• No results found

Hoofdstuk IV Verschillenanalyse en onderzoeksresultaten

4.5 Verbondenheid en functionele achtergrond in 2005

Zoals reeds werd vermeld in paragraaf 3.1 zullen “functionele achtergrond” en “verbondenheid” niet in de verschillenanalyse van dit onderzoek worden betrokken. De reden hiervoor is dat deze informatie slechts beschikbaar is voor één dataset (2005). In het kader van de naleving van de code Tabaksblat dienden ondernemingen deze informatie vanaf 2004 in hun jaarverslag op te nemen. Omdat deze informatie zeker relevant is en nader inzicht geeft in de diversiteitskenmerken binnen de dataset van 2005 zal de informatie omtrent de diversiteitskenmerken “functionele achtergrond” en “verbondenheid” in deze paragraaf worden toegelicht. Verder wordt opgemerkt dat alle 124 bedrijven die voldoen aan de gestelde onderzoekscriteria in deze analyse worden betrokken. Omdat de gehele populatie van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in deze analyse is betrokken, is een statische verschillen analyse tussen de verschillende fondsen overbodig.

Functionele achtergrond

Het diversiteitskenmerk “Functionele achtergrond” heeft betrekking op de sector waarbinnen een commissaris zijn eerdere functies heeft vervuld. De tabellen 19 en 20 geven een overzicht van de functionele achtergrond van commissarissen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in 2005, uitgedrukt in absolute aantallen en percentages.

Bedrijfsleven Politiek Overheid Not for profit Wetenschap

AEX 147 9 3 1 4

AMX 100 4 1 1 9

AMS 93 7 1 0 5

LOKAAL 164 3 1 0 13

Totaal 504 23 6 2 31

Bedrijfsleven Politiek Overheid Not for profit Wetenschap

AEX 89,6% 5,5% 1,8% 0,6% 2,4%

AMX 87,0% 3,5% 0,9% 0,9% 7,8%

AMS 87,7% 6,6% 0,9% 0,0% 4,7%

LOKAAL 90,6% 1,7% 0,6% 0,0% 7,2%

Tabel 20: Functionele achtergrond commissarissen in 2005 (relatief)

Het opvallendste verschil is wel dat het grootste deel van de commissarissen afkomstig is uit het bedrijfsleven. Verder zijn er nog twee andere verschillen waar te nemen. Het eerste verschil dat kan worden waargenomen is dat binnen de AMX en AMS relatief veel commissarissen actief zijn, die een professionele achtergrond hebben in de wetenschap. Binnen de AEX en de AMS doet zich ook een soort gelijk verschil voor ten aanzien van commissarissen met een politieke achtergrond. Binnen deze fondsen zijn namelijk relatief meer commissarissen met een politieke achtergrond actief, dan binnen de AMX of lokale fondsen het geval is.

Verbondenheid

Het diversiteitskenmerk “Verbondenheid” heeft betrekking op de relatie, die de commissaris had met de ondernemingen, voordat hij hier commissaris werd. De tabellen 21 en 22 geven een overzicht van de verbondenheid van de commissarissen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in 2005.

Niet verbonden Voormalig CEO Voormalig Bestuurder Verbonden aan grootaandeelhouder Verbonden huisbank Pre-Fusie verbondenheid Overig Totaal 514 17 7 13 4 7 18 AEX 161 8 1 0 1 7 6 AMX 108 1 1 1 0 0 5 AMS 95 2 0 4 3 0 1 LOKAAL 150 6 5 8 0 0 6

Tabel 21: Verbondenheid van commissarissen in 2005 (absolute aantallen)

Niet verbonden Voormalig CEO Voormalig Bestuurder Verbonden aan grootaandeelhouder Verbonden huisbank Pre-Fusie verbondenheid Overig AEX 87,5% 4,3% 0,5% 0,0% 0,5% 3,8% 3,3% AMX 93,1% 0,9% 0,9% 0,9% 0,0% 0,0% 4,3% AMS 90,5% 1,9% 0,0% 3,8% 2,9% 0,0% 1,0% LOKAAL 85,7% 3,4% 2,9% 4,6% 0,0% 0,0% 3,4%

Tabel 22: Verbondenheid van commissarissen in 2005 (relatief)

