• No results found

Vergemakkelijking van aanpassing van werknemers aan gewijzigde omstandigheden in bedrijfsleven en aan ontwikkeling van

In document EU-trendrapport 2004 (pagina 130-140)

productiestelsels.

Doelstelling 5a: Bevordering plattelandsontwikkeling door aanpassing van landbouwstructuren in kader van hervorming gemeenschappelijk landbouwbeleid te bespoedigen waaronder maatregelen op gebied van aanpassing van visserijstructuur.

Doelstelling 5b: Bevordering plattelandsontwikkeling door ontwikkeling en structurele aanpassing van platteland te vergemakkelijken.

Deze doelstellingen worden (mede) gefinancierd uit de volgende structuurfondsen:

EFRO: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling;

ESF: Europees Sociaal Fonds;

EOGFL-O: Europees Oriëntatie en Garantiefonds voor de Landbouw, afdeling Oriëntatie;

• de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

FIOV: Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij.

B 4.2 Budget EFRO, EOGFL-O en FIOV170

Bedragen in miljoenen euro’s

EPD Periode EFRO EOGFL-O FIOV

Cofinanciering

Totaal Rijk

Overheid

Overig Privaat

Doelstelling 1

Flevoland 1994–1999 83,83 21,86 11,36 114,47 265,57 254,97 752,06

Doelstelling 2

Groningen-Drenthe 1994–1996 32,19 nvt nvt 40,80 21,77 32,13 126,89

1997–1999 76,66 nvt nvt 79,46 51,91 15,14 223,17

Twente 1994–1996 30,82 nvt nvt 61,16 3,92 5,43 101,33

1997–1999 52,09 nvt nvt 40,70 58,31 3,86 154,96

Arnhem-Nijmegen 1994–1996 31,57 nvt nvt 58,86 21,85 16,84 129,12

1997–1999 52,14 nvt nvt 32,52 80,90 43,10 208,66

Zuidoost Noord-Brabant 1994–1996 24,23 nvt nvt 5,78 45,17 20,38 95,56

1997–1999 73,97 nvt nvt 18,96 156,56 75,98 325,47

170 Bron: Ministerie van EZ, Brief aan Tweede Kamer inzake structuurfondsen, najaar 2003.

De Algemene Rekenkamer merkt op dat er een optelfout zit in de tabel, bij het programma Urban, deelprogramma’s Amsterdam en Rotterdam. Tevens bevat de tabel enkele mineure afrondingsverschillen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 430, nrs. 1–2 132

EPD Periode EFRO EOGFL-O FIOV

Zuid-Limburg 1994–1996 20,65 nvt nvt 6,29 36,13 8,34 71,41

1997–1999 41,95 nvt nvt 15,49 52,18 43,44 153,06

Doelstelling 5a 1994–1999 nvt 54,55 nvt nvt 233,77 nvt 288,32

Doelstelling 5b

Groningen-Drenthe 1994–1999 17,56 11,96 nvt 51,62 27,92 9,40 118,46

Fryslân 1994–1999 44,62 21,10 nvt 80,46 91,85 45,41 283,44

Noordwest-Overijssel 1994–1999 9,11 5,12 nvt 21,95 19,37 10,93 66,48

Zeeuws Vlaanderen 1994–1999 5,62 5,28 nvt 7,93 13,92 12,85 45,60

Peelregio 1994–1999 8,86 7,97 nvt 5,84 8,63 12,17 43,47

Communautaire initiatieven

Interreg II Irma 1997–1999 141,001 nvt nvt 278,28 nvt nvt 419,28

Interreg Maas-Rijn 1994–1999 34,92 nvt nvt 21,76 19,09 8,17 83,94

Leader II 1994–1999 7,0 4,6 nvt 17,8 15,5 44,9

Resider II 1994–1999 19,59 nvt nvt 44,57 15,73 79,79

Konver 1994–1999 26,0 nvt nvt 33,972 59,97

Retex Twente 1994–1997 1,02 nvt nvt 1,02 0,50 1,00 3.54

MKB 1996–1999 9,82 nvt nvt 8,073 6,10 23,99

Urban

Amsterdam 1995–1999 3,82 nvt nvt 4,13 9,01 1,01 16,964

Rotterdam 1997–1999 7,04 nvt nvt 5,17 8,35 5,62 20,57

Den Haag 1995–1999 4,27 nvt nvt 4,29 14,34 1,75 22,90

Utrecht 1997–1999 6,50 nvt nvt 5,14 8,64 20,28

FIOV5 1994–1999 nvt nvt 45,88 10,66 5,92 107, 03 169,49

1In het Irma-programma was er van de totale EU-bijdrage van 141 miljoen 100 miljoen beschikbaar voor Nederland.

