• No results found

Verhouding tussen risico, betaalde premie en opgebouwde aanspraken Voorkomen kruimelverzekeringen door duurvoorwaarde

In haar adviesaanvraag stelt het kabinet voor een ondergrens in te voeren voor de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Deze ondergrens bevat een inkomensvoorwaarde en een duurvoorwaarde. Het primaire doel van de ondergrens die het kabinet voorstelt is de onevenredigheid te verminderen tussen aanspraken enerzijds en premielasten, administratieve lasten en uitvoeringskosten anderzijds. Door een ondergrens te stellen aan de verzekeringsplicht wordt voorkomen dat wel premie moet worden betaald terwijl daar geen (redelijke) uitkering tegenover staat.116

De ondergrens die de SER voorstelt bevat geen inkomensgrens, enkel een duurvoorwaarde. Het aantal kruimelverzekeringen zal daardoor minder afnemen dan door het oorspronkelijke voorstel van het kabinet. Arbeidsrelaties die langer dan 30 dagen duren, maar weinig inkomen genereren leiden nog steeds tot verzekeringsplicht, terwijl ook deze verzekeringsplicht niet leidt tot een redelijke uitkering.

Uitwerking duurvoorwaarde

Als ondergrens voor de verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen stelt de SER een duurvoorwaarde van 30 kalenderdagen voor. Dit betekent dat arbeidsrelaties die zich uitstrekken over een periode van meer dan 30 kalenderdagen leiden tot verzekeringsplicht. Binnen een tijdsbestek van twaalf maanden moet het volgens de Raad mogelijk zijn maximaal drie onverzekerde dienstverbanden aan te gaan bij verschillende werkgevers.

Volgens de SER komt de duurvoorwaarde tegemoet aan de behoefte van vrijstelling van in duur beperkte nevenfuncties die worden uitgeoefend naast een verzekerde hoofdbetrekking.117 Of daadwerkelijk aan deze behoefte tegemoet gekomen wordt, is afhankelijk van de invulling die aan het duurcriterium wordt gegeven.

In beginsel lijkt de duurvoorwaarde die de SER voorstelt duidelijk. Toch zal deze voorwaarde mijn inziens leiden tot nieuwe knelpunten bij het vaststellen van de verzekeringsplicht, indien deze voorwaarde niet nader door de wetgever wordt ingevuld. Om aan te geven welke knelpunten ik voorzie, maak ik gebruik van het volgende voorbeeld.

Voorbeeld: Docent

Een consultant geeft af en toe een gastcollege aan een universiteit. De consultant geeft in een bepaald jaar twee maanden achter elkaar een aantal gastcolleges bij de rechten faculteit van een universiteit. Deze colleges staan los van elkaar; zij worden gegeven bij verschillende vakken.

Is in bovenstaand voorbeeld na implementatie van het SER-advies sprake van verzekeringsplicht? Het antwoord op deze vraag hangt af van de invulling die de wetgever aan het duurcriterium gaat geven. Ziet de wetgever beide colleges als ˆˆn of als twee arbeidsrelaties? Of er sprake is van verzekeringsplicht hangt tevens af van hoe de wetgever de zinsdelen “opeenvolgend binnen een bepaald tijdbestek” en “verschillende werkgevers” gaat uit leggen.

Stel dat de wetgever de colleges los van elkaar ziet en “opvolgend binnen een bepaald tijdbestek” uitlegt als “opvolgend binnen ˆˆn maand”. In dat geval zou er geen sprake zijn van verzekeringsplicht. Ervan uitgaande dat de wetgever “opvolgend binnen ˆˆn maand” uitlegt als “opvolgend binnen twee maanden” is er wel sprake van verzekeringsplicht.

116

Een verzekering welke premielasten met zich mee brengt, waar geen redelijke uitkering tegenover staat wordt kruimelverzekering genoemd.

117SER-advies Personenkring werknemersverzekeringen (vervolgadvies), publicatienummer 7, 16 juni 2006, pag. 46.

