijd en zijn milieu hem bood, heeft hij samengebracht om dit te bereiken: deemoed en opstandigheid, kwezelarij en wellust, recht en onrecht, pastoor en baron, misdaad en deugd, armoe en rijkdom, stad en dorp met in de verte Amerika als land van hoop en glorie. 't Is Vlaanderen van honderd jaar geleden in een notedop.

Dit te bereiken, schrijf ik daarnet. Correctie: 't Was hem natuurlijk niet om die tranenvloed te doen. Het leven zoals het was, zoals hij het om zich heen zag wou hij op de planken brengen. Melodrama, dat heeft slechts iemand kunnen bedenken lang

na afloop van het toneelspel. Daarvoor wordt men tijdens het spel te veel meegesleept

door zijn gevoelens, medelijden, verontwaardiging, spanning ook. 't Is zo geschreven dat men opgaat in wat men ziet, de taal van alledag wordt daar gesproken, 't zijn geen marionetten uit een melodrama die zich daar bewegen en die spreken, maar echte mensen: Cordule de kordate, Celestine de kwezel, Masco de guitige snaak, het arme meisje Romanie, allemaal, ook die van 't kasteel, slechts met een spatje ironie getekend, en vooral die koppige, wet- en traditiegetrouwe boer Van Paemel. Dit zichtbaar maken, armoe, onrecht, weerloosheid, opstandigheid, generatieconflict, dit alles doen aanvoelen (naast een goed toneelspel schrijven, natuurlijk) dit wou Cyriel Buysse bereiken - en slaagde daarin.

Driekoningenavond

Aan dit toneelstuk van het Verzameld werk gekomen duikt voor mij een vraag op: heeft het nog zin verder te lezen - en een probleem:

wat kan de literaire waarde zijn van een als toneel herschreven novelle of roman? Het heeft volgens mij weinig zin Driekoningenavond te lezen omdat als lectuur de tekst nooit beter kan zijn dan de novelle, in dit geval De biezenstekker. Om duidelijk te maken wat ik bedoel maak ik een vergelijking met de film. Er worden oneindig veel meer boeken verfilmd dan dat er romans tot toneel worden verwerkt. Een groot aantal mensen hebben boek gelezen en film gezien. Als naar een vergelijkend oordeel wordt gevraagd hoort men negen op de tien keren zeggen: boek was beter. Hier worden twee volwaardige kunstvormen met elkaar vergeleken. Maar tussen boek en film staat het geschreven scenario. Er worden Oscarprijzen uitgereikt voor het beste scenario maar ik heb geen weet van scenario's die gedrukt worden en als lectuur aangeboden. Wat ik zeggen wil is: de novelle en de opvoering op toneel kunnen vergeleken worden, de geschreven herwerking is slechts een scenario. Maar die vergelijking is moeilijker te maken dan voor boek en film omdat dit bij toneel veel minder voorkomt. Ik herinner mij diep onder de indruk te zijn geweest van de toneelopvoering van Driekoningenavond, de tekst die ik nu aarzel te gaan lezen. Maar dit is meer dan dertig jaar geleden! In 1972 was ik dertig jaar jonger, hoe kan ik nog vergelijken? In dit geval zou ik, daartoe aangespoord zeggen, hier zijn novelle en toneel evenwaardig. Maar mijn stelling blijft toch: een goed prozawerk kan misschien als evenwaardig toneelwerk worden gespeeld maar de toneeltekst kan als lectuur nooit beter zijn dan de prozatekst en ook niet evengoed. (Van Romeo en Juliet bestond er een Italiaanse novelle en Shakespeare maakte er een meesterlijk toneelspel van, maar dit is toch een ander geval).

Dit gedacht zijnde ben ik toch maar Driekoningenavond beginnen lezen.

