• No results found

Vergunningvrije gevallen en flexibiliteitsregels Natura 2000-

3. Achtergrond en strekking wijzigingen Bal

3.2 Natura 2000-gebieden en bijzondere nationale natuurgebieden

3.2.1.2 Vergunningvrije gevallen en flexibiliteitsregels Natura 2000-

In artikel 5.1 van de Omgevingswet is een verbod opgenomen om zonder omgevingsvergunning een Natura 2000-activiteit te verrichten. Bij een ‘Natura 2000-activiteit’ gaat het om een “acti-viteit inhoudende het realiseren van een project of het verrichten van een andere handeling die, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen voor een Natura 2000-gebied, de kwaliteit van de na-tuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kan verslechteren of een significant verstorend effect kan hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen”.107 De vergun-ningplicht geldt ongeacht of de activiteit binnen of buiten het Natura 2000-gebied plaatsvindt;

106 Bijlage bij artikel 1.1 Omgevingswet.

107 Bijlage bij artikel 1.1 Omgevingswet.

36

bepalend is of de betrokken activiteit, waar deze ook plaatsvindt, voor het betrokken Natura 2000-gebied genoemde nadelige gevolgen kàn hebben. De vergunningplicht geldt alleen niet als op basis van objectieve gegevens op voorhand elk nadelig effect van een activiteit voor een Na-tura 2000-gebied kan worden uitgesloten.

Met de vergunningplicht voor Natura 2000-activiteiten wordt mede invulling gegeven aan de passende maatregelen, die zijn vereist op grond van artikel 6, tweede lid, van de habitatricht-lijn, èn wordt invulling gegeven aan de op grond van artikel 6, derde lid, van de habitatrichtlijn verplichte procedure van een voorafgaande passende beoordeling van projecten met mogelijk significant negatieve gevolgen voor een Natura-gebied. Het Bkl wordt met dit aanvullingsbesluit aangevuld met een beoordelingskader voor aanvragen van omgevingsvergunningen voor Na-tura 2000-activiteiten.108 Dat beoordelingskader verschilt al naar gelang sprake is van toepas-selijkheid van het tweede lid dan wel van het derde lid van artikel 6, van de habitatrichtlijn (zie hierna paragraaf 4.3.1.5). Voorheen was een en ander geregeld in de artikelen 2.7 en 2.8 van de Wet natuurbescherming.

Voorheen voorzagen de artikelen 2.7, vierde lid, en 2.9 van de Wet natuurbescherming en arti-kel 2.12 van het Besluit natuurbescherming – binnen de strikte kaders van artiarti-kel 6, tweede en derde lid, van de habitatrichtlijn109 – in een aantal uitzonderingen op de vergunningplicht van artikel 2.7, tweede lid, mits aan bepaalde voorwaarden en beperkingen werd voldaan. Deze uit-zonderingen golden voor:

 activiteiten waarvoor op grond van andere wetgeving toestemming wordt verleend on-der toepassing van hetzelfde toetsingskaon-der als voor Natura 2000-activiteiten geldt;

 activiteiten die worden verricht in overeenstemming met:

▪ het beheerplan voor het betrokken Natura 2000-gebied;

▪ een (ander) programma of plan dat geheel of ten dele betrekking heeft op de in-richting, het beheer of het gebruik van een Natura 2000-gebied; of

▪ een programma dat gericht is op versterking van natuurwaarden mede met het oog op een duurzame economische ontwikkeling;

 activiteiten die zijn aan te merken als zogenoemd ‘bestaand gebruik’;

 activiteiten die een stikstofdepositie op daarvoor gevoelige natuurwaarden in een Na-tura 2000-gebied veroorzaken die een bij algemene maatregel van bestuur vastge-stelde grenswaarde niet overschrijdt; en

 activiteiten die behoren tot categorieën van gevallen die zijn vrijgesteld bij omgevings-verordening of – als de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het regu-liere bevoegd gezag voor de omgevingsvergunning is – bij ministeriële regeling.

