• No results found

natuurverbindingsgebieden en ecologische

2.2.4 Gemeentelijk beleid

2.2.4.1.1 Gemeentelijke Ruimtelijke Structuurplannen

De gemeenten verfijnen de "bovenlokale" lijnen, uitgezet door de provincies, verder op hun niveau in een Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan (GRS). De

procedure voor het tot stand komen hiervan is decretaal vastgelegd. Deze plannen geven het kader voor het gemeentelijk ruimtelijk beleid weer. Het GRS is hiërarchisch ondergeschikt aan het

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) en het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan (PRS), dat als boordelingskader voor de Gemeentelijke Ruimtelijke Structuurplannen en de Gemeentelijke Ruimtelijke

Uitvoeringsplannen geldt. Toch beschikt de gemeente over een grote beleidsruimte om zelf invulling te geven aan een eigen gewenste ruimtelijke ontwikkeling. Vanaf het ontstaan van de wetgeving op stedebouw (1962) begeleidde en

ondersteunde het provinciebestuur de gemeentebesturen bij de opmaak van hun plannen van aanleg. Door de jongste decreten werd deze taak uitgebreid tot de gemeentelijke structuurplannen en uitvoeringsplannen. Het provinciebestuur verleent ook de goedkeuring voor die plannen eens het Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan definitief is goedgekeurd. Daarbij wordt de technische uitwerking van de gemeentelijke plannen geëvalueerd op uitvoerbaarheid en wordt nagekeken of de plannen tegemoetkomen aan legitieme ruimteaanspraken vanuit de verschillende sectoren. Het provinciebestuur verliest daarbij de bovenlokale context niet uit het oog.

2.2.4.1.2 Samenwerkingsovereenkomsten

De samenwerkingsovereenkomst is een vrijwillige overeenkomst die een gemeente (of provincie) kan afsluiten met de Vlaamse overheid op vlak van milieu. Doelstelling van de samenwerkingsovereenkomst is om lokale overheden te stimuleren een meer

(Anonymus 2002a,b). Het milieubeleid vormt hier het uitgangspunt, maar ook andere beleidsterreinen zullen bij de uitvoering van de overeenkomst betrokken worden. De algemene principes waarop duurzame ontwikkeling is gebaseerd (integratie, participatie, voorkoming, voorzorgsbeginsel, planmatig werken, enz.), zijn doorheen de overeenkomst verweven. Gemeenten (provincies) die de overeenkomst ondertekenen, krijgen in ruil voor het uitvoeren van een aantal taken die in deze overeenkomst worden opgesomd, financiële en inhoudelijke ondersteuning van de Vlaamse overheid. De gemeentes (provincies) kunnen zelf kiezen welke onderdelen van de overeenkomst zij ondertekenen en welk ambitieniveau ze wensen te behalen. De

samenwerkingsovereenkomst werd principieel goedgekeurd door de Vlaamse regering voor een periode van 6 jaar maar wordt contractueel aan de gemeenten en provincies voorgelegd voor twee maal drie jaar. Het milieujaarprogramma, dat de planning en evaluatie van de acties bevat, vormt het centrale document voor de ondertekening en jaarlijkse opvolging van de overeenkomst.

In de cluster “natuurlijke entiteiten” van de contracttekst (Anonymus 2002) wordt een niet-limitatieve lijst van acties en

programma’s van acties opgesomd die in aanmerking komen voor subsidiëring. Naast acties gericht op beheer en inrichting van gemeentelijke eigendommen of terreinen van derden, op goed beheer van kleine landschapselementen, op

soortbeschermingsplannen,

draagvlakverbreding, groenvoorzieningen en groenbeheer, is er ook mogelijkheid tot subsidiëring van acties gericht op goed beheer van verbindingselementen over het ganse grondgebied. Concreet betreft het (Anonymus 2002) :

1. De opmaak van een bermbeheerplan met bewijs van uitvoering en naleving van geldende reglementeringen

(VLAREA, VLAREM). Het beheer hiervan wordt steekproefsgewijs geëvalueerd. Het bermbeheerplan kan voor een selectie van waardevolle bermen worden opgemaakt en hoeft niet het volledige grondgebied van de gemeente te beslaan. Speciale acties die de

68 Natuurverbindingsgebieden in Vlaanderen: achtergronden, afbakening en mogelijke inrichting

(oordeelkundig plaggen, aanleggen mantel-zoom, ...) komen in ieder geval in aanmerking voor subsidiëring, afvoer van maaisel wordt niet gesubsidieerd en dient te gebeuren conform VLAREA- en VLAREM- reglementering.