Nieuwsgierigheid. Wat heeft Buysse ervan gemaakt? Zoals ik reeds zei, in dit geval is de toneeltekst mij als lectuur goed meegevallen. En met de vervaagde herinnering aan de opvoering van dertig jaar geleden wil ik zelfs toegeven dat beide versies van hetzelfde onderwerp gelijkwaardig zijn. Meer nog, ik denk dat Driekoningenavond gerust naast Het gezin Van Paemel mag geplaatst worden, even goed, een sterk schrijnend drama.

Even goed, maar veel minder succes.

Van Paemel honderden keren opgevoerd, de wanhoopsdaad van de arme vrouw uit het 19e-eeuwse Vlaanderen slechts enkele keren. De mens wordt wel gaarne diep ontroerd, maar zo diep en

uit-zichtloos als in Driekoningenavond, neen. Op het einde van Het gezin Van Paemel krijgt de toeschouwer nog de troost van de tranen, eindelijk plooit die koppige boer en Amerika geeft uitzicht op geluk. Maar na Driekoningenavond blijft het publiek achter met de smaak van een rauw vreselijk drama. Een vrouw die haar kind moet opofferen, en erger nog, niet voor de liefde van een man maar voor nu en dan een bars woord van hem en een droog stuk brood. Een verschrikkelijk onderwerp. Wat geen succes betreft, dat zal het wel zijn.

Sususususut!

Hier heeft Buysse van de mooie novelle De steunpilaren der Ope van Vrede een komische eenakter gemaakt. Dit stuk kan als illustratie en bewijs dienen voor wat ik bedoel. Op de planken gebracht kan het waarschijnlijk zo gespeeld worden dat er gelachen wordt, maar lezend valt er aan die tekst niet veel te genieten. Als lectuur staat de novelle torenhoog boven deze toneeltekst.

De plaatsvervangende vrederechter

Dit is het vierde stuk dat in 1930 gedrukt werd in het boek door Van

Rysselberghe-Rombout te Gent uitgegeven. Het stuk werd in 1896 een tweetal keren opgevoerd. Het is precies zoals Het gezin Van Paemel een originele toneeltekst.

In de inleiding tot het zesde deel haalt Mieke Musschoot de lof aan die Suzanne Lilar schreef over dit stuk in Zestig jaar toneelliteratuur in België. Niets dan lof op uiterst hoog niveau volgehouden een halve bladzijde lang. Ik schrijf er slechts het begin van over: Het is een caricatuur van de rechterlijke macht en het openbaart

een groot komisch schrijver, die ook een meester is van de toneelkunst. Dit korte, volkomen werk is zonder fout ... En zo gaat het verder. Ze spreekt nog van technische perfectie, komische waarde en vergelijkt Cyriel met de grote Franse meesters op dit

gebied in die tijd: Feydeau en Courteline. Nooit werd zoveel lof uitgestort over het hoofd van een Vlaming door een Fransschrijvend auteur als hier.

Zoveel dat ik mij afvroeg hoe is dat mogelijk, is dat niet Te veel. En, hoewel op de haremplanken van mijn bibliotheek Suzanne Lilar

een van mijn favorieten is, begon ik te lezen met zo'n gevoel van: dat wil ik toch eens zien of het juist is!

Na een paar bladzijden al moest ik mij gewonnen geven: hier en daar barstte ik in lachen uit, hilarische toestanden beschrijft Buysse op die zitting van de

plaatsvervangende vrederechter. Neen, Suzanne Lilar heeft geen beetje overdreven. Daarom blijft Cyriel Buysse mij zo interesseren: van het dolkomische tot de donkerste tragiek reikt de waaier van zijn kunnen.

Maar die perfecte klucht, is daarmee nu nog iets te doen? Het is een satire gebaseerd op, in die mate, niet meer bestaande toestanden bij het gerecht. En zoveel volk op de scène voor een eenakter, wie krijgt dat nog bij elkaar? De televisie misschien.

