• No results found

HOOFDSTUK 4: De Nederlandse Mr Big-methode in het licht van artikel 6 EVRM

4.2. Verhoorsituatie

Een volgend probleem van de Mr. Big-methode is dat tijdens het traject geen sprake is van een verhoorsituatie. Dat deze bijzonderheid strijdig kan zijn met artikel 6 EVRM is veelvuldig onderbouwd. Ook in de Posbankmoord-zaak is dit verweer aangevoerd door de advocaat van verdachte R.. Hij meent dat het recht op een eerlijk proces is geschonden, omdat de verdachte in strijd met het nemo tenetur-beginsel in een verhoorsituatie is gebracht waarin aan hem gerichte en indringende vragen zijn gesteld, zonder dat hij wist dat het agenten waren en hij op zijn rechten is gewezen.209 De advocaat trekt hierbij een vergelijking met Allan t. VK.210 In onderhavige casus hebben de undercoveragenten verklaard dat de verdachte de vrijheid heeft gehad om de loods te verlaten en “te gaan en staan” waar hij wilde en daarbij luidde de opdracht aan de opsporingsambtenaren volgens de rechtbank: “Probeer waar mogelijk informatie te winnen over de mogelijke betrokkenheid van verdachte bij de moord c.q. doodslag op slachtoffer.”211 In Allan t. VK werd aan de informant opgedragen “to push him for what you can”. Deze twee opdrachten verschillen duidelijk in aard en toon, waarbij de opdracht gegeven in de Posbankmoord-zaak geoorloofd lijkt te zijn. Op grond hiervan komt de rechtbank tot het oordeel dat er geen schending is van het zwijgrecht van de verdachte.212 Het is echter onduidelijk of aan deze opdracht ook echt op die manier invulling wordt

205 Voskuil, AD 5 oktober 2018. 206 Vegterloo, NRC 5 november 2015. 207 Idem

208 Idem

209 Rb. Gelderland 7 juni 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:3030 r.o. 2a. 210 Idem

211 Idem 212 Idem

gegeven. Van Koppen en Horselenberg zeggen hierover dat de politie en het OM ervan overtuigd zijn dat de verdachte de dader is, ondanks het gebrek aan bewijs.213 Zij redeneren dit vanuit het feit dat die overtuiging noodzakelijk is om zo’n dure en arbeidsintensieve undercoveroperatie te starten.214 Dit leidt ook tot een guilty bias, waarbij alles omtrent de verdachte wordt geïnterpreteerd in termen van diens schuld.215 Ook stellen zij dat de opsporingsambtenaren pas stoppen met hun werk als een bekentenis is verkregen, aangezien dat ook eigenlijk het onderliggende doel blijkt van deze undercovertrajecten.216 Het hof gaat echter mee in het oordeel van de rechtbank en vult daarbij aan dat het undercovertraject voorafging aan de aanhouding en verhoren bij de politie.217 Er is volgens het hof tijdens de operatie geen sprake van een verdachte die een beroep op zijn zwijgrecht heeft gedaan. Het hof komt tot het oordeel dat het zwijgrecht voldoende is gerespecteerd.

In de zaak van Wim S. is eveneens door de verdediging een beroep gedaan op artikel 6 EVRM wegens een schending van het zwijgrecht. De rechtbank oordeelt hierover dat er in dit geval sprake is van een zich in feitelijke vrijheid bevindende verdachte, die vanaf begin af aan verklaringen heeft afgelegd tegenover de politie.218 De rechtbank stelt dat voor de stelselmatige inwinning van informatie het stellen van vragen door de niet als opsporingsambtenaar kenbare informatie aan een verdachte niet plaatsvindt in de door artikel 29 WvSv bedoelde verhoorsituatie.219 De cautie is dus niet van toepassing en er is geen schending van het nemo tenetur-beginsel.220 Het hof stelt ten aanzien van dit verweer dat de verdachte niet beperkt was in zijn fysieke en sociale vrijheid en dat maakt dat de verdachte in beginsel meer mogelijkheden en ruimte tot zijn beschikking had om een weloverwogen beslissing te nemen over hetgeen hij wilde delen met de undercoveragenten.221 Het hof voegt zich vervolgens bij de MvT van artt. 126h en 126p WvSv, die overeenkomsten vertonen met art. 126j WvSv:222 “[..] De verdachte wordt namelijk niet “als verdachte” gehoord. Op hem