Uit de tabellen valt af te leiden dat ongeveer 10% van de commissarissen reeds verbonden was aan de onderneming, voordat hij hier commissaris werd. De oorzaken van verbondenheid lopen nogal uit een. Dit komt met name tot uiting door het grote aantal commissarissen dat ondergebracht is in de categorie “Overig”. Wat ook opvalt is het grote aantal commissarissen binnen de AMS en Lokaal, dat verbonden is aan een grootaandeelhouder of huisbankier. Een mogelijke oorzaak hiervan is dat deze ondernemingen een grote kapitaalbehoefte hebben en zodoende een beroep moeten doen op partijen, die veel vreemd of eigen vermogen beschikbaar kunnen stellen.

Een ander opvallend feit is dat zowel binnen de AEX als de lokale fondsen veel voormalige bestuurders zitting hebben in de Raad van Commissarissen. Een verklaring hiervoor voor wat betreft de lokale fondsen is mogelijk gelegen in het feit dat de (mede)oprichters, na een beursintroductie, uiteindelijk doorgroeien naar een Commissarisfunctie, zodat zij geen afstand hoeven te nemen van hun onderneming. Een verklaring voor de AEX is minder voor de handliggend. Mogelijk is bij sommige AEX ondernemingen sprake van een stilzwijgende overeenkomst tussen de onderneming en CEO dat deze na het vervullen van zijn functie wordt gepromoveerd tot Commissaris. Een andere reden is mogelijk gelegen in het feit dat de CEO veelvuldig contact heeft met de Raad van Commissarissen. Het is best mogelijk dat hij uiteindelijk daarin wordt opgenomen en deel gaat uit maken van het “Old boys” netwerk.

4.6 Discussie

Dit onderzoek heeft aangetoond dat de leeftijdsopbouw van Raad van Commissarissen binnen Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in 2000 en 2005 niet van elkaar verschillen. Geconcludeerd kan dan ook worden dat de diversiteit ten aanzien van leeftijdsopbouw gedurende deze periode niet is toegenomen. Een verklaring waarom dit diversiteitskenmerk onveranderd is gebleven is niet met zekerheid te geven. Zowel de verandering in het structuurregime als de invoering van Nederlandse Corporate governance code geven geen directe of indirecte aanleiding voor veranderingen binnen dit diversiteitskenmerk. Op basis van dit gegeven is het dan ook logisch dat zich binnen deze periode geen veranderingen met betrekking tot dit diveristeitskenmerk hebben voltrokken. Een andere oorzaak kan mogelijke gelegen zijn in de hoeveelheid (bestuurlijke) ervaring en expertise, die een persoon moet opdoen in zijn professionele carrière, voordat deze in aanmerking komt voor een commissarisfunctie. Waarschijnlijk is de hoeveelheid tijd, die nodig is voor het doorlopen van een professionele carrière onveranderd gebleven. Met als direct gevolg dat de leeftijd, waarop een commissarisfunctie wordt vervuld ook niet is veranderd.

Verder heeft dit onderzoek aangetoond dat het relatief aantal mannelijke commissarissen is afgenomen en het relatief aantal vrouwelijke commissarissen binnen Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen over dezelfde periode juist is toegenomen. Daarom kan worden geconcludeerd dat geslachtsdiversiteit binnen Raden van Commissarissen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen over de periode 2000 en 2005 is toegenomen. Dit resultaat is in lijn met de onderzoeksuitkomsten van andere diversiteitsstudies, die geslachtsdiversiteit hebben onderzocht. De studies van Brammer et

al (2007) en Grosvold et al (2007) constateren een vergelijkbare trend binnen andere

Europese landen. Uit hun onderzoeken bleek dat het aantal vrouwen binnen Engelse en Noorse board of directors ook was toegenomen. De invoering van de Nederlandse Corporate governance code geeft meerdere aanknopingspunten, die deze diversiteitsverandering kan verklaren. Ten eerste zal het (verplicht) opstellen van een commissarisprofiel het diversiteitsbesef binnen organisaties mogelijk hebben doen toenemen, wat heeft geleid tot een toename van vrouwelijke commissarissen. Mogelijk zal de toename van vrouwen ook gestimuleerd zijn doordat ondernemingen, door de invoering van een commissariaten beperking, genoodzaakt waren om nieuwe

commissarissen te werven buiten hun oude gesloten commissarissennetwerk. Wel kan worden opgemerkt dat het verplicht aanstellen van een financieel expert mogelijk heeft geleid tot minder vrouwelijke commissarissen. Waneer echter slechts maar één commissaris op basis van deze selectiecriteria is aangesteld, wat de code ook minimaal voorschrijft, hoeft deze richtlijn niet te leiden tot significante veranderingen in de geslachtssamenstelling van Raden van Commissarissen.