2Dit bedrag betreft de totale overheidsbijdrage voor Rijk en regio.

3Dit bedrag betreft de totale overheidsbijdrage voor Rijk en regio, en de private bijdrage.

4Urban: totaal operationeel programma is berekend op basis van totale overheidsuitgaven, dus exclusief private bijdragen.

5FIOV-programma buiten doelstelling-1-gebied.

B 4.3 Realisatie structuurfondsen 1994–1999

Gerealiseerd per 30.06.03 (bedragen in miljoenen euro’s)

EPD Periode EFRO EOGFL-O FIOV

Cofinanciering

Totaal Rijk

Overheid

Overig Privaat

Flevoland 1994–1999 72,85 18,44 11,95 96,94 291,18 205,44 696,80

Groningen-Drenthe 1994–1996 25,35 nvt nvt 31,13 25,60 41,19 123,27

1997–1999 62,27 nvt nvt 52,34 108,17 19,08 241,86

Twente 1994–1996 23,92 nvt nvt 24,44 24,09 4,66 77,12

1997–1999 43,22 nvt nvt 18,32 92,35 12,97 166,86

Arnhem-Nijmegen 1994–1996 30,79 Nvt nvt 21,65 54,09 19,21 125,74

1997–1999 45,20 Nvt nvt 22,14 85,94 33,38 186,66

Zuidoost Noord-Brabant 1994–1996 28,85 Nvt nvt 5,66 44,23 21,43 95,18

1997–1999 69,14 Nvt nvt 17,55 166,86 82,79 336,34

Zuid-Limburg 1994–1996 18,40 Nvt nvt 5,64 30,66 7,18 61,88

1997–1999 41,09 nvt nvt 15,90 71,83 24,43 153,26

Doelstelling 5a 1994–1999 nvt 25,71 nvt 151,539 nvt nvt 177,25

Doelstelling 5b

Groningen-Drenthe 1994–1999 15,54 10,57 nvt 42,22 35,09 12,72 116,14

Fryslân 1994–1999 40,90 20,10 nvt 67,00 97,60 47,50 273,10

Noordwest-Overijssel 1994–1999 8,31 4,52 nvt 15,93 23,20 8,98 60,94

Zeeuws Vlaanderen 1994–1999 5,09 4,76 nvt 8,76 14,83 11,25 44,69

Peelregio 1994–1999 8,40 7,21 nvt 7,54 12,55 15,66 51,36

Communautaire initiatieven

Interreg II IRMA 1997–1999 77,271 nvt nvt 144,711 nvt 221,98

Interreg Maas-Rijn 1994–1999 32,64 nvt nvt 19,07 17,92 7,85 77,48

Leader II 1994–1999 6,4 4,0 nvt 23,41 26,8 60,7

EPD Periode EFRO EOGFL-O FIOV

Cofinanciering

Totaal Rijk

Overheid

Overig Privaat

Resider II 1994–1997 17,64 nvt nvt 47,941 54,77 120,35

Konver II 1994–1999 19,49 nvt nvt 83,601 12,89 115,98

Retex Twente 1994–1997 0,54 nvt nvt 0,33 0,64 0,73 2,24

MKB 1996–1999 4,48 nvt nvt 7,562 12,04

Urban

Amsterdam 1995–1999 2,39 nvt nvt 5,98 9,46 13,81 17,83

Rotterdam 1997–1999 6,75 nvt nvt 6,21 12,46 4,82 25,42

Den Haag 1995–1999 2,80 nvt nvt 2,93 10,58 2,93 16,31

Utrecht 1997–1999 5,96 nvt nvt 4,48 8,42 11,03 18,86

FIOV 1994–1999 nvt nvt 31,25 18,00 21,05 38,76 109,06

1Van de€ 100 miljoen die voor Nederland beschikbaar was, is € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor een project in Duitsland.