wordt niet de druk gelegd, die kenmerkend is voor de verhoorsituatie. Die druk is, doordat de opsporingsambtenaar niet als zodanig herkenbaar is, afwezig. […] Het probleem in de

213 Van Koppen en Horselenberg, Strafblad 2018/2, p. 68. 214 Idem

215 Idem 216 Idem

217 Hof Arnhem-Leeuwarden 15 maart 2018, ECLI:NL:GHARL:2018:2415.

218 Rb. Zeeland-West-Brabant 23 mei 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3060 r.o. 4. 219 Idem

220 Rb. Zeeland-West-Brabant 23 mei 2016, ECLI:NL:RBZWB:2016:3060.

221 Hof ’s-Hertogenbosch 5 februari 2018, ECLI:NL:GHSHE:2018:421.

situatie als geschetst is niet de vrijheid van de verdachte ten opzichte van de opsporingsambtenaar om niet te verklaren, maar de schending van het vertrouwen van de verdachte door de opsporingsambtenaar. De opsporingsambtenaar misleidt de verdachte.”223

Het hof Arnhem stelt hier vervolgens in een andere zaak over dat: “Bij de afweging of de

contacten tussen verdachte en undercover niet het karakter van een (heimelijk) verhoor droegen, heeft het hof acht te slaan op de wijze waarop de contacten tussen de undercoveragent en de verdachte zijn verlopen, en wel in het bijzonder op de vraag, of de undercoveragent op ongepaste wijze heeft getracht de verdachte uit te horen, of op onbehoorlijke wijze misbruik heeft gemaakt van een tussen hem en de verdachte gegroeid vertrouwen. […] Van het strafproces wordt geëist dat het een "fair trial" is, maar dat betekent niet dat de door de verdediging bepleite "sportiviteitseisen" gelden. Het beginsel van "equality of arms" brengt niet met zich dat aan een verdachte die tegen de tegen hem ingezette opsporingsmiddelen niet opgewassen is, een soort van voorsprong dient te worden gegeven.”224

Op grond van bovenstaand kan dus worden gesteld dat het EHRM en de HR een beperkte betekenis aan het begrip verhoor geven. Hoogleraar strafrecht Prakken meent dat er een flagrante schending wordt gemaakt op artikel 29 WvSv en op de verklaringsvrijheid van de verdachte.225 Zij is van mening dat misleidende en stiekeme politiemethodes in botsing komen met de eis van een eerlijke behandeling.226 Ook Bal heeft kritiek op deze praktijken. Hij stelt dat “deze praktijken zonder meer indruisen tegen fundamentele uitgangspunten van

procedural fairness and justice in een beschaafde samenleving”.227 In de zaak Bykov t.

Rusland heeft rechter Spielmann een kritische dissenting opinion geschreven.228 In de ogen van de Spielmann kan het vooropgezette gesprek tussen V. en Bykov om Bykov in de val te laten lopen weinig genade vinden.229

223 Kamerstukken II 1996-1997, 25 403, nr. 3, blz. 30.

224 Hof Arnhem 12 mei 2003, ECLI:NL:GHARN:2003:AF8395. 225 Prakken, NJB 2001, p. 1747.

226 Idem

227 Bal, DD 2001/9, p. 929.

228 EHRM 10 maart 2009, 4378/02 (Bykov t. Rusland) partly dissenting opinion judge Spielmann. 229 Idem