Een andere onderzoeksuitkomst is dat, met in acht neming van het lagere zekerheidsniveau, het aantal niet-Nederlandse commissarissen over de periode 2000 en 2005 is toegenomen. De nationaliteitsdiversiteit is daarom binnen de Raden van Commissarissen ook toegenomen. Deze verandering in nationaliteitsdiversiteit kan waarschijnlijk worden verklaard door de wijzigingen binnen het structuurregime inzake zeggenschap van aandeelhouders ten aanzien van het aanstellen van nieuwe commissarissen. Buitenlandse aandeelhouders kunnen deze nieuwe wetgeving hebben aangegrepen om commissarissen uit hun eigen gesloten netwerken aan te stellen. Een dergelijke ontwikkeling zou aansluiten op de onderzoeksbevindingen van Lynall et al (2007). Opmerkelijk is het feit dat de samenstelling van nationaliteiten niet is veranderd. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de buitenlandse aandeelhouders reeds hun invloed hadden aangewend om commissarissen uit hun gesloten netwerken in Raden van Commissarissen te benoemen, wiens nationaliteit gelijk is aan die van de aandeelhouder. De nieuwe wetgeving heeft tot gevolg gehad dat buitenlandse aandeelhouders kans hebben gezien nog meer commissarissen uit hun eigen netwerken in Raden van Commissarissen zitting te laten nemen. Doordat deze commissarissen zijn geselecteerd uit dezelfde gesloten netwerken zullen deze nieuwe commissarissen waarschijnlijk ook allemaal dezelfde nationaliteit als de aandeelhouder bezitten. Hierdoor zal de relatieve samenstelling van nationaliteiten niet veranderen ondanks dat het aantal niet-Nederlandse commissarissen wel is toegenomen.

Het opleidingsniveau van Raden van Commissarissen in 2000 en 2005 verschilt van elkaar. Het gemiddelde opleidingsniveau is in 2005 gedaald ten opzichte van 2000. Bezien vanuit de onderzoeksresultaten van Bezemer et al (2007) werd dit niet verwacht. Bezemer et al (2007) stelt juist dat de interne service rol van commissarissen steeds belangrijker wordt. De verwachting was dan ook dat het (formele) kennisniveau van individuele commissarissen zou toenemen om deze rol beter binnen de onderneming te vervullen. Dit bleek echter niet het geval te zijn. Een verklaring kan mogelijk zijn dat de kennis die voor een commissaris van belang is voor het vervullen van de interne service rol, niet gerelateerd kan worden aan formele onderwijskwalificaties, maar meer gekoppeld is aan expertise inzake verschillende functionele organisatiegebieden, die de commissaris gedurende zijn professionele loopbaan heeft opgedaan.

Een daling van het opleidingsniveau is, wanneer deze wordt bezien in het licht van de invoering van Nederlandse Corporate governance code, nog niet eens zo onlogisch. Deze is mogelijk zelfs te verwachten en hoeft op zichzelf nog geen slechte ontwikkeling te zijn. Een daling van het onderwijsniveau duidt namelijk op een toename van opleidingsdiversiteit binnen Raden van Commissarissen. Zoals reeds in hoofdstuk 2 werd vermeld kan een toename van diversiteit mogelijk leiden tot een betere kwaliteit van

