• No results found

3.1.1.1Dispersiecorridors of

verbindingsbanen

Lijnvormige landschapselementen die de dispersie tussen habitatplekken bevorderen (Bergers en Kalkhoven 1996) en meestal parallel aan de rechte lijn tussen twee habitatplekken lopen (Bergers en Opdam 1996).

3.1.1.2Leefgebiedcorridors

Lijnvormige landschapselementen van een verbinding die breed genoeg is voor voortplanting en vestiging (Alterra 2000).

3.1.1.3Stapstenen

Bergers en Kalkhoven (1996) definiëren stapstenen als gebieden die de

dispersiestroom tussen habitatplekken bevorderen maar zelf ongeschikt zijn als habitat en niet met een habitatplek verbonden zijn. Bergers en Opdam (1996)

voegen hieraan toe dat het specifiek om vlakvormige ecotopen gaat.

De relatief grote leefgebieden in een ecologisch netwerk worden

steutelgebieden genoemd. De kans dat de lokale populatie hier uitsterft is klein. Met sleutelgebied is voor een duurzaam netwerk minder oppervlakte nodig dan zonder. In sleutelgebieden is er netto meestal een dispersiestroom naar andere delen van het ecologisch netwerk.

3.1.2 Basismodellen van

verbindingszones

Een verbindingszone bestaat dan uit een stelsel van stapstenen en corridors dat de dispersie tussen habitatplekken bevordert (Bergers en Kalkhoven 1996). Naar ecologische functionaliteit zijn

verbindingszones te groeperen tot een aantal hoofdmodellen (Tabel 7, Figuur 14). Voor elk model kan een natte en een droge variant onderscheiden worden.

3.1.2.1Stapsteen-verbinding

Een stapsteenverbinding is opgebouwd uit stapstenen en sleutelgebieden. Deze verbinding is bestemd voor mobiele soorten (vogels, vliegende insecten, planten met groot verbreidingsvermogen) die geen speciale landschapselementen (b.v. corridors) nodig hebben om afstanden te overbruggen. Sleutelgebieden zijn noodzakelijk wanneer de te overbruggen afstand de dispersieafstand van de soorten overschrijdt. Door stabiele vestiging van populaties in een dergelijk sleutelgebied kunnen soorten in enkele generaties tijd langere afstanden overbruggen.

Uit modelsimulaties bleek dat stapstenen het meest effectief zijn om de

dispersiestroom voldoende op gang te houden op 25% (50%, 75%) van de totale dispersieafstand. De oppervlakte hiervan bedraagt 10% van de oppervlakte nodig voor een sleutelpopulatie met een minimum van 1 ha (Broekmeyer en Steingröver 2001).

Tabel 7: Enkele definities van grote basistypes ecologische verbindingszones uit de literatuur (Beentjes en Koopman 2000, Broekmeyer en Steingröver 2001, Dautzenberg 2003, Pouwels et al. 2002). Voor elk model kan een natte en een droge variant onderscheiden worden.

Naam Toelichting

Corridor Corridors zijn langgerekte, aaneengesloten linten tussen twee

natuurgebieden. De vegetatie in corridors is afgestemd op de eisen die de planten- en diersoorten waarvoor de zone is bedoeld stellen. Voor

watergebonden diersoorten, (grotere) zoogdieren en andere

grondgebonden organismen wanneer de afstand tussen twee leefgebieden in een keer overbrugd kan worden. Dit is een zone met meer of minder aaneengesloten lijnvormige elementen.

Corridor met stapstenen Voor kleinere diersoorten (kleinere zoogdieren, amfibieën en reptielen) en

waarschijnlijk de meeste plantensoorten wanneer de afstand tussen de te verbinden gebieden te groot wordt om in één keer te overbruggen.

Landschapsverbinding Relatief brede zone, gelegen in het agrarisch landschap, die bestaat uit

een aaneengesloten netwerk van kleine landschapselementen zoals houtsingels, poelen en heggen. In een landschapszone worden landbouw en natuur gecombineerd. Binnen de landschapszone ligt vaak wel een verbindende corridor.

Ecoprofielverbinding Ecoprofielverbinding = verbinding tussen leefgebieden van soorten met

eenzelfde “ecoprofiel” (habitatvereisten, mobiliteit, oppervlakte-eisen), opgebouwd uit stapstenen, sleutelgebieden en corridors.