B 4.4 Communautaire initiatieven B 4.4.1 Urban

Urban is een door de Europese Commissie opgezet programma ten behoeve van economische ontwikkeling, sociale integratie en milieube-scherming in achterstandswijken van grote steden. In totaal stelde de Commissie€ 897 miljoen beschikbaar voor de periode 1994–1999, waarvan ongeveer€ 23 miljoen voor Nederland. De Urban-gelden zijn afkomstig uit de structuurfondsen EFRO en ESF.171

Het Nederlandse Urban-programma was in de periode 1994–1999 onderverdeeld in vier deelprogramma’s: Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht. Deze steden waren verantwoordelijk voor de uitvoering van de projecten en de controle daarop. De minister voor Grotesteden-beleid en Integratie was eindverantwoordelijk jegens de Commissie en vervulde taken op het gebied van coördinatie, toezicht en ondersteuning.

Daarnaast vonden er controles plaats door de departementale auditdienst.

Eerder constateerde de Algemene Rekenkamer al tekortkomingen in de ondersteunende en toezichthoudende rol van het ministerie.172Vooral de constatering dat door de gebrekkige ondersteuning projectuitvoerders onvoldoende van de Europese regelgeving op de hoogte waren, is nog steeds relevant. Zo was niet altijd duidelijk welke kosten voor subsidie in aanmerking konden komen, hetgeen tot lagere einddeclaraties heeft geleid. Beheer en toezicht zijn in de huidige programmaperiode 2000–2006 beter geregeld.

Onderuitputting

Tussen de steden bestaan grote verschillen in de uitputting van de budgetten.173De uitputting van Urban-subsidies en totale overheids-gelden is weergegeven in onderstaande tabel.

171 Amsterdam en Den Haag hebben naast EFRO-gelden ook ESF-gelden ontvangen;

hierover wordt separaat gerapporteerd aan de Europese Commissie.

172 Algemene Rekenkamer, Europese gelden voor de grote steden. Den Haag, december 1998.

173 Ecorys, Ex-post evaluatie URBAN-programma’s 1994–1999. Rotterdam, juni 2002. In opdracht van het Ministerie van BZK.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 430, nrs. 1–2 134

Realisatie URBAN-programma*

Aantal projecten Uitputtting Urban-subsidies

Uitputting totale overheidsgelden

Amsterdam 30 57% 84%

Rotterdam 68 96% 124%

Den Haag 35 60% 65%

Utrecht 98 92% 93%

* Bron: ECORYS-NEI, ex-post-evaluatie Urban-programma 1994–1999. Rotterdam, juni 2002.

In Amsterdam en Den Haag is gekozen voor een klein aantal, relatief grote projecten. Zodra enkele projecten wegvallen is er direct een aanzienlijke onderuitputting. In beide steden waren enkele bouwprojecten niet vóór 31 december 2001 afgerond, waardoor ze niet in aanmerking kwamen voor Urban-subsidie. Ook zijn projecten niet aanbesteed voor de deadline van eind 1999. Dit geld vloeit terug naar Brussel of wordt in mindering gebracht op het nog te ontvangen saldo.

In het deelprogramma Rotterdam kwamen meer nationale gelden beschikbaar dan voorzien, waardoor het bestedingspercentage ruim boven de 100% is uitgekomen.

Eindrapportage van de vier grote steden

Van de vier programma’s is alleen Rotterdam afgesloten met een goed-keuende accountantsverklaring. Het financieel beheer en de controle waren op orde en er werd een hoge uitputtingsgraad werd gerealiseerd.

Rotterdam vormt aldus een positieve uitzondering.

De drie andere programma’s zijn afgesloten met een verklaring met beperking vanwege onzekerheden in de verantwoording. Deze onzeker-heden hielden verband met de overschrijding van de subsidietermijn. Ook bestaat onzekerheid of gedeclareerde kosten voor subsidie in aanmerking komen. Daarnaast was de kwaliteit van de projectadministraties soms onvoldoende. Dit speelde vooral in Utrecht, waar het budget was versnip-perd over veel kleine projecten. Bij de uitvoerders ontbrak vaak de administratieve capaciteit en kennis van de complexe Europese subsidie-regels.

Bij alle ingediende eindrapportages had de Commissie vragen en opmer-kingen. In het geval van Utrecht was eind 2003 nog steeds niet alles ingediend door het grote aantal vragen van de Commissie. Daarnaast had de gemeente Utrecht ook vragen aan de Commissie had gesteld, waarop nog geen antwoord was gegeven.