besluitvorming. Deze toename van opleidingsdiversiteit is mogelijk te relateren aan de invoering van de Nederlandse Corporate governance code. Verschillende richtlijnen van de code hebben tot gevolg dat een onderneming niet alleen maar commissarissen uit haar gebruikelijke gesloten netwerk zal kunnen aantrekken. Schaarste binnen dit gesloten netwerk, veroorzaakt door de commissariaten beperking en de verplichte afkoelingsperiode voor verbonden personen, zal er mogelijk voor zorgen dat het aantal commissarissen dat niet is aan getrokken uit het gebruikelijke gesloten netwerk zal toenemen. De onderzoeksbevinding van Board Member Europe (2004), dat directors moeilijkheden ondervinden bij het zoekproces naar een nieuwe directors, duidt mogelijk op het bestaan van schaarste binnen het gesloten netwerk ten aanzien van beschikbare kandidaten. Uit onderzoek van Board Member Europe (2004) blijkt ook dat de formele opleidingsachtergrond niet behoort tot een van de relevante selectiecriteria, waarop een onderneming haar nieuwe commissarissen selecteert. Externe kandidaten, die voldoen aan andere relevante selectiecriteria en beschikken over een andere opleidingsniveau, zullen toch in aanmerking komen voor het vervullen van een commissarispost.

Een andere reden van de toegenomen opleidingsdiversiteit is gelegen in de grote homogeniteit van opleidingsniveau en opleidingsrichting binnen gesloten netwerken. Binnen gesloten netwerken bestaan vaak sterke opleidingsbanden tussen individuele leden. Deze opleidingsbanden zijn vaak te herleiden tot de studententijd van individuele leden. In deze periode hebben zij de basis gelegd voor hun professioneel netwerk. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in deze netwerken personen zijn opgenomen, die behoren tot dezelfde studievereniging of jaarclub. Wanneer nieuwe commissarissen uit dit gesloten netwerk worden geselecteerd, zal dit vaak leiden tot een toename van homogeniteit binnen de Raad van Commissarissen ten aanzien van opleidingsrichting en opleidingsniveau. Binnen externe netwerken zijn studieverbanden waarschijnlijk minder sterk. Anders was de kans groot geweest dat deze externe commissarissen wel deel uit hadden gemaakt van het gesloten netwerk waar de onderneming reeds haar commissarissen uit aantrok. De verwachting bestaat dan ook dat wanneer commissarissen uit een extern netwerk worden aangetrokken, dit waarschijnlijk zal leiden tot een grotere mate van opleidingsdiversiteit binnen Raden van Commissarissen.

Hoofdstuk V Conclusie

In Nederland hebben zich op het gebied van Corporate governance tussen 2000 en 2005 enkele grote veranderingen voorgedaan. De wijziging van het structuurregime en de introductie van de Nederlandse Corporate governance code zijn beide zeer ingrijpende gebeurtenissen geweest binnen de Nederlandse Corporate governance. Beide gebeurtenissen hebben zich ook nog eens in een relatief korte periode voltrokken. Uit onderzoek van Boyd et al (1990) en Hillmann et al (2000) blijkt dat de structuur en de compositie van Raden van Commissarissen zich aanpassen aan omgevingsveranderingen. De verwachting bestond dan ook bij aanvang van dit onderzoek dat de veranderingen op het gebied van Corporate governance dan ook hun weerslag zullen hebben op de wijze, waarop het bestuur en toezicht binnen Nederlandse ondernemingen plaatsvinden. Dit onderzoek had dan ook als doel om vast te stellen of de gebeurtenissen op het gebied van Corporate governance in de periode 2000 t/m 2005 hebben geleid tot veranderde diversiteitskenmerken van commissarissen binnen Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen.

Voordat een vergelijking kon worden gemaakt, diende eerst te worden vastgesteld, welke diversiteitskenmerken worden onderscheiden binnen de Corporate governance literatuur. Niet alle diversiteitskenmerken, die worden genoemd in de organisatieliteratuur, zijn betrokken in dit onderzoek. De reden hiervoor is met name gelegen in het feit dat er niet voldoende informatie beschikbaar is om de datasets mee op te bouwen. Dit geldt met name voor de jaarverslagen over het boekjaar 2000, die ten opzichte van de jaarverslagen over 2005, slechts beperkte Corporate governance informatie verschaffen.

