• No results found

Vergelijking Taylor, Gumbrecht en Luhmann

In document De functie en positie van zin (pagina 41-46)

We hebben nu de verschillende perspectieven op zingeving gezien van Charles Taylor, Hans Ulrich Gumbrecht en Niklas Luhmann. Deze perspectieven worden hieronder met elkaar vergeleken met betrekking tot de positie en functie van zin.

5.1. De positie en functie van zin bij Taylor.

Taylor plaatst zin binnen een historisch kader. Zoals we hebben gezien geeft hij een ontwikkelingsproces weer van de late middeleeuwen tot de eenentwintigste eeuw. Hij laat zien dat zin in de late middeleeuwen een andere positie innam dan in de hedendaagse, seculiere, Westerse wereld. In de late middeleeuwen werd de zin van het leven voorondersteld in het bestaan van God die een alomvattende kosmische macht vertegenwoordigde. Door de vooronderstelde aanwezigheid van God in de wereld stelde men de zinvraag niet, omdat deze vraag inherent in Zijn aanwezigheid beantwoord was. Het was vrijwel onmogelijk om niet in God te geloven. Doordat vrijwel iedereen in God geloofde bestond er een algemeen gedeelde zin. De afbreuk hiervan is moeizaam en langdurig geweest. Het was niet vanzelfsprekend om de zinvraag te stellen, omdat (1) God als onloochenbare entiteit in de wereld aanwezig was, (2) omdat poreuze zelven in deze wereld kwetsbaar was voor geesten, demonen en kosmische krachten en hiertegen hadden zij een beschermer nodig en (3) omdat dit zelf nauw verbonden was met de gemeenschap.

Wanneer we over de functie van zin spreken in de late middeleeuwen, gaat het altijd over een collectieve zin. De zin die God gaf aan het leven bracht mensen bij elkaar en zorgde ervoor dat men als gemeenschap verantwoordelijkheid droeg voor deze gemeenschap. Verder zorgde deze gedeelde zin voor een sterke maatschappelijke verbondenheid. De werkelijkheid waarin men leefde was voor iedereen dezelfde coherente, begrijpelijke en gewaardeerde constellatie en men had er doorgaans baat bij dat dit idee van zin werd nageleefd.

Het middeleeuwse poreuze zelf verschoof steeds meer naar een hedendaags omsloten zelf. Dit omsloten zelf vat zichzelf op als een vastomlijnde entiteit en heeft zich losgekoppeld van de wereld. Het omsloten zelf is blind geworden voor alles wat buiten zijn eigen rationele projecties valt en het omsloten zelf is als het ware een eenzaam subject in een wereld vol

met objecten. Het gevoel van gemis dat hieruit voortkwam, zorgde uiteindelijk voor de eerste behoefte aan zingeving.

Er is op dit moment volgens Taylor sprake van een cultuur van expressief individualisme, waarin mensen massaal proberen een eigen vervulling te vinden en een eigen zin aan het leven te geven. De positie van zin is volgens hem uiteindelijk verschoven van de

gemeenschap naar het individu. Doordat ieder individu op zijn of haar eigen wijze zin geeft

en doordat er allerlei andere ideeën van zin en waarde zijn ontstaan, worden de gemeenschappelijke zin en waarden ondergraven. De religiositeit die men eerst in gemeenschappen en kerken vond, vindt men nu bij diverse vormen van spirituele beoefening waartoe ieder zich in zijn of haar spirituele leven aangetrokken voelt. Toch ervaart men nu een gemis van geloof, waardoor het onze daden, doelstellingen en prestaties aan gewicht, ernst en compactheid ontbreekt.

Doordat de positie van zin is verschoven van een gemeenschap naar een immanente uitdrukking van authenticiteit is de functie van zingeving veranderd. De functie van zin was voorheen dat men als onderdeel van een gemeenschappelijke gedeelde werkelijkheid kon meedraaien en als zodanig het beleven van de werkelijkheid als een gemeenschappelijke zinvolle onderneming kon beschouwen. Tegenwoordig is zin een project waarin iedereen op zichzelf is aangewezen en waarin allerlei mogelijke vormen bestaan. De functie van zingeving is uiteindelijk om met dit gevoel van gemis om te gaan. Er is geen zin meer waar iedereen in gelooft. Het lijkt alsof iedereen in alle commotie die is ontstaan met het verdwijnen van God, nog een greintje zin probeert vast te grijpen om niet het gevoel te krijgen dat we voor niets leven.

5.2. De positie en functie van zin bij Gumbrecht.

Net als Taylor beschrijft Gumbrecht de positie van zin binnen een historisch proces. Hij gebruikt hiervoor andere terminologie dan Taylor. Gumbrecht maakt een onderscheid tussen de premoderne Westerse presentiecultuur en de moderne Westerse betekeniscultuur. In de presentiecultuur positioneert Gumbrecht zin in de wereld zelf. In de wereld was een diepere betekenis aanwezig die maakte dat het leven coherent was en gewaardeerd werd. Deze betekenis vond men niet door te zoeken; deze werd geopenbaard. Gumbrecht geeft als voorbeeld het ritueel van de transsubstantiatie, waarin het lichaam van Christus werkelijk aanwezig werd gesteld in de wereld.