Het voor Nederland geschetste beeld lijkt in andere landen niet veel beter.

Dit roept de vraag op of de Commissie niet mede schuld heeft aan de trage voortgang. De Europese Rekenkamer constateert dat de Commissie gemiddeld vijftien maanden nodig had voor goedkeuring van program-ma-voorstellen in 1994. In 1996 was de behandeltijd circa zeven maanden.

Oorzaken voor de lange behandeltijd liggen bij de matige kwaliteit van de programmavoorstellen (geen doelstellingen, geen geschikte effectindica-toren) en de lange besprekingen over de te selecteren stadswijken.

B 4.4.2 Leader II

Het communautair initiatief Leader II beoogt ontwikkeling van plattelands-regio’s. Het programma wordt gefinancierd uit de structuurfondsen EFRO

ma’s Leader: Flevoland, Drenthe, Friesland en Groningen. De program-ma’s hebben een relatief bescheiden omvang: in totaal bedroeg het EU-budget 11,6 miljoen, waarvan€ 10,4 miljoen daadwerkelijk werd besteed. Dit heeft geleid tot een redelijk goede benutting van circa 90%.

Het onderscheid met de programma’s voor doelstelling 5b (zie § 18.2.4) is niet geheel helder. Zo zijn de doelen van beide programma’s vrijwel gelijk en is er soms overlap in de regio’s die in aanmerking komen voor Leader en doelstelling 5b.

Bij de Leader II-programma’s zijn goedkeurende accountantsverklaringen afgegeven. Begin 2003 heeft de auditdienst van het Ministerie van LNV reviews uitgevoerd, maar de Algemene Rekenkamer kon eind november 2003 nog niet beschikken over de uitkomsten van deze reviews.

B 4.4.3 Pesca

Het Pesca-programma ondersteunt de herstructurering en diversificatie van de visserijsector. In doelstelling en organisatie is er grote gelijkenis met het FIOV-programma. De financiering is afkomstig uit de structuur-fondsen EFRO en FIOV en voor een gering deel ESF. De uitvoering van het programma is in handen van de directie Visserij van het Ministerie van LNV.

Bij de einddeclaratie van Pesca is op 8 juli 2002 een goedkeurende accountantsverklaring afgegeven door de auditdienst van het Ministerie van LNV.174De gewaarmerkte einddeclaratie die behoort bij deze accoun-tantsverklaring geeft aanleiding tot enkele opmerkingen.

De geraamde bijstand uit het EFRO geeft een totaal van€ 7 320 625. In deze optelling zijn echter dertien projecten voor een bedrag van

€ 8 058 020 niet meegenomen. In de kolom «uitbetaalde EFRO-steun» in de einddeclaratie zijn de met deze dertien projecten corresponderende cellen leeg gelaten. In de andere documenten die de Algemene Reken-kamer ter beschikking zijn gesteld, wordt dit niet opgemerkt of nader toegelicht.

Aangenomen dat de dertien projecten wél moeten worden meegeteld als verplichtingen, ontstaat het beeld dat de uitbetalingen sterk zijn achterge-bleven bij de verplichtingen. Op basis van de cijfers uit de gewaarmerkte einddeclaratie bedraagt de onderuitputting circa 50% van het budget. Van de EFRO-subsidies is zelfs meer dan de helft niet uitbetaald.

Uitputting Pesca-programma (in euro’s)

EFRO FIOV Totaal

Verplichtingen 15 378 645 3 100 218 18 478 863

Betalingen 6 642 644 2 738 129 9 380 773

Uitputting 43,2% 88,3% 50,8%

Deze cijfers konden overigens niet worden geverifieerd met de rapportage aan de Tweede Kamer over de structuurfondsen omdat Pesca in dat overzicht niet is opgenomen.

In de einddeclaratie valt tot slot op dat een aanzienlijk aantal projecten net vóór het verstrijken van de subsidietermijn is goedgekeurd. Dit is in de tabel weergegeven.

