• No results found

Hoofdstuk 5 | Resultaten vooronderzoek ANW

5.1. Verhouding van de natiolectismen in het Nederlands

Voor de resultaatsweergave hebben we ons geïnspireerd op het overzicht van natiolectismen en hun lexicografische beschrijving opgesteld door Martin (2001: 714-5), zoals weergegeven in Tabel 4. Onze resultaten vielen grotendeels samen met zijn indeling, al hebben we het overzicht van Martin wel tot vijf categorieën gereduceerd; de ‘contextuele natiolectische varianten’ en ‘pragmatische verschillen’ lieten we binnen onze opzet achterwege.

16 In totaal zijn er 700 lemma’s gelabeld als SN, 1190 als NN en 2245 als BN (inclusief die waar nog geen betekenis is aan toegekend).

CATEGORIE INVULLING VOORBEELD

1 Cultuurgebonden item

Als een concept alleen voorkomt in één natiolect en daar ook wordt gelexicaliseerd

wapenstilstand (BN): officiële feestdag in België n.a.v. de wapenstilstand aan het einde van WOI

2 Unieke natiolectische lexicalisering

Als meerdere natiolecten het concept kennen maar het slechts in een natiolect wordt gelexicaliseerd, is er een lexicale leemte in het andere/ de andere natiolect(en)

vluchtmisdrijf

Enkel in het BN gelexicaliseerd, maar zeker ruimer gekend: doorrijden na een ongeval veroorzaakt te hebben

3 Valse-vriendpaar Als de vorm van een lexeem in meerdere natiolecten voorkomt, maar gekoppeld is aan een ander concept

‘s middags

1. NN: tijd tussen ochtend en avond 2. BN: midden van de dag (rond 12 uur)

4 Synoniemenpaar Als de natiolecten hetzelfde concept anders lexicaliseren

Een soort oven waarin met

microgolfstraling voedsel verwarmd of gekookt wordt (parafraserende definitie17)

1. NN: magnetron 2. BN: microgolfoven

5 Vrije natiolectische variant(en)

Als de natiolecten hetzelfde concept met hetzelfde woord aanduiden, maar daarnaast ook nog (ten minste) een ander woord hebben

rondpunt (BN): rond verkeersplein waarop wegen uitkomen (syn. rotonde) rotonde (BN, NN): rond verkeersplein […]

Tabel 4: categorieën van natiolectismen (naar: Martin 2001: 714-5)

Deze categorisatie dient louter om de resultaten van ons vooronderzoek te structureren. We zijn er onsvan bewustdat de categorieën voor een tweede graad nogal abstract zijn, al geloven we dat afhankelijk van het niveau van de klasgroep, de categorisatie wel een kader kan bieden voor leerlingen uit de derde graad. Met dit vooronderzoek willen we ook geen sluitend beeld geven van de nationale lexicale variatie in al haar facetten, want dat is onmogelijk. Het Nederlands – en het ANW – zijn voortdurend in evolutie. We hebben in Bijlage 3 en in wat volgt enkele opvallende voorbeelden geselecteerd voor elk van deze vijf categorieën, maar er zijn ongetwijfeld nog andere voorbeelden en categorieën te vinden in het ANW.

Cultuurgebonden item

De cultuurgebonden natiolectismen in het SN, NN of BN duiden fenomenen aan “die typisch zijn voor (de cultuur van) de samenleving waarin ze gebruikt worden” (Martin 2001: 717). Die concepten zijn dan zowel verankerd in de cultuur als in het natiolect. De voorbeelden uit het ANW in Bijlage 3 kunnen grotendeels gesubcategoriseerd worden in de volgende domeinen:

- Politiek: bemiddelingsraad (SN), districtscommissaris (SN), kaderbrief (NN), CdK (NN),

Zalmsnip (NN), schepen (BN), auditoraat (BN), cabinettard (BN), vlinderregering (BN).

- Onderwijs: preiskoro (SN), hbo (NN), lbo (NN), derdegroeper (NN), groepzesser (NN),

beroepsschool (BN), domeinschool (BN), regentes (BN).