De positie van zin in de betekeniscultuur verschilt hiervan, doordat zin niet meer present was in de materie maar moest worden toegekend. Men was door middel van rationeel onderzoek bezig met het vinden van diepere betekenis in de materie. De zin van het leven werd niet langer gezien als iets dat geopenbaard was en zich bevond in de wereld, maar men ging zelf de wereld interpreteren om er waarde aan toe te kennen. Het idee hierachter was dat er een beperkte hoeveelheid kennis bestaat. Zodra al deze kennis is vergaard, zou men allerlei problemen kunnen oplossen.

Er zijn veel overeenkomsten tussen Taylor en Gumbrecht te ontdekken. Zo is het omsloten zelf in hoge mate vergelijkbaar met wat Gumbrecht een subject-/objectparadigma noemt. De mens bestaat binnen dit paradigma als een cognitieve, observerende entiteit.

Ook lopen beide auteurs tegen hetzelfde probleem aan binnen hun theorieën: binnen een

cultuur van expressief individualisme van Taylor en binnen de betekeniscultuur van Gumbrecht blijft het probleem van subjectiviteit altijd bestaan. Hoe men het ook wendt of keert, de zin die een individu aan het leven geeft, blijft altijd een subjectieve betekenis. Wie de subjectieve betekenis verkiest boven de waarde van een gedeelde werkelijkheid zal altijd vechten tegen de bewustwording dat het leven niets meer is dan wat iemand er zelf van heeft gemaakt. Het lijkt erop dat dit probleem onoverkomelijk is. Men moet erkennen dat er geen intrinsieke waarde in het leven bestaat en dat zin alleen bestaat als subjectieve geconstrueerde betekenis.

Tenslotte menen beide auteurs dat het subject dat losstaat van de wereld uiteindelijk een zinvolle eenheid wil beleven met de wereld, waarbij de grens tussen het subject en de objecten wordt overbrugd. De functie van zin bestaat precies uit deze overbrugging. De wijze waarop Taylor en Gumbrecht de functie van zin waarderen is hier in zekere zin hetzelfde. Bij Gumbrecht kun je stellen dat zin pas weer een functie heeft wanneer de grens tussen het subject en het object wordt opgeheven, omdat er anders een onoverbrugbare afstand blijft bestaan tussen het subject (als een losstaande entiteit) en het object (de wereld waarin het subject leeft). We zouden dan altijd op een afstand blijven staan tot onze eigen leefwereld.

Gumbrecht ziet zin binnen de betekeniscultuur als een betekenis die het individu probeert te geven aan het leven en die het mogelijk maakt om de chaos en complexiteit van het leven te reduceren en het leven begrijpelijk te maken als een coherent en waardevol geheel. Door de afscheiding binnen een betekeniscultuur tussen het individu en de wereld is het voor het individu echter niet mogelijk om zin te beleven in de wereld waar hij zichzelf buiten heeft geplaatst. Alleen in de presentiecultuur kan een individu werkelijk zin beleven in het leven.

De enige die er in slaagt om de grens tussen het subject en het object te overbruggen is volgens Gumbrecht Martin Heidegger. Heidegger vervangt het metafysische concept van waarheid met het ontbergen van Zijn. Het ontbergen van Zijn vindt plaats in het zijn-in-de-

wereld. Hierdoor wordt het subject-/objectparadigma opgeheven, omdat het subject zich in

de wereld begeeft en als zodanig deel is van deze wereld. Zodoende herpositioneert Gumbrecht zin binnen een voormoderne presentiecultuur waarin mensen weer toegankelijk zijn voor de betekenis die in de wereld schuilt, zonder dat deze vanuit het individu aan de wereld moet worden toegekend.

5.3. De positie en functie van zin bij Luhmann.

In tegenstelling tot Taylor en Gumbrecht positioneert Luhmann zin buiten het individu.7 Luhmann meent dat zin een functionele ordening is die de complexiteit van de wereld reduceert tot een begrijpelijk en coherent geheel. Het is dus niet het individu dat met deze ordening een geconstrueerde betekenis geeft aan het leven.

De functie van zin binnen een systeem bestaat eruit dat het een ordeningsvorm is die de complexiteit en contingentie reduceert, waardoor we niet verdrinken in alle mogelijkheden die ons toeschijnen.

Over de positie van zin bij Luhmann zijn slechts voorzichtige uitspraken te doen. We moeten inzien dat zin bij hem niets anders is dan de functie die zin heeft. Hierbij bestaat zin als functie binnen een handelingssysteem en belevingssysteem in de keuzes die worden gemaakt uit alle mogelijkheden. Daardoor worden deze keuzes actualiteit. Zin kan als zodanig gepositioneerd worden binnen de functie die zin heeft in belevingssystemen en handelingssystemen.

Doordat Luhmann zin loskoppelt van het individu positioneert hij zin buiten de bewuste menselijke zingeving. Men kent waarde toe aan het leven middels zingeving. Als het individu echter is losgekoppeld van zin, kan het individu niet door zingeving waarde aan het leven geven en kan het individu niet voorkomen dat hij in een zincrisis terecht komt. Anders gezegd, wanneer zin louter dient om de wereld te begrijpen als een coherent geheel, spreken we niet over zingeving en spreken we niet over een waardering voor het leven vanuit deze zingeving. Het individu geeft dus geen zin aan het leven, waardoor het leven ondanks de aanwezige ordeningsvorm alsnog zinloos kan lijken. Deze afwezigheid van

zingeving hoeft niet te betekenen dat het leven op zichzelf altijd zinloos is en moet zijn, maar het betekent dat Luhmanns theorie geen ruimte biedt om door middel van zingeving te voorkomen dat het leven zinloos lijkt.

In document De functie en positie van zin (pagina 41-46)