174 Na vragen van de Commissie heeft het Ministerie van LNV op 28 augustus 2003 een herzien eindverslag ingediend. Er is geen nieuwe accountantsverklaring of einddecla-ratie opgesteld. Ondanks herhaalde verzoeken heeft de Algemene Rekenkamer bij het Minis-terie van LNV geen inzicht gekregen in de vragen van de Europese Commissie, noch in de bijlage(n) bij het herziene eindverslag van Pesca.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 430, nrs. 1–2 136

Goedkeuring Pesca-projecten per 30 en 31-12-1999 (in euro’s)

EFRO FIOV Totaal

Totale verplichtingen 15 378 645 3 100 218 18 478 863

Verplichting 30/31–12–99 7 390 783 746 922 8 137 705

Aandeel % 48,1% 24,1% 44,0%

Van de totaal geraamde EFRO-bijstand is bijna de helft pas op de laatste twee dagen van 1999 verplicht. Bijna een kwart van de FIOV-verplichtin-gen is aangegaan op het laatst mogelijke moment. Deze late en massale goedkeuring is weliswaar niet onrechtmatig maar brengt wel risico’s met zich mee voor een zorgvuldige projectselectie. Bovendien bestaat het gevaar dat door de late toekenning projecten niet tijdig – vóór ultimo 2001 – zijn afgerond.

B 4.4.4 Interreg IIc

In het kader van Interreg IIc participeert Nederland in drie grensoverschrij-dende programma’s: Noordzee, NWMA en Irma.175Deze drie program-ma’s kennen elk een internationaal secretariaat dat optreedt als beheer- en betalingsautoriteit. Het Ministerie van VROM, directoraat-generaal (DG) Ruimte, hield als internationale beheersautoriteit toezicht op het Irma-programma. In de programma’s Noordzee en NWMA heeft DG Ruimte een toezichthoudende rol op de projecten waar Nederlandse organisaties projectleider zijn. Nederlandse participanten in Interreg zijn voornamelijk provincies, waterschappen, gemeenten, onderzoeksinstituten en het Ministerie van VROM zelf.

Noordzee en NWMA

De auditdienst van het Ministerie van VROM heeft goedkeurende accountantsverklaringen afgegeven bij de einddeclaratie van het totaal van de projecten met een Nederlandse projectleider. Conform de afgesproken verdeling van verantwoordelijkheden dekt de accountants-verklaring dus niet de projecten met een buitenlandse hoofdaanvrager waarin wel Nederlandse partijen deelnemen.

Voor beide programma’s kon een goedkeurende accountantsverklaring worden afgegeven. Hiertoe zijn, conform de Europese regelgeving, eerst de onregelmatigheden gecorrigeerd, die door het Ministerie van VROM bij enkele projecten waren geconstateerd: het faillissement van een project-aanvrager, geen onderbouwing van kosten, geen openbare aanbesteding, declaratie van overheadkosten in de personeelskosten en declaratie van kosten die al door andere financiers waren betaald. Bij NWMA heeft het ministerie ten minste€ 1,2 miljoen op de einddeclaratie gecorrigeerd.176

Overigens zijn het Noordzeeprogramma en het NWMA-programma niet opgenomen in de realisatiecijfers van de structuurfondsen die naar de Tweede Kamer zijn gestuurd.177Het Ministerie van VROM geeft ter verklaring aangegeven dat de realisatie (budget versus bestedingen) alleen op programmaniveau kan worden berekend en niet geïsoleerd op lidstaatniveau, omdat het oorspronkelijke budget voor Nederland is ingebracht in de internationale programma’s.

175 NWMA: Northwestern Metropolitan Area;

Irma: Interreg Rijn-Maas-activiteiten. Zie over de afrekening van Interreg IIc ook het rapport van de Algemene Rekenkamer: Rapport bij het Jaarverslag 2002 van het Ministerie van VROM, 21 mei 2003.

176 Ministerie van VROM, Auditors report at the closure of the Interreg IIC programme NWMA, Den Haag, 13 november 2002.

Declaratie Nederland programma’s Noordzee en NWMA (in euro’s)

Totale subsidiabele kosten Waarvan EFRO-subsidies

Noordzee 7 970 425 3 569 172

NWMA 15 909 202 8 269 016

De bedragen zijn ontleend aan de afsluitende accountantsverklaringen.

Opgemerkt zij dat de bedragen in deze tabel geen accurate weergave zijn van hoeveel er uit deze twee programma’s in Nederland is besteed. De cijfers omvatten namelijk niet projecten van buitenlandse projectaanvra-gers die vervolgens subsidies aan Nederlandse projectdeelnemers hebben betaald.