- Feestdagen en evenementen: Bodo (SN), Ketikoti (SN), mierenproef (SN),

Koninginnedag (NN), Elfstedentocht (NN), lelijketruiendag (NN), Prinsjesdag (NN), Wereldkerstcircus (NN), nieuwjaarsbrief (BN), dikketruiendag (BN).

- Eten en drinken: moksimeti (SN), monkimonkikers (SN), herheri (SN), krontobana (SN),

bofkip (NN), stroopwafel (NN), waterzooi (BN), choucroute (BN), karbonade (BN), mattentaart (BN), stoofvlees (BN)18.

Uiteraard leren unieke concepten en daarbij ook unieke natiolectismen de leerlingen weinig over lexicale verschillen tussen het SN, NN en BN. Toch kunnen de bovenstaande voorbeelden zeker in een cultuurles aan bod komen. Leerlingen leren over feestdagen in het ruime Nederlandse taalgebied, kunnen een onderwijsvergelijking maken in de drie gebieden op basis van de woordenschat en afhankelijk van de studierichting19 kan ook het politieke

systeem in de andere Nederlandse taalgebieden kort bekeken worden. Verder kunnen de leerlingen foto’s van typische gerechten proberen te linken aan het correcte natiolectisme.

Unieke natiolectische lexicalisering

In het ANW zijn er verschillende voorbeelden te vinden van concepten of fenomenen die in meerdere natiolecten gekend zijn, maar die niet in al die natiolecten gelexicaliseerd worden. Zo kennen de drie gebieden ‘een instelling die boeken verstrekt’, maar enkel in het SN en NN is dat gelexicaliseerd als boekenbank. We geven hieronder per natiolect nog enkele voorbeelden en opnieuw bevat Bijlage 3 een uitgebreider overzicht:

- SN: handicraft ‘met de hand vervaardigd voorwerp’, okselmouw ‘mouwloos armsgat/

hemd’, pastifi ‘spleet tussen voortanden’, djorken ‘auto laten schokken’, mofokoranti ‘mondelinge doorgave van nieuws’.

- NN: kamelenweg ‘weg met slecht wegdek of verkeersdrempels’, dubbellezer ‘iemand die

twee kranten leest of de digitale en papieren krant’, mabelen ‘ongunstige info verwijderen uit Wikipedia’, depodog ‘afvalbak voor hondenpoep’, fietsnietje ‘parkeerplaats voor fiets’.

- BN: titelen ‘een boek een titel geven’, bissen ‘een jaar overdoen’, brik ‘kartonnen

drankverpakking’, pronostiek ‘voorspelling (van sportuitslagen)’, accordeonfile ‘file die in en uit elkaar schuift’, knelpuntberoep ‘beroep dat moeilijk ingevuld raakt’.

Aan de unieke natiolectismen geeft het ANW een parafraserende definitie om de illusie te vermijden dat er een tegenhanger bestaat in een ander natiolect. Deze woorden vormen zonder twijfel een toegankelijke manier om nationale lexicale variatie te introduceren in de klas. De leraar kan de parafraserende definitie aan de leerlingen geven en zij kunnen brainstormen over mogelijke woorden om dat concept te benoemen of in een mix en match- 18 De betekenissen van de items zijn hier niet opgenomen, maar kunnen in Bijlage 3 geraadpleegd worden. 19 We denken bv. aan de richting Humane Wetenschappen (aso) waar toch wat politiek bij komt kijken.

oefening kunnen de leerlingen bij de unieke natiolectismen bepalen over welk natiolect het

gaat en ze kunnen die natiolectismen linken aan de correcte definitie. Heel wat van de woorden uit deze categorie zijn bovendien neologismen en daar komen we in punt 5.2. op terug.