108 Artikelen 8.74a en 8.74b Bkl.

109 Zie Hof van Justitie van de Europese Unie, arrest van 4 maart 2010, zaak C-241/08, Commissie / Frankrijk II, punt 32, arrest van 7 september 2004, 127/02, Waddenvereniging en Vogelbeschermingsvereniging, punt 45, en arrest van 16 februari 2012,zaak C-182/10, Solvay, punt 70.

37

Deze uitzonderingen en de daarbij geldende voorwaarden en begrenzing ter verzekering van conformiteit met artikel 6 van de habitatrichtlijn worden met het onderhavige aanvullingsbesluit in het Bal en het Bkl overgenomen110 en worden in het artikelsgewijze deel van deze nota van toelichting verder toegelicht.

Op grond van artikel 2.9 van de Wet natuurbescherming was een aan de programmatische aan-pak verbonden vrijstelling in samenhang met bepaalde grenswaarden ook mogelijk voor andere factoren dan stikstof. In het Besluit natuurbescherming was deze mogelijkheid alleen voor stik-stofdepositie ingevuld. Mocht daar in de toekomst in het kader van een eventuele andere pro-grammatische aanpak voor andere factoren behoefte aan zijn, dan kan in het Bal desgewenst ook voor andere factoren een grenswaarde met een daaraan gekoppelde vrijstelling worden op-genomen. Dit uiteraard voor zover het kader van artikel 6 van de habitatrichtlijn daarvoor ruimte biedt.

3.2.2 Bijzondere nationale natuurgebieden

In paragraaf 2.2.2 van deze nota van toelichting is uitgelegd dat er in bepaalde gevallen ter vol-doening aan internationale verplichtingen behoefte kan bestaan aan de aanwijzing van een spe-cifieke categorie natuurgebieden met een eigen beschermingsregime, vooruitlopend op de aan-wijzing van een gebied als Natura 2000-gebied of ter bescherming van gebieden buiten het Na-tura 2000-netwerk. Deze gebieden worden “Bijzondere nationale natuurgebieden” genoemd.

Voor deze gebieden geldt een iets lichter beschermingsregime dan voor Natura 2000-gebieden, in die zin dat geen vergunningplicht geldt voor activiteiten die mogelijk nadelige gevolgen heb-ben voor het gebied. Tot de voorziene beschermingsmaatregelen die zijn opgesomd in para-graaf 2.2.2 behoren ook beperkingen of plichten die kunnen worden opgelegd aan degene die een activiteit verricht. Net als bij Natura 2000-gebieden gebeurt dat in individuele gevallen bij maatwerkvoorschrift. Voor deze categorie van gebieden is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bevoegd gezag111; er is immers vooralsnog geen invulling gegeven aan de mo-gelijkheid die de Omgevingswet biedt om de verantwoordelijkheid voor de bescherming van deze gebieden bij de provincies neer te leggen.112 Beperkingen en plichten kunnen ook voor ca-tegorieën van gevallen worden geregeld, bij ministeriële regeling op grond van artikel 4.3, vierde lid, van de Omgevingswet. De in het bovenstaande bij de toelichting van het regime voor Natura 2000-gebieden beschreven informatieplichten gelden hier ook. De informatie die rele-vant is voor de bescherming van de Bijzondere nationale natuurgebieden wordt verstrekt aan de minister, en niet aan gedeputeerde staten.

110 Artikelen 11.16 tot en met 11.20 Bal en artikelen 4.34, 4.35, 5.167 en 5.168 Bkl.

111 Artikel 11.4, tweede lid, (nieuw) Bal.

112 Artikel 2.19, vierde lid, onder a, onder 2°, (nieuw) Omgevingswet.

38

De regels over de aanwijzing van de gebieden en de regels over de overige in paragraaf 2.2.2 genoemde beschermingsmaatregelen zijn gesteld in de Omgevingwet en in het Bkl.113

3.3 Soortenbescherming

3.3.1 Omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteiten: soorten