Irma

Het Interreg-programma Rijn-Maas (Irma) is ingesteld ter bestrijding van hoogwateroverlast in het stromingsgebied van beide rivieren. Het inter-nationale secretariaat wordt gevoerd door het Nederlandse Ministerie van VROM. Dit is niet onlogisch aangezien Nederland ongeveer 65% van de subsidie ontvangt uit het Irma-programma.178De afronding heeft lang geduurd en de einddeclaratie werd vlak voor de deadline van 31 maart 2003 ingeleverd bij de Europese Commissie.

Er bestaat geen overkoepelende accountantsverklaring voor het program-ma als geheel. Wel heeft iedere deelnemende lidstaat een accountants-verklaring afgegeven over de projecten met hoofdaanvragers in dat land.

Hoewel een controleprotocol voor Nederland was opgesteld met daarin richtlijnen voor de accountants, hebben de overige lidstaten daarvan geen gebruikgemaakt. Voor de artikel-8-verklaringen hebben de meeste

lidstaten zich niet aan de termijn gehouden en evenmin aan het overeen-gekomen standaardmodel. Het Ministerie van VROM heeft in zijn functie van beheersautoriteit c.q. internationaal programmasecretariaat geen review uitgevoerd op de buitenlandse artikel-8-verklaringen.179

Nederlands deel Irma

De auditdienst van het Ministerie van VROM heeft een accountantsverkla-ring met beperking afgegeven over het Nederlandse deel van het Irma-programma. Er bestond namelijk onzekerheid of een totale EFRO-bijdrage van€ 4 654 252 (elf projecten) voor ultimo 1999 was verplicht. In reactie op de ingediende eindrapportage heeft de Europese Commissie op 30 juli 2003 per brief gevraagd om opheldering en alvast aangegeven deze kosten in principe als niet-declarabel te beschouwen.180

Het Nederlandse deel van het Irma-programma kende een aanzienlijke onderbesteding van circa 23%. Ongeveer€ 23 miljoen van het totale budget is niet benut. Ongeveer€ 17 miljoen van het gecommitteerde EFRO-budget van€ 94 miljoen is niet gedeclareerd bij de Commissie.

De onderuitputting van Irma is deels veroorzaakt doordat bij sommige projecten inkomsten werden gegenereerd die volgens de EU-regels van de te ontvangen subsidie moesten worden afgetrokken. Vijf projecten hebben geen subsidie ontvangen omdat ze deels niet zijn uitgevoerd.

Daarnaast was er een onderbesteding van bijna€ 5 miljoen bij een groot infrastructureel project, dat te kampen had met ernstige vertraging vanwege bezwaarprocedures en onverwachte extra werkzaamheden. Het project is uiteindelijk voor een groot deel uitgevoerd binnen de tot eind 2002 verlengde subsidieperiode.

178 Van de totale einddeclaratie van circa

€ 119 miljoen krijgt Nederland circa € 77 miljoen aan Europese subsidies.

179 Ministerie van VROM, Mededeling bij de afsluiting van het Interreg IIC-programma IRMA, Den Haag, 27 maart 2003.

180 De Algemene Rekenkamer had eind november 2003 nog geen inzicht in de reactie van het Ministerie van VROM.

Tweede Kamer, vergaderjaar 2003–2004, 29 430, nrs. 1–2 138

B 4.4.5 Interreg II Euregio Maas-Rijn

Interreg is een door de Europese Commissie opgezet initiatief met een grensoverschrijdend karakter in zowel de doelstellingen als de organisatie van de programma’s. Voor Nederland is het Ministerie van Economische Zaken (EZ) eerstverantwoordelijk voor de financiële afwikkeling van het programma dat uitgevoerd wordt door de Stichting Euregio Maas-Rijn.

Nederland is daarnaast betrokken bij zes andere «euregionale» samenwer-kingsverbanden uit het Interreg-II-programma; daarvoor zijn Belgische of Duitse overheden eindverantwoordelijk. De auditdienst van het Ministerie van EZ was eind 2003 bezig met de reviews van het Nederlandse gedeelte van deze zes programma’s.