Leefgebiedverbinding Deze verbinding is geheel opgebouwd uit een leefgebiedcorridor en is

geschikt voor reproductie. Leefgebiedverbindingen zijn speciaal bedoeld voor aan water gebonden soorten en met name voor vissen.

Stapsteen Zone met uitsluitend stapstenen: voor vliegende soortgroepen (vogels,

vliegende insecten). Stapstenen zijn landschapselementen van dusdanige omvang dat de soort zich er kan voortplanten. Deze leefgebieden zijn relatief klein en slechts geschikt voor tijdelijke overleving van de soort. De samenstelling van het landschap tussen de stapstenen is bij kleinere vliegende soorten ook van belang. Het zijn als het ware kleine leefgebieden binnen de verbindingszone. De stapstenen zijn ingericht met elementen als een bosje, een poel, een stukje bloemrijk grasland of een moerasje. Ze bevinden zich langs de verbindingszone op een regelmatige afstand van elkaar. De afstand tussen de stapstenen is afhankelijk van de soort(en) waarvoor de ecologische verbindingszone is bedoeld.

72 Natuurverbindingsgebieden in Vlaanderen: achtergronden, afbakening en mogelijke inrichting

3.1.2.2Corridor-verbinding

Een corridorverbinding is ruimtelijk

geconfigureerd als een stapsteenverbinding, maar stapstenen en sleutelgebieden zijn er verbonden met een dispersiecorridor. Deze corridor is zodanig ingericht dat soorten zich erlangs kunnen verplaatsen

(schuilmogelijkheden, voedsel).

Structuurkwaliteit (droge ruigte, greppel, sloot, schrale vegetatie, bloemrijke vegetatie, struweel, mantelzoom,…) primeert in de corridor op de kwaliteit ervan, aangezien de corridor niet bedoeld is voor voortplanting. Geschikt voor

zoogdieren, sommige amfibieën en vlinders.

3.1.2.3Leefgebiedverbinding met

sleutelgebieden

Bestemd voor organismen met een gering dispersievermogen (<1km), die enkel grote

afstanden overbruggen wanneer de verbinding uit continu leefgebied bestaat. Dit type verbindingsgebied is een

combinatie van leefgebiedcorridor (een strook waarin reproductie mogelijk is) en sleutelgebieden (waarin stabiele populaties kunnen vestigen). Op die manier kunnen planten, reptielen en sommige amfibieën via meerdere generaties toch grotere afstanden overbruggen.

3.1.2.4Landschapsverbinding

De landschapsverbinding kan beschouwd worden als een mengvorm van

bovenstaande types. De term wordt gebruikt om een brede zone aan te duiden waar dier- en plantensoorten tijdens hun bewegingen door het landschap zo min mogelijk weerstand ondervinden.

Stapstenen en kleine landschapselementen maken er vaak deel van uit.

Figuur 14: Schematische voorstelling van de basismodellen verbindingsgebieden naar hun ruimtelijke configuratie en ecologische verbindingsfunctie.

3.2 Praktijkvoorbeelden

Het natuurbehoud in Vlaanderen en Nederland kent een sterk verschillende voorgeschiedenis. De situatie verschilt dusdanig dat van een voorbeeldfunctie weinig sprake kan zijn. Vlaanderen is kleiner en dichter bevolkt, wat zijn weerslag heeft op het ambitieniveau van de te creëren natuurverbindingsgebieden. Het schaal- en ambitieniveau van

natuurverbindingsgebieden en robuuste verbindingen zijn sterk verschillend. Naar uitvoering toe zijn robuuste verbindingen, waar natuur overigens een hoofdfunctie heeft, vergelijkbaar met grote

natuurinrichtingsprojecten en overstijgen ze duidelijk het Vlaamse provinciale niveau. Ook de Nederlandse provinciale

verbindingszones zijn naar oppervlakte en budget ambitieus vergeleken met de situatie in Vlaanderen (cf. Bolck 2002 ; Kooij 2002).

Desondanks zijn parallellen te trekken. De idee van een functioneel ecologisch netwerk zit zowel in het Vlaams Ecologisch Netwerk (VEN) als in de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ingebed. Nederland staat een stuk verder met het conceptueel uitdenken van haar natuurverbindingen, getuige de publicatie van het Handboek Robuuste Verbindingen (Broekmeyer en Steingröver 2001). Het lijkt ons zinvol te leren van deze aanpak.

3.2.1 Verbindingsgebieden in

Nederland: ecologische