• No results found

En ik verheugd: Hier Mamma en hier Pappa is Uw Folkertje weer gaaf en heelhuids terug!

De droom was uit. (2.12.1955)

(

E

.

T

.)... Enige weken geleden vertelde mij een van mijn zonen, dat hij Folkertje naast

U in de wagen had zien zitten en U de brug (welke komt er eigenlijk niet op aan)

had zien oprijden. Dit heeft naderhand de volgende poëtische neerslag gegeven:

Folkertje kijkt door de ruit van de wagen naar de wereld, waar zijn vader hem in rijdt. Alles suist op hem af tot zijn behagen, als de ene straat na de andere in hem glijdt. Nu heeft hij zijn ogen vol huisjes en bomen tot in de diepste hoekjes staan

en dat houdt maar niet op, er komen nog altijd nieuwe aan.

Zij dansen en stoeien er in, tot hij spijt krijgt van wat hij vroeg. Vader, schei uit, het is genoeg! Er kunnen er geen meer bij!

Op zoek naar een titel voor dit gedichtje, dacht ik aan: ...en Folkertje slaapt in...,

maar ik wend mij toch liever tot Uw autoriteit, of deze titel zich wel leent met de

gewoonten van Uw kleine man. Misschien hebt U dezer dagen wel eens eventjes een

ogenblik om over zulk een ‘gewichtig probleem’ na te denken. (3.11.1955)

(

A

. de

R

.)... Mijn vrouw had schroefjes gekocht in een papieren zakje. Mijn tweede

zoontje schudde het zakje leeg op de tafel, begon de schroefjes te tellen en speelde

er mee. De lucht was vers blauw met flinke witte wolken. Ik merkte dit zelfs op de

blinkende schroefkopjes en schreef mijn gedichtje. Waar ik de rode vogel vandaan

haalde ben ik vergeten. (15.6.1956)

(

K

.

R

.)... Wat de 1.2.3.4 postzegels betreft, ik had toen ik mij tijdens mijn oogziekte

zo verveelde de gewoonte aangenomen, van postzegels kastelen en boerderijen (een

vorm van topographie dus) uit te leggen op mijn bureau. Groen was bos, blauw water,

rood baksteen, bruin heide of zo iets, enz. enz. Zo kon ik in die droevige maanden

mij toch met iets bezig houden. Ik had natuurlijk nog meer ‘spelletjes’. Welnu, die

boerderijen en kastelen en die bossen en vijvers heb ik nu opgegeven en U op de

enveloppe al een gedeelte van mijn onroerende goederen geschonken. Dat is wat

anders, dan dat ik zou veronderstellen, in de Heselaan komen ze niet tot vijf! Nobele

vent die

P

.

K

.! (1.6.1954)

(

K

.

R

.)... Van die mooie Nieuwjaarsbrieven bewaar ik er nog een viertal uit mijn jeugd,

wat een goud! wat een rozen en engeltjes! Echte Kempiaantjes. (5.1.1956)

(

K

.

R

.)... Waarom worden geen Nederl. kleingedichten op de postzegels afgedrukt?

Met opbrengst voor de levende dichters. (8.9.1954)

(

A

. de

R

.)... Zeven is niet magischer voor mij dan welk cijfer ook. Maar 7 komt voor

in het godsdienstonderricht, in 1001 nacht. Het is soms meer dan de 3 van de

Drieëenheid en de 1 van God de Vader of van andere hoge pieten. Denkt U ook maar

eens aan de 7 zeeën uit de sprookjes of de formule van ‘achter zevenmaal zoveel

landen (of bergen)’. Mijn lievelingscijfer is de 4, vervolgens komen de 2, de 5, de

7, de 1, de 3, de 8, de 6, de 9 en, minder kan het niet, de o. (15.6.1956)

(

K

.

R

.)... Toen ik gisteren gebruikelijk op mijn nest zat om het nog gebruikelijker

‘eitje’ te leggen, kwam ik tot het volgende resultaat:

R.V.

Mijn zichtbaar ik trekt door de straten. De groene lucht van zomer zeeft de stadsreuk door en de gelaten minuten, als daarin stilte zweeft.