De accountantsverklaring betreft alleen de Nederlandse projecten in het programma en dekt dus niet het hele programma af. Voor het Belgische en Duitse deel zijn aparte verklaringen door de controle-instanties van die lidstaten afgegeven maar de Nederlandse programma-accountant achtte zich niet bevoegd bij deze controleurs een review uit te voeren.

Eerdere aankondigingen van het bestuur van Euregio Maas-Rijn in 2002 om te proberen met de accountants uit de andere lidstaten tot nadere afspraken te komen over een uniforme controleaanpak en gezamenlijke controles over de grenzen heen, hebben niet tot het beoogde resultaat geleid.181

Overigens is de review door de auditdienst van het Ministerie van EZ gebaseerd op een inmiddels ingetrokken accountantsverklaring. De review is van 8 november 2002 terwijl de herziene verklaring op 11 februari 2003 is afgegeven. Aanleiding voor de herziening van de verklaring waren vragen van de Commissie en nagekomen informatie van enkele projecten. Mogelijk wordt besloten een nieuwe review uit te voeren.

Bij de afsluiting van het programma is een accountantsverklaring met een beperking afgegeven vanwege een onzekerheid in de verantwoording. De onzekerheid betreft een bedrag van€ 322 600 dat niet door accountants-controle kon worden afgedekt. Concreet gaat het om zeven projecten waarvan onzeker is of een deel van de gedeclareerde kosten, vooral voor personeel en overhead, aan de subsidievoorwaarden voldoen. Zo zijn in een aantal gevallen geen urenregistraties bijgehouden.

Er bestaat voorts onzekerheid over de vraag of alle verplichtingen voor de uiterste termijn van 31 december 1999 zijn aangegaan. Met name in de review door de auditdienst van EZ wordt melding gemaakt van een mogelijk foutieve interpretatie door het programmamanagement, de stichting Euregio Maas-Rijn, dat zichzelf ziet als eindbegunstigde. De auditdienst van het Ministerie van EZ betwijfelt of dit het geval is. Dit is relevant omdat voor de deadline alle verplichtingen aan de eindbegun-stigden moeten zijn vastgelegd. Als zou blijken dat het programma-management zelf geen eindbegunstigde is maar het geld als intermediair weer doorsluist naar andere projectuitvoerders, dan zijn de laatstge-noemden de «echte» eindbegunstigden ten jegens wie de verplichtingen tijdig moeten worden vastgelegd. Het risico bestaat dat de Europese Commissie de stichting Euregio Maas-Rijn niet in alle gevallen zal erkennen als «eindbegunstigde» en dat voorschotten worden terugge-vorderd als de onderliggende verplichtingen niet tijdig zijn vastgelegd.

181 Zie ook de conclusies en aanbevelingen in het rapport van de Algemene Rekenkamer Euregio’s: grensoverschrijdend financieel

B 4.4.6 Konver II

Het Europese programma Konver II richt zich op regio’s met defensie-gerelateerde sectoren die in moeilijkheden zijn geraakt door bezuini-gingen. Het programma stimuleert de omschakeling («conversie») van deze regio’s en hun bedrijvigheid naar civiele activiteiten. Financiering vindt plaats vanuit het EFRO en het ESF, maar die laatste geldstroom blijft hier verder buiten beschouwing. Konver II valt wat het EFRO-deel betreft onder eindverantwoordelijkheid van het Ministerie van Economische Zaken, dat optreedt als beheer- en betaalautoriteit.

Het programma is eind maart 2003, dus vlak voor de deadline, afgesloten met een goedkeurende accountantsverklaring. Deze verklaring was voor-zien van een toelichtende paragraaf, vanwege een onzekerheid in de verantwoording. Dit op grond van een aantal ten tijde van het indienen van de eindaangifte lopende bezwaarprocedures. Deze betroffen een drietal op nihil gestelde projecten (waarvan twee op grond van de

Het programma is eind maart 2003, dus vlak voor de deadline, afgesloten met een goedkeurende accountantsverklaring. Deze verklaring was voor-zien van een toelichtende paragraaf, vanwege een onzekerheid in de verantwoording. Dit op grond van een aantal ten tijde van het indienen van de eindaangifte lopende bezwaarprocedures. Deze betroffen een drietal op nihil gestelde projecten (waarvan twee op grond van de

In document EU-trendrapport 2004 (pagina 130-140)