De niet gebundelde stukken

Maria is de toneelversie van Het recht van de sterkste. Werd nooit opgevoerd. De

Multatulikring waagde er zich niet aan. Het hoeft bijna niet gezegd: hier kan zeker de dramatisering als lectuur de vergelijking met de roman niet doorstaan. De verkrachting en vooral de nachtelijke visdiefstal kan niet op de planken gebracht worden. Ik heb de indruk dat Buysse dit verlies heeft willen compenseren door veel spektakel met dans, liedjes en dronkenschap in de kroegen op het toneel te brengen. Bij het lezen komt dit nogal verward over.

In het boek komen er nog twee hoofdstukken daarna, maar het toneelstuk eindigt met de strijd om het geluid van het uurwerk dat Maria tijdens haar ziekte niet verdraagt en in de kamer daarnaast wil hebben. Op beestachtige wijze tergt Reus Balduk haar daarmee: Ge zie ze doar hangen e-woar?... hawel, z'n zal d'r nondedzu nie ier wiggoan

of da ge dued zijt! Maria schrikt daarbij en dit uurwerk (de harloezie) valt dan stil

bij haar laatste snik. Hoe dat er allemaal op de planken zou kunnen uitzien daar kan ik niet over oordelen. Een toneeltekst waar men slechts met veel inspanning of met het oog van een regisseur zicht kan op krijgen.

De landverhuizers. Niet gedrukt maar wel door de Multatulikring opgevoerd. In drie

taferelen tracht Buysse hoop en miserie van de Amerika-uitwijkelingen te beschrijven: het afscheid thuis, in de boot en bij de ontscheping. Maakte hij op zijn reizen ‘over there’ wel iets

van mee. De pastoor die de reizigers voor hun vertrek komt bezweren toch trouw te blijven aan hun kerk, een onwaarschijnlijk overkomende verkrachting in het tweede toneel en de moeilijkheden bij de ontscheping in het derde, waarbij het verkrachte meisje (ook moeilijk te geloven) steeds weer haar nood wil klagen aan de douane. Goed gespeeld zal dit spektakel, vóór het filmtijdperk, op het toneel toen zeker indruk gemaakt hebben. Maar voor ons, nietwaar, die de Titanic hoorden openscheuren door een ijsberg, en Mario Di Caprio zagen met zijn geliefde op het vlot...

Jan Bron - Dit toneelstuk is wel de eigenaardigste tekst die Cyriel Buysse in zijn

leven geschreven heeft. Hij, de Hollandse banneling, de hevige sentimentele Belgicist van tijdens de oorlog 14-18, kruipt, eens weer in zijn geliefd Vlaanderen, als scheppend kunstenaar, in de huid van een soort Staf Declercq, een leidinggevend activist in door Duitsers bezet gebied, een man die voor de Vlaamse zaak wou strijden toen hij zag, hoe Vlaanderen veracht werd in zijn taal en mishandeld in zijn zonen.

Was hij, vier jaar echte Belg geweest, tot enig begrip gekomen voor wat er in Vlaanderen tijdens de bezetting gebeurd was? Begrip voor de activisten - begrip voor Borms? Kan zijn. Terug in België zal hij wel niet alleen de sportbladzijden in zijn ‘couranten’ hebben gelezen, de actualiteit hebben gevolgd, tot mildere gedachten zijn gekomen met betrek op de activisten, waaronder zoveel kunstenaars.

Vandaar zijn inspiratie? Ik stel mij zo voor dat het voor Cyriel een opwindend moment moet geweest zijn toen hij onderhevig was aan de inspiratie-opstoot voor dit toneelspel en Jan Bron in hem tot leven kwam. Verhevigde hartkloppingen bij de gedachte: ik ga eens iets totaal nieuws doen, een stuk schrijven met controversiële inhoud, iets wat opzien zal baren.

Maar, eens geschreven - twijfel? een beetje angst misschien? Ja, twijfel en angst, want waarom gaf hij anders het toneelstuk de ondertitel mee: Objectief spel in vier

taferelen?

Een objectief toneelspel? Objectief, vanwaar en waarom dit woord?