Valse-vriendenpaar

In dit geval gaat het over eenzelfde woordvorm in meerdere natiolecten (SN, NN en/of BN) die correspondeert met een totaal verschillend concept of op zijn minst een duidelijk betekenisverschil (Martin 2001: 721). Hieronder geven we enkele voorbeelden uit Bijlage 3: - Duim: SN ‘grote teen’; NN/BN ‘dikke vinger’

- Kapitein: SN ‘Surinaams dorpshoofd’; BN ‘aanvoerder’

- Flik: NN ‘chocoladepastille’; BN ‘politieagent’

- Fuiven: NN ‘trakteren’; BN ‘deelnemen aan een fuif’

- Fysiotherapeut: NN ‘behandelt lichamelijke klachten met oefeningen of massage’; BN

‘revalidatiearts’

- Gaper: NN ‘uithangbord bij de apotheker’; BN ‘iemand die gaapt’

- Kees: NN ‘mannelijk lid’; BN ‘Nederlander’

- Sauzen: NN ‘neuken’ en ‘stortregenen’; BN ‘opsmukken’

- Jassen: NN ‘aardappels schillen’ en ‘hard schoppen of slaan’; BN ‘iemand wegjagen’

Dit type nationale lexicale variatie kan heel eenvoudig geïmplementeerd worden in de bestaande lessen Nederlands rond woordsemantiek (denotatie, connotatie, metaforiek en metonymie) die we zowel in Frappant (Vandekerckhove et al. 2012: 226-7) als Netwerk

TaalCentraal (Breyne 2016: 250) in de derde graad aso konden terugvinden. Er zijn namelijk

enkele duidelijke gevallen van metonymie bij de valse vrienden: de NN-betekenis van gaper is een metonymische extensie van de BN-betekenis, en de NN- en BN-betekenis van Kees zijn metonymische extensies van de voornaam Kees (Verdonck 2014: 61). Ook geeft het ANW vaak afzonderlijke betekenissen voor metaforische en metonymische extensies van de grondbetekenis (Verdonck 2014: 36). Zo krijgt beenhouwerij (BN) de betekenissen ‘gebouw van een beenhouwer’ en ‘vak van beenhouwer’.

We zijn ervan overtuigd dat een verwijzing naar valse-vriendparen een heel grijpbare en voor de leerlingen misschien ook grappige manier kan zijn om in contact te komen met de nationale lexicale variatie in het Nederlands. Door leerlingen zelf aan de slag te laten gaan met de data uit het ANW kunnen ze een mini-onderzoek opzetten naar woordvormen die ze kennen uit het vertrouwde BN, maar die een andere invulling krijgen in het NN en/of SN. Enkele concrete lesideeën volgen in hoofdstuk 6.

Een variant op de valse-vriendparen zijn woordvormen die hetzelfdeconceptaanduidenin meerderenatiolecten,maar daarbovenop nog naar andere concepten kunnen verwijzen in een specifiek natiolect. Dan zijn er meerdere betekenissen gekoppeld aan hetzelfde woord binnen een natiolect, maar slechts één betekenis daarvan wordt gedeeld met de andere natiolecten. Zo is een anker zowel in het NN als BN een ‘voorwerp om een schip stil te leggen’, maar kan het in het BN daarnaast ook een ‘nieuwslezer’ aanduiden. De valse vriend treedt op wanneer de Vlaming ‘nieuwslezer’ bedoelt, maar de Nederlander vasthoudt aan de enige gedeelde betekenis van het begrip, net zoals bij:

- Kano: NN/BN ‘kleine boot’; in NN ook ‘langwerpige, gevulde koek’

- Paddenstoel: NN/BN ‘zwam’; in NN ook ‘lage wegwijzer’

- Pukkel: NN/BN ‘puistje’; in NN ook ‘schoudertas van canvas’

- Dweilen: NN/BN ‘schoonmaken met een dweil’; in BN ook ‘dolen, doelloos rondlopen’

- Kapoen: NN/BN ‘gecastreerde haan’; in BN ook ‘deugniet’

- Toeter: NN/BN ‘signaalinstrument’; in BN ook ‘ijshoorntje’

Synoniemenpaar

We verwezen eerder al naar de gelijkaardige verhouding tussen de variatie binnen het Standaardnederlands en de variatie binnen het Engels (punt 1.1.1.). Het aantal lijsten met lexemen die synoniemen aangeven tussen het Brits- en Amerikaans-Engels zijn eindeloos (Martin 2001: 725). In de lessen Engels vormen de synoniemenparen dan ook meer dan regelmatig een lesonderwerp. Eenzelfde principe kan toegepast worden op het SN, NN en BN en kan geïntegreerd worden in de taalbeschouwingslessen Nederlands.