2. Aankoop van stroken grond langs gemeentelijke wegen in combinatie met een bermbeheerplan met het oog op het vrijwaren en verbreden van de bermen. De uitvoering van het bermbeheerplan wordt aangetoond.

3. Opnieuw in gebruik nemen en herstellen (niet verharden) van voetwegen met ruimte voor bermen en bewijs van nageleefd bermbeheerplan. Aanleg van houtkanten langs gemeentelijke wegen. Bij gebruik van plantgoed gaat alle aandacht naar autochtoon materiaal en juiste soortenkeuze inzake

standplaatsgeschiktheid. 4. Inrichting of herstel van de

natuurverbindingsfunctie van ecologisch belangrijke waterlopen volgens een inrichtingsplan en met aandacht voor autochtoon plantgoed en juiste soortenkeuze inzake

standplaatsgeschiktheid. B.v. brongebieden, mesotrofe waters, waterlopen met kwetsbare kensoorten of waterlopen waar deze soorten verdwenen zijn door lozingen (Beekforel, Beekprik, ...). Ter uitvoering van de

Benelux-overeenkomst die vrije vismigratie tegen 2010 moet mogelijk maken, kan in het kader van de samenwerkingsovereenkomst een gewestelijke subsidie (50-75%

afhankelijk van het ambitieniveau) voor het remediëren en voorkomen van

vismigratieknelpunten van fase 1, 2 en 3 toegekend worden.

Daarnaast kunnen dmv acties in het kader van de uitvoering van

soortenbeschermingsplannen ondermeer de aankoop van gronden, de aanleg van amfibieëntunnels, dassenrasters, ecoducten, ecotunnels, wildspiegels en reflectoren, beschermingsmaatregelen rond poelen en winter- en zomerbiotopen via een subsidiereglement geregeld worden. Alle mogelijke informatie over de

samenwerkingsovereenkomst en zijn contractuele bepalingen is terug te vinden

op de website www.

2.3 Samenvatting

Samengevat: zijn oplossingen voor versnippering mogelijk ?

Ontsnippering draait om het vinden van de juiste verhouding tussen verschillende oplossingsstrategieën:

• Het verhogen van de

habitatkwaliteit is een eerste randvoorwaarde voor het handhaven van levensvatbare populaties en primeert in veel gevallen op de aanleg van verbindingen tussen populaties.

• Vergroting van bestaande leefgebieden is hoe dan ook de meest ideale maatregel om duurzame populaties te

handhaven. Vergroting leidt niet noodzakelijk tot meer soorten, maar wel tot stabielere (minder last van randeffecten, minder nood aan beheer) en meer gedifferentieerde

levensgemeenschappen met (meestal) een grotere genetische diversiteit.

• In Vlaanderen is het streven naar grote aaneengesloten habitatarealen vaak onrealistisch, zodat men aangewezen is op de verbindingsstrategie in een poging een functioneel

ecologisch netwerk te creëren :

o Dmv stapstenen, corridors en aangepast grondgebruik kan de landschappelijke weerstand verminderd worden.

o Andere tools zijn het opheffen of verzachten van barrières en het actief ingrijpen op dispersie (herintroductie, translocatie) waarvoor voorlopig in Vlaanderen geen wetenschappelijk draagvlak bestaat.

Bij de strategie van verbinden zijn heel wat kritische kanttekeningen te maken. We onthouden hieruit vooral dat:

• verbinden niet altijd de meest aangewezen strategie is

• verbindende maatregelen gekoppeld moeten worden aan specifieke soorten(groepen)

• het design van een ecologisch netwerk ook de morfologische en genetische designs van populaties beïnvloedt

• er heel wat wetenschappelijke kennis (populatiedynamica, dispersie, genetica,…) vereist is om een verbinding als

functioneel te kunnen optimaliseren en evalueren Versnippering speelt op verschillende schaalniveaus, het beleid speelt hierop in. De Vlaamse natuurverbindingsgebieden hebben betrekking op het regionale niveau.

70 Natuurverbindingsgebieden in Vlaanderen: achtergronden, afbakening en mogelijke inrichting

3 Types

verbindingsgebieden

3.1 Indeling naar