In dit onderzoek zijn uiteindelijk 4 (observeerbare) diversiteitskenmerken betrokken in de verschillenanalyse, namelijk: leeftijd, geslacht, opleidingsniveau en nationaliteit van de commissarissen. Met behulp van verschillende gegevensbronnen is voor beide tijdsintervallen een individuele dataset opgebouwd, die informatie bevatten over de geselecteerde diversiteitskenmerken. Met behulp van statistische analyses zijn de verschillen tussen beide datasets getest op hun significantie. Hierdoor kon de mate van generaliseerbaarheid van de onderzoeksuitkomsten naar gehele populatie worden vastgesteld.

Nadat de diversiteitskenmerken waren vastgesteld, die in het onderzoek zouden worden betrokken, dienden ook de gebeurtenissen op het gebied van Corporate governance, die zich hadden voltrokken binnen de periode 2000 en 2005, in kaart te worden gebracht. De wijziging van het structuurregime en de introductie van de Nederlandse Corporate governance code zijn aan te wijzen als de meest ingrijpende gebeurtenissen, die in deze tijdsperiode hebben plaatsgevonden. Uit de analyse bleek tevens dat de veranderingen binnen het structuurregime en de invoering van de Corporate governance code mogelijk de diversiteit binnen Raden van Commissarissen zou kunnen hebben beïnvloed.

Dit onderzoek heeft de volgende onderzoeksresultaten opgeleverd:

1. De leeftijdsopbouw in Raden van Commissarissen binnen Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen in boekjaar 2005 is gelijk aan de leeftijdsopbouw in boekjaar 2000.

2. Het relatieve aantal vrouwelijke Commissarissen binnen Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen is in boekjaar 2005 toegenomen ten opzichte van het boekjaar 2000.

3. In 2005 hebben meer niet-Nederlandse Commissarissen zitting in Raden van Commissarissen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen dan in het boekjaar 2000 het geval was. De nationaliteitssamenstelling binnen deze groep is echter niet gewijzigd ten opzichte van het boekjaar 2000.

4. Verder heeft het onderzoek uitgewezen dat het opleidingsniveau binnen Raden van Commissarissen in het boekjaar 2005 ten opzichte van het boekjaar 2000 is afgenomen.

Op basis van deze onderzoeksresultaten kan worden gesteld dat de diversiteit binnen de Raden van Commissarissen ten aanzien van geslacht, nationaliteit en opleidingsniveau is toegenomen. De diversiteit ten aanzien van leeftijdsbouw is niet veranderd. De onderzoeksuitkomsten ten aanzien van diversiteitsverschillen kunnen allemaal worden verklaard door invoering van de Nederlandse Corporate governance code en/of de aanpassing van het structuurregime. Het is daarom dan ook niet ondenkbaar dat de geconstateerde diversiteitsveranderingen binnen dit onderzoek mogelijk een gevolg zijn van veranderingen, die zich binnen de periode 2000 en 2005 op het gebied van Corporate governance hebben voltrokken. Gesteld kan dan ook worden dat veranderingen op het gebied van Corporate governance kunnen worden getypeerd als een omgevingsverandering in de zin van van Boyd (1990) en Hillmann (2000), die de compositie en structuur van de Raad van Commissarissen kan beïnvloeden.

Ondanks dat de onderzoeksuitkomsten in lijn zijn met de verwachtingen, die bestonden ten aanzien van de governance veranderingen, kan niet met zekerheid worden gesteld dat deze governance veranderingen daadwerkelijk ten grondslag liggen aan de geconstateerde diversiteitsveranderingen. Meerdere omgevingsfactoren kunnen de samenstelling en compositie van Raden van Commissarissen beïnvloeden. Het onderzoek gaat er impliciet van uit dat, afgezien van de invloed van beursexits en nieuwe beurstoetreders, waarvoor de samenstelling van dataverzameling is gecorrigeerd, Corporate governance veranderingen de enige externe omgevingsfactor is waar de ondernemingen aan onderhevig zijn. Dit is natuurlijk niet het geval. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat externe omgevingsfactoren, zoals mate van regulatie, winstgevendheid, vertrek uit een productmarkt, machtbalans tussen CEO en externe financiers of de ontwikkelingsfase van de onderneming, ook de samenstelling van Raden van Commissarissen, en zodoende ook de diversiteitskenmerken, kunnen beïnvloeden (zie hoofdstuk 2). In tegenstelling tot de wijzigingen die het gevolg zijn van beursexits en beurstoetredingen wordt de dataverzameling niet voor deze overige externe verstoringen gecorrigeerd. De belangrijkste beperking van dit onderzoek is dan ook gelegen in het feit dat niet met zekerheid kan worden gesteld dat Corporate governance veranderingen de enige externe omgevingsveranderingen zijn, die ten grondslag liggen aan de geconstateerde diversiteitsverschillen.