Er zijn namelijk veel synoniemenparen aanwezig in het ANW: we vinden regelmatig tegenhangers terug in het SN, NN of BN om hetzelfde concept te benoemen. Ook hierbij hebben we de voorbeelden in Bijlage 3 met een parafraserende definitie weergegeven om te vermijden dat een van de natiolecten als referentiepunt wordt genomen. Zo hoort bij de parafrase ‘apparaat om kookdamp weg te zuigen’ het NN-woord afzuigkap en het BN-woord

dampkap. Hieronder nog enkele voorbeelden:

- ‘een betaalkaart’: ATM-kaart (SN), pinpas (NN), bankkaart (BN) - ‘gewricht en deel van de arm’: handknie (SN), elleboog (NN/BN)

- ‘wasbeurt waarbij water van bovenaf wordt uitgestort’: baden (SN), douchen (NN/BN) - ‘feest met zelf meegebrachte lekkernijen’: bijlegfuif (SN), American party (NN)

- ‘goal in eigen doel’: autogoal (SN), owngoal (BN)

- ‘lichamelijk letsel door het beoefenen van sport’: blessure (NN), kwetsuur (BN) - ‘klokkenspel in een toren’: carillon (NN), beiaard (BN)

- ‘zoet broodbeleg van vruchten’: jam (NN), confituur (BN) - ‘gebitselement’: verstandskies (NN), wijsheidstand (BN)

Vrije natiolectische variant(en)

“In tegenstelling tot de synoniemen waar het om verschillende woorden gaat, gaat het bij de varianten om het voorkomen van een verschillend, naast een gemeenschappelijk woord.” (Martin 2001: 729) Er is dus nog (ten minste) een extra woord voor hetzelfde concept. Zo is

vagina het gemeenschappelijke woord voor ‘vrouwelijk geslachtsorgaan’, maar komt in het SN

ook poen voor. Natuurlijk veroorzaakte de Suske en Wiske-strip De poenschepper daarom algemene hilariteit in Suriname (Van der Gucht et al. 2017: 14). Leerlingen kunnen bij deze varianten het gemeenschappelijke, standaardtalige woord proberen te achterhalen of ze kunnen een Surinaamse, Nederlandse of Vlaamse tekst meer ombuigen naar het SN, NN en/of BN met behulp van de natiolectische variant(en). Op deze manieren wordt het Standaardnederlands opengetrokken en leren de leerlingen heel actief dat er ook binnen de vaak als rigide aangevoelde standaardtaal variatie mogelijk is. Voorbeelden zijn onder andere: - ‘kromme vrucht met gele schil’ is een banaan, of ook wel bacove (SN) of pisang (NN) - ‘vrucht van aubergineplant’ is een aubergine, of ook welboulanger (SN)

- ‘mannelijk geslachtsorgaan’ is een penis, of ook wel walapa (SN) of peen (NN)

- ‘eetbare knol van de aardappelplant’ is een aardappel, of ook wel pieper (SN) of patat (BN)

Besluit

In het bovenstaande hebben we geprobeerd om inzicht te krijgen in de manier waarop de natiolectismen zich onderscheiden. Al dat materiaal leent zich tot een klassetting: een cultuurles kan de cultuurgebonden items binnen verschillende domeinen behandelen, unieke en vrije natiolectische varianten kunnen in diverse mini-onderzoekjes via het ANW aan bod komen, de valse-vriendparen kunnen zonder veel aanpassing bij de lessen woordsemantiek betrokken worden en net zoals in de lessen Engels kunnen synoniemenparen van het SN, NN en/of BN hun weg vinden tot in de lessen Nederlands. Op een heel toegankelijke, speelse en gevarieerde manier kunnen leerlingen via het ANW aan de slag met nationale lexicale variatie op een meer of minder zelfstandige manier. Zoals vermeld, volgen enkele concrete lesideeën in hoofdstuk 6.