Cyriel is geen jonge springer meer. In begin jaren twintig van de vorige eeuw is hij vooraan in de zestig. Hij heeft al eens zijn nek uitgestoken in dit Flaminganten wespennest. Hij is voorzichtig geworden.

Vandaar dit eigenaardige ‘objectief’ als afscherming? Wijst het erop dat hij vreesde zelf voor een sympathisant van diegenen die met de Duitsers samenwerkten te worden genomen? Het stuk werd door de Vlaamse Schouwburg van Antwerpen geweigerd maar verscheen daarna in een tijdschrift met een voorwoord van de schrijver waarin hij zich vrij pleit het meewerken met de vijand te verdedigen. Neen! roept Buysse uit, ikzelf sta achter geen enkel van mijn personages! en hij eindigt dit voorwoord aldus: Ik ook dus ...activist? Sta mij toe dat ik glimlach. De heren activisten zullen

het zeker niet geloven.

Dit is zijn uitleg voor het woord objectief. Staat Buysse achter geen van zijn personages, of dan toch van hun gevoelens? Laat ons eens zien.

In het eerste tafereel, een vergadering van flaminganten en tegenstanders. Als een Franskiljon van zijn liefde voor Frankrijk spreekt, onderbreekt Jan Bron hem: die liefde deelt hij niet maar hij houdt een hartstochtelijk pleidooi voor Franse geest en cultuur. Hebben we daar al niet een beetje Buysse?

Als in het tweede tafereel de gruweldaden van de Duitsers in Leuven en Dinant ter sprake komen en er ook in de stad geschoten wordt roep Jan Bron buiten zichzelf van woede uit: Schurken! Schurken!. Een volk van onze stam, dat ons als wilde

beesten behandelt (...) hoort ge dat? Daar zijn ze. Dat zijn Germaanse kanonnen, die Germaanse stamgenoten, die Germaanse broeders doodschieten! Vervloekt! De stommeriken! De schurken!

Afgezien van de bovenmatig gezwollen toon die hij misschien (?) aanwendt om de Bloed en Bodem ondertoon van het activisme te benadrukken, zullen dit ook wel de gevoelens van Buysse tegenover de indringers zijn geweest.

Maar in het laatste tafereel verraadt Buysse zichzelf bijna op kinderlijk aandoenlijke, en op even gezwollen romantische wijze.

Elf november 1918, de oorlog is voorbij. Jan Bron is naar Holland gevlucht, komt naar de grens en staat aan de Hollandse kant tegenover zijn vrienden op Belgische grond met een prikkeldraadafsluiting tussen hen in. Zijn vrienden verwijten hem wat hij gedaan heeft: Ik heb gehandeld uit liefde roept Jan Bron uit, uit louter

onbaatzuchtige liefde. Volgen dan enkele tranerige taferelen met vrouw en dochter

die hem willen overhalen zich over te geven. Vergeefse smeekbeden. Vrouw en vrienden verwijderen zich. Als Jan

Bron denkt dat niemand hem ziet bukt hij zich, steekt zijn hand onder de afsluiting en bevoelt met bevende vingers de grond.

Maar op het toneel staan ook twee soldaten, een Hollandse en een Belgische als grensbewakers. De Hollander komt toegesneld en vraagt wat hij daar doet. Het antwoord van Jan Bron: Wat ik doe? Ik voel ... Ik bevoel met mijn vingers de

hartstochtelijk-beminde, de gebenedijde Vlaamse grond.

Kijk, is dit ook niet de Cyriel Buysse die op gevaar van zijn leven van uit het veilige Holland naar het front aan de IJzer reisde om toch eens op de heilige

Vaderlandse grond te vertoeven en deze gevoelens hier uitdrukt in wat hij zich

voorstelt verhevigde Vlaamse gevoelens te zijn?

Maar, ik ben nu toch bezig u de inhoud van het stuk te vertellen, het einde wil ik u niet onthouden. Nadat Jan Bron zich verwijderd heeft Hollandwaarts, bezint hij zich, komt terug, worstelt met de soldaten tot hij zich door de afsluiting kan wringen