Wanneer de wetgever de colleges niet beschouwd als twee afzonderlijke arbeidsrelaties kan verzekeringsplicht voorkomen worden door de colleges binnen een periode van 30 kalenderdagen te plannen. Indien het niet mogelijk blijkt om de colleges binnen een tijdsbestek van 30 kalenderdagen te geven kan de consultant verzekeringsplicht helpen te voorkomen. Het is immers mogelijk drie onverzekerde dienstverbanden aan te gaan bij verschillende werkgevers. Of deze opzet slaagt, is afhankelijk van de uitleg die gegeven wordt aan het begrip “verschillende” werkgevers. Indien “verschillende” wordt uitgelegd als meer dan ˆˆn werkgever zitten de docent en zijn opdrachtgever goed. Als “verschillende” moet worden opgevat als drie verschillende werkgevers is er wel sprake van verzekeringsplicht.

Uit bovenstaande komt naar voren dat invulling van het duurcriterium zal bepalen hoe deze in de praktijk zal uitwerken en of het door de wetgever beoogde doel wordt bereikt. Om de verzekeringsplicht in de toekomst te kunnen bepalen is in ieder geval een nauwkeurige registratie van alle arbeidsrelaties vereist.

Onafhankelijk van de invulling die de wetgever aan het duurcriterium geeft, kleven er meerdere nadelen aan een duurcriterium. Ten eerste brengt de toepassing van een duurvoorwaarde met zich mee dat opdrachtgever en opdrachtnemer van te voren nauwkeurig moeten schatten hoeveel tijd een opdracht in beslag neemt.118 Indien de opdrachtnemer zich langer dan verwacht moet bezig houden met de opdracht kan dit alsnog tot verzekeringsplicht leiden. Hier zal met name de opdrachtgever niet gelukkig mee zijn, aangezien een eventuele naheffing van werknemerspremies niet op de werknemer te verhalen zijn.

Daarnaast is een duurvoorwaarde in dagen te manipuleren. Zou een werkgever voorheen iemand aannemen voor halve dagen gedurende 2 maanden, dan zal hij nu liever iemand aannemen die de opdracht in voltijd in 30 dagen kan uitvoeren. Dit kan nadelig zijn voor de concurrentiepositie van bepaalde flexibele arbeidskrachten. Denk bijvoorbeeld aan een freelancer die er de voorkeur aan geeft halve dagen te werken in verband met omstandigheden thuis.

Risico en premie

Het SER-advies be†nvloedt de huidige verhouding tussen risico en premie niet. Werknemers kunnen hun eigen premiepercentage niet individueel be†nvloeden en de werkgever draait nog steeds op voor het grootste deel van de premies. Uit de werknemersverzekeringen stappen blijft onmogelijk. Hiermee blijft het eerste in paragraaf 2.5 geconstateerde knelpunt, de beperking van de keuzevrijheid en eigen verantwoordelijkheid van de werknemer, aanwezig.

Interessant is de opmerking van de SER dat zij voorstellen waarbij werknemers onder nader te stellen voorwaarden kunnen kiezen om van verzekeringsplicht af te zien, met belangstelling tegemoet ziet. De SER voorziet de voorstellen zelfs graag van commentaar. De mogelijkheid om af te zien van verzekeringsplicht zal ik in het volgende hoofdstuk behandelen.

Premieplicht leidt tot recht op uitkering

Zoals opgemerkt in paragraaf 4.2.3 stelt het kabinet voor de rechtsgevolgen die verbonden zijn aan de VAR-loon en de VAR-row uit te breiden. Het ligt voor de hand dat de premiebetalingen op grond van de VAR-loon en de VAR-row gekoppeld worden aan uitkeringsrechten. Deze koppeling bestaat, in negatieve zin, in de huidige situatie voor de VAR-wuo en de VAR-dga. De houders van een VAR-row zijn voornamelijk werkzaam in flexibele arbeidrelaties. Voor hen betekent de uitbreiding van de rechtsgevolgen van de VAR-row meer rechtszekerheid. Door de koppeling van de aanwezigheid van premieplicht aan het recht op een uitkering is de werknemer direct belanghebbende bij de premiebetaling, waarmee het tweede geconstateerde knelpunt uit paragraaf 2.5 is opgelost.

118Zie in dit verband Van der Wiel-Rammeloo, 2003, over de duurvoorwaarde als onderscheidend criterium voor de aanwezigheid van een dienstbetrekking, pag. 21.