Een andere beperkingen van dit onderzoek is gelegen in de gebruikte onderzoeksstroming. Binnen dit onderzoek werd een analytische onderzoeksbenadering gehanteerd en zal daarom dan ook onderhevig zijn aan de beperkingen die deze benadering kenmerken. Ook in dit onderzoek is voorbij gegaan aan de voornamelijk zachte verbanden en de achterliggende oorzaken van de geconstateerde diversiteitverschillen. Deze zachte verbanden worden niet in de kwantitatieve onderzoeksresultaten tot uitdrukking gebracht, waardoor voorbij wordt gegaan aan de complexe verbanden, die aan verschillen in culturele diversiteit ten grondslag liggen. Ook gaat de binnen dit onderzoek gehanteerde onderzoeksbenadering voorbij aan het feit dat de wijze, waarop diversiteit wordt geoperationaliseerd en geïnterpreteerd, subjectief en culturele gebonden is. Hierdoor wordt veel relevante informatie inzake diversiteit niet herkent en geherinterpreteerd, waardoor veel zaken ten aanzien van diversiteit binnen dit onderzoek onderbelicht blijven.

In het licht van de onderzoeksresultaten en -beperkingen kunnen twee richtingen voor vervolg onderzoek worden aangedragen. De eerste richting heeft betrekking op het nader onderzoeken van de relatie, die mogelijk bestaat tussen de grote veranderingen op Corporate governance gebied en de geconstateerde diversiteitsverschillen over 2000 en 2005. Uit de analyse bleek dat zich tussen 2000 en 2005 grote Corporate governance veranderingen hebben voorgedaan, die mogelijk zouden kunnen hebben geleid tot de waargenomen diversiteitsverschillen. Het is daarom niet ondenkbaar dat de invoering van de Nederlandse Corporate governance code en de aanpassing van het structuurregime ten grondslag liggen aan de geconstateerde diversiteitsverschillen. Maar het blijft echter onduidelijk welke relatie precies tussen deze veranderingen op het gebeid van Corporate governance en de geconstateerde diversiteitsverschillen bestaat. Deze relatie zal dan ook nader moeten worden onderzocht.

De tweede richting voor vervolgonderzoek heeft betrekking op de effectiviteit van de Raden van Commissarissen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. Binnen dit onderzoek is aangetoond dat verschillende diversiteitskenmerken van commissarissen van Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen zijn veranderd over de periode 2000 en 2005. In dit onderzoek is reeds ingegaan op het feit dat verschillende onderzoeken een relatie leggen tussen verschillende diversiteitskenmerken van commissarissen en de gerealiseerde prestaties van Raden van Commissarissen. De geconstateerde diversiteitsverschillen zullen dan ook het uitgangspunt kunnen zijn voor vervolgonderzoek, waarin, wel wordt geprobeerd een relatie te leggen tussen de geconstateerde diversiteitsverschillen en de mate van effectiviteit van Raden van Commissarissen binnen Nederlandse beursgenoteerde ondernemingen. De gerealiseerde mate van effectiviteit zal mogelijk, als gevolg van de veranderende diversiteitskenmerken, ook zijn veranderd.

Literatuurlijst

Akkermans, D. et al, ‘De code Tabaksblat: een jaar verder’, Maandblad voor de

accountancy en bedrijfseconomie, (mei 2006), 219-231.

Arends, J, Raden van toezicht binnen Europese bankverzekeraars, een verschillen

analyse, Bachelorscriptie (studierichting Accountancy & Controlling), Rijksuniversiteit

Groningen, 2007.

Baarda, D.B. en M.P.M. de Goede, Methode en technieken, 2e druk, Houten: Stenfert Kroese, 2000.

Baysinger B.D. en Butler H.N., ‘Corporate governance and the board of directors: Performance effects in changes of board composition’, Journal of law, economics and