Ik loop met die lucht een vers te schrijven, maar uit de ruiten kaatst mijn grijns met sprongen op de donkre schijven, honend mijn dichterlijk gepeins. Zie hem daar weer zijn rijmen telen! Welk nummer heeft al deR.V.

en 't percentage glas-juwelen is dat niet acht en negentig en twee?

R

.

V

. is niet

K

.

V

., doch

K

.

R

.

V

., korter

R

.

V

. (18.8.1952)

(

K

.

R

.)... In 1958 heb ik 376 gedichten geschreven, in 1957 377; het gaat dus in

‘dalende lijn’. (31.12.1958)

(

F

.

L

.)... Vandaag schrijf ik, hoop ik, mijn 365e versje van dit jaar in. (19.12.1958)

(

H

.

P

.)... De stand is op heden 61235. (25.10.1961)

(

E

.

T

.)... Het is U misschien niet ontgaan, dat er bij mijn gesprekken naar mijn kant

wel eens afwezigheden ontstaan, die ik mezelf maar half of niet bewust ben en die

ik, als ik ze aan me ontdek, ijverig poog te corrigeren. U gelieve mij daarvoor wel

te willen excuseren, gewoonlijk overkomt mij dit als ik in de geest tegen een paar

opkomende versregels aanloop. (17.8.1953)

(

K

.

M

.)... Want mijn bibliografie is mijn hobby. Iedere titel is een zeldzame postzegel

en ik, eenvoudige dichter, ben niet minder ijdel als alle dichteren altegader.

(24.12.1960)

(

K

.

R

.)... Overigens ben ik in volle leg, maar een kip van ± 800 maanden is er geen

van 1000 weken, vooral nu er om redenen van vervoer wordt gestreefd naar vierkante

eieren, iets dus als in plaats van O. Als ik nog plaats overhoud op dit vel laat ik

er een van mijn wat sombere productietjes volgen. (volgt een gedicht, waaronder:)

gelegd 14.7.1953. Met dat van vandaag loop ik nog onrustig in het rond. Verwacht

het in de namiddag na uitslag van de Tour de France. (15.7.1953)

(

K

.

R

.)... Dank ook voor Uw goede wensen voor mijn leg. Sedert ik weer wat kan zien

en doen heb ik zeker zeventig eieren gelegd, wat natuurlijk minder is dan een kip,

die zich voelt en een eredoctoraat te wachten staat. En con brio × 66 levensjaren is

er aan gewerkt. (7.10.1953)

(

K

.

R

.)... Ik voel mij echt over mijn verwekkingsperioden in meerdere opzichten heen,

ook al heb ik iemand geschreven, die mij vroeg, waarom de lectuur van mijn

gedichten, in tegenstelling met die van anderen zich zo vers blijft lezen. Ik heb hem

geschreven, dat mijn gedichten daar vandaan komen, waar de kinderen vandaan

komen en dat is toch wel de ‘first class’ gelegenheid om iets goeds tot stand te

brengen. (25.3.1959)

(

H

.

P

.)... Geesteskinderen zijn voordelig in het beheer. Zij eten niet, zij drinken niet,

zij hebben geen spijkerbroeken nodig en geen, de naam schiet me nu niet, jawel toch

binnen: petty-coats. (15.9.1960)

(

K

.

M

.)... het leven rolt niet als dat van Poot misschien zo rustig voort, gelooft U mij

vrij. Vooreerst de durende hinder met mijn gezichtsvermogen en daarna en dit vooral

de demonerie van mijn dichterij. Want, of het de leeftijd is of wat ook, het dichten

begint een plaag te worden, omdat er zulke donkere idees om ontsluiting vragen. En

dát verpof ik: ik laat balletmuziek over die afgronden ruisen en geef niet toe aan die

opwellingen van solferachtige origines. Ik wil mijn blijmoedigheid en vreugden in

en aan en om de schone gestalten niet prijsgeven en ik verdedig ze op mijn manier,

maar het of dat kost, neen, geen bloed, maar ik voel me toch aangetast en dàt mag

geen kans krijgen. (24.12.1960)

(

F

.

L

.)... Jammer, dat nog geen pensioenregeling voor dichters

staat, zoals ze dit daar met hun 35 landen in Venetië hebben besproken! Ik ben nu