Perioderegel

De huidige perioderegels worden niet door het SER-advies be†nvloed. Het SER-advies biedt daardoor geen oplossing voor het als derde beschreven knelpunt in paragraaf 2.5. Perioderegels blijven mogelijk nadelig voor flexibele arbeidskrachten. Door het voorstel van de SER komt er zelfs een duurvoorwaarde bij: een duurvoorwaarde van 30 kalenderdagen als ondergrens voor verzekeringsplicht. Door het verbinden van de verzekeringsplicht aan de afwezigheid van zelfstandigheid, wordt de personenkring uitgebreid met overige arbeidsrelaties. Hierdoor vallen meer flexibele arbeidskrachten in de personenkring. De SER staat echter niet stil bij het afwijkende inkomens- en arbeidspatroon van deze groep werknemers en de gevolgen hiervan voor hun uitkering. Terwijl de onderbreking van de verzekeringsplicht door het aangaan van incidentele arbeidsrelaties voor deze groep nadelige gevolgen voor hun uitkeringsrechten kan hebben. Hierbij denk ik in het bijzonder aan de wekeneis van de WW. In theorie kan door vrijwillige deelname aan de werknemersverzekeringen voorkomen worden dat niet voldaan wordt aan de wekeneis. Hiermee kan de flexibele arbeidskracht zich echter in een nadelige concurrentiepositie plaatsen ten opzichte van een collega die nog een onverzekerd dienstverband kan en wil aangaan.

4.6 Premiebetaling over meer dan het maximumpremieloon

Premiebetaling over meer dan het maximumpremieloon blijft na implementatie van het SER advies mogelijk. Hiermee blijft het derde geconstateerde knelpunt uit paragraaf 2.5 bestaan. Het SER-advies beoogt incidentele nevenfuncties vrij te stellen van verzekeringsplicht. Voorwaarde is dat deze nevenfuncties uitgeoefend worden naast een verzekerde hoofddienstbetrekking. De vrijstelling geldt echter maar voor drie incidentele dienstverbanden bij verschillende werkgevers. Langdurige nevenfuncties naast een verzekerde hoofddienstbetrekking worden in het geheel niet vrijgesteld van verzekeringsplicht. De SER geeft aan dat er op dit gebied nader onderzoek zou kunnen plaatsvinden naar een procedure om op voorhand vrijstelling van de verzekeringsplicht te krijgen wanneer langduriger nevenwerkzaamheden worden uitgeoefend naast een hoofddienstbetrekking die het maximum verzekerd dagloon overstijgt.119

Nader onderzoek naar deze procedure lijkt mij zeker gewenst, alleen zie ik niet in waarom dit onderzoek zich enkel zou richten op een procedure die zich beperkt tot het vrijstellen van langduriger nevenwerkzaamheden. Het lijkt mij dat het mogelijk moet zijn om alle arbeid (alle incidentele en langdurige nevenfuncties) die verricht wordt naast de hoofddienstbetrekking, die leidt tot verzekering van het maximum dagloon, vrij te stellen van verzekeringsplicht. Er is in mijn ogen geen reden om onderscheid te maken tussen incidentele en langdurige nevenfuncties, aangezien ze beide bestaan naast een hoofddienstbetrekking die al tot het maximale verzekerde dagloon leidt. Hierbij merk ik op dat ten aanzien van langdurige nevenfuncties het financi‚le belang bij het achterwege blijven van de verzekeringsplicht voor de opdrachtgever groter is.

De situatie waarin meerdere kleine dienstverbanden leiden tot het overschrijden van het maximumpremieloon wordt door de SER in het geheel niet aan de orde gesteld, terwijl dit bij een verdergaande flexibilisering van de arbeidsmarkt toch een aandachtspunt is. Daarbij kan ik me voorstellen dat dit punt meer op de voorgrond komt, nu ook overige arbeidsrelaties tot verzekeringsplicht leiden en de maximumpremiegrens door relatief meer personen overschreden wordt.

119SER-advies Personenkring werknemersverzekeringen (vervolgadvies), publicatienummer 7, 16 juni 2006, pag. 46.