• No results found

3 Waardering, selectie en acquisitie

3.3 Macroselectiemodellen: een analyse

3.3.3 Vergelijking van de modellen

Een vergelijking van de beide macroselectiemodellen levert het volgende op. Beide modellen wijken qua methodiek sterk van elkaar af. De belangrijkste overeenkomst is dat de

doelstellingen overeenkomen: de delen van al het beschikbare archiefmateriaal veiligstellen door middel van een vorm van macroselectie. Daarnaast is de basis van de

140 In dit overzicht is aan elke onderneming – bij wijze van categorisering – een aan het CBS ontleende

classificatiecode gegeven: de zogeheten “Standaard Bedrijfsindeling” (SBI). Per niveau is achtereenvolgens aangegeven om welke bedrijfstak (niveau 1) het gaat, de bedrijfsklasse (niveau 2), bedrijfsgroep (niveau 3) en bedrijfssubgroepen (niveau 4). Men zie Fischer 1994, pp. 37-38. Voor de SBI zij verwezen naar

http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/methoden/classificaties/overzicht/sbi/sbi-2008/default.htm (geraadpleegd op 16- 4-2015).

141 Fischer 1994, pp. 37-67. 142

M.i. zou een tweede conclusie hier zijn dat de regio Overijssel, waar Twente deel van uitmaakt, voor deze branche voldoende gedekt is.

143 Fischer 1994, pp. 37-67. 144 Ketelaar 2001, p. 14.

macroselectiemodellen in beide gevallen functionele selectie, wat wil zeggen dat niet het archiefstuk of een archief als uitgangspunt dient, maar de maatschappelijke context van het archief. Het PIVOT-model gaat uit van het waarderen van de handelingen van de

rijksoverheid in haar totaliteit en leidt uiteindelijk tot de keuze tussen handelingen.145 Het 8- stappenmodel gaat uit van de waarde die individuele bedrijven representeren ten opzichte van het bedrijfswezen als geheel. Deze waardebepaling is gerelateerd aan economische

activiteiten per bedrijfstak (bijvoorbeeld industrie), bedrijfsklasse (bijvoorbeeld

metaalbewerking) en daarbinnen per bedrijfsgroep (bijvoorbeeld ijzer- of zinkgieterijen). Het grote verschil is evenwel dat PIVOT uiteindelijk niet kiest tussen archieven of archiefstukken, maar een keuze maakt uit archiefstukken die met de waardevolle handelingen verbonden zijn. Het 8-stappenmodel leidt uiteindelijk tot de keuze tussen complete archieven en maakt dus bijvoorbeeld geen selectie van de (belangrijkste) ‘handelingen van het bedrijfsleven’.146

Het PIVOT-model richt zich daarnaast uitsluitend op alle door de rijksoverheid gevormde archieven in hun geheel. Het doet voorts ook geen uitspraak over de waarde van bijvoorbeeld het archief van het ene overheidsorgaan ten opzichte van dat van het andere, dan wel van individuele archiefstukken. Het 8-stappenmodel richt zich op alle bedrijfsarchieven na 1860. Alle archieven van vóór die tijd zouden bijvoorbeeld zonder uitzondering

geacquireerd moeten worden; doordat deze een zeldzaamheid zijn vertegenwoordigen ze een hoge cultureel-historische waarde.

Nog een kenmerkend verschil tussen beide modellen is dat het 8-stappenmodel geen eenmalige ingreep kent, maar meerdere ingebouwde waarderingslagen. Dat is niet zonder reden, omdat het bedrijfsleven als geheel zich niet op hoofdlijnen laat reconstrueren wanneer van de handelingen wordt uitgegaan. Deze beoordeling vindt in meerdere lagen plaats: van het bedrijf ten opzichte van zijn omgeving (andere bedrijven) en binnen bedrijfsgroep,

bedrijfsklasse en bedrijfstak. Daarnaast zal er na acquisitie nog steeds een vorm van meso- of microselectie moeten plaatsvinden, namelijk door inventarisatie. Macroselectie in het kader van bedrijfsarchieven is dus te beschouwen als strategische vooroperatie.

Een overeenkomst tussen beide modellen is de zogeheten terreinverkenning. Voor macroselectie van overheidsarchieven en particuliere archieven is dit een absolute noodzaak. Voor het PIVOT-model komt deze terreinverkenning neer op de Methode Institutioneel

145 D.i. het mogelijk maken van de reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen. 146 Fischer 1994, p. 9, no. 2.

Onderzoek (MIO)147, waarin alle overheidshandelingen in kaart zijn gebracht. Behalve dat in kaart moet worden gebracht wat de meest relevante spelers (archiefvormers) in het

bedrijfsleven zijn en waren, moet ook in kaart worden gebracht welke bedrijfsarchieven bij bestaande ondernemingen berusten en welke in het (openbaar en bijzonder) archiefwezen. Daarvoor kunnen bijvoorbeeld twee bestaande registraties dienen, zoals het Centraal Register van Particuliere Archieven (CRPA). Een andere registratie is die van (historische)

bedrijfsarchieven die nog bij ondernemingen of in openbare en particuliere archiefinstellingen berusten, te weten: het BedrijfsArchieven Register Nederland (BARN). De belangrijkste conclusie die in dit kader moet worden getrokken, is dat een planmatige aanpak van de acquisitie van bedrijfsarchieven alleen goed slaagt wanneer er periodiek wordt geregistreerd. Dat is bij het CRPA en BARN duidelijk niet het geval: ze worden niet meer bijgehouden en zijn onderwijl verouderd. De registers zijn nog wel bruikbaar, maar een actualisatie is wel een noodzakelijke voorwaarde voor actieve acquisitie.

Resumerend zou ik willen stellen dat het PIVOT-model zich duidelijk onderscheidt van het 8-stappenmodel doordat niet zozeer het principe (macroselectie), maar de

uitgangspunten die voor selectie en acquisitie worden gehanteerd, wezenlijk van elkaar

verschillen. PIVOT richt zich uitsluitend op de selectie van overheidsarchieven op één niveau, namelijk de rijksoverheid. Het 8-stappenmodel richt zich op bedrijfsarchieven op

verschillende niveaus binnen onze maatschappij. Niet alleen een waardering van de

verschillende functies van de bedrijven ten opzichte van de maatschappij is dan een vereiste, maar ook waarderingen van de relatie tussen bedrijf en de bedrijfstak, -groep en –klasse waarbij ze kunnen worden ingedeeld.

Het PIVOT-model is een concrete uitwerking van hetgeen macroselectie behoort te zijn en het heeft zich ondanks de aanmerkelijke kritieken in de praktijk bewezen. Het 8- stappenmodel is slechts eenmalig aan de praktijk getoetst. Voor zover mij bekend is dit model tot op heden nooit door archiefinstellingen gebruikt om hun acquisitiebeleid vorm te geven.148 Evenmin wordt het ter sprake gebracht in het nationale en internationale debat. Zo wordt het ook niet geanalyseerd en vergeleken met de door de commissie-Jeurgens onderzochte

methoden of afgezet tegen de voorgestelde bouwstenen voor een nieuwe selectiemethode. Het laatste is merkwaardig, aangezien bedrijfsarchieven voor archief beherende instellingen tot de

147 Zie in dit kader H.3, § 3.3.1.

meest belangrijke categorieën van particulier archief behoren, daar het bedrijfsleven een belangrijke maatschappelijke factor is.