• No results found

Verbetering van de waarneming

F. S. Rost van Tonningen-Heubel

6 Maatschappelijke terreinen

7.7 Verbetering van de waarneming

Een tweede reden tot bezorgdheid is de stellige wetenschap dat onze waarne-ming te kort schiet, waardoor een deel van de problematiek zich aan ons ge-zichtveld onttrekt. De registraties die de hoekstenen zijn van het project Moni-tor racisme en extreem-rechts zijn niet volmaakt en vertonen gebreken. Sommi-ge Sommi-gebreken zijn ernstig en duurzaam, zoals de onderrapportaSommi-ge van Sommi- geweld-dadige incidenten bij de politie, alsmede het niet registreren van aangiften. Het registratiesysteem van het OM heeft als tekortkoming dat slechts wordt geke-ken naar zageke-ken die direct verband houden met de strafrechtelijke discrimina-tieverboden. Er zijn geweldsmisdrijven met een racistische achtergrond, waar-bij alleen op grond van het geweldsdelict en niet op grond van de discrimina-tieverboden wordt vervolgd. Dergelijke gevallen worden in het registratiesys-teem van het LECD in beginsel niet opgenomen, zodat zij in statistisch opzicht dreigen te verdampen. Verbeteringen en vernieuwingen van het registratiesys-teem van de ADB’s laat te lang op zich wachten door gebrek aan menskracht en middelen. Weer andere relevantie registraties zouden een steviger grondslag moeten krijgen. Een algemeen probleem is dat de onderlinge afstemming te wensen overlaat. Op zichzelf begrijpelijk want de meeste datacollecties zijn niet met dit doel opgezet. De problematiek van de registraties is weerbarstig, divers en gespreid. Er zijn technische problemen, maar soms liggen zij op het vlak van prioriteitstelling, het waarborgen van continuïteit, onvoldoende expertise en gebrek aan middelen.

Wij vragen opnieuw en met nadruk aandacht voor dit vraagstuk. De bestaande knelpunten dienen systematisch te worden geïnventariseerd. Er zal niet met één antwoord kunnen worden volstaan. Naar verwachting zal moeten worden gezocht naar heel uiteenlopende oplossingen, variërend van in het ene geval het wegnemen van vrijblijvendheid tot in het andere geval het vrijmaken van meer middelen.

Daarnaast moet men zich realiseren dat, hoe goed onze registraties ook zijn of zullen worden, er altijd veel gevallen van racisme en discriminatie buiten de registraties blijven.1 Het gebrekkige zicht op de aard, omvang en ernst van de

1 Daags voordat het manuscript van deze vierde rapportage naar de drukker moest worden gezonden, werden onderzoeksresultaten bekend gemaakt die de hierboven genoemde waarnemingsproblematiek nog eens krachtig onderstrepen, namelijk het survey Allochtonen over Nederland van het Nederlands Centrum Buitenlanders (NCB), dat op 25 oktober 2001 werd gepubliceerd. Op grond van de ervaringen met discriminatie, racistische bedreiging en geweld die de allochtone ondervraagden in dit survey zeggen te hebben gehad, komt men uit op aantallen voorvallen die, in-dien geëxtrapoleerd, de door ons in deze vierde rapportage genoemde aantallen verre overtreffen.

problematiek, wordt voor een groot deel veroorzaakt door het niet melden van voorvallen. In het voorgaande zijn ijsberg- en piramidemetaforen gehanteerd ter illustratie van dit verschijnsel. Over het hoe en waarom is in feite maar weinig bekend. Zeker, er bestaan heel wat algemene, aan de victimologie ont-leende inzichten over de vraag wanneer en waarom slachtoffers wel of niet werk maken van hun zaak. De oorzaken kunnen bij het slachtoffer liggen, maar ook bij de instellingen waartoe zij zich kunnen of zouden moeten wen-den. Maar over de vraag hoe deze verschijnselen zijn ingebed in de specifiek Nederlandse context, valt weinig met zekerheid te zeggen. Wij zijn van mening dat deze lacune in kennis dient te worden opgevuld. Ook over eventuele reme-dies – het bevorderen van meldings- en aangiftebereidheid – bestaan veel al-gemene inzichten. Maar het is evident dat de keuze van het juiste instrumen-tarium in belangrijke mate afhangt van waar precies de pijn zit. Kennis om-trent dit soort mechanismen draagt bij tot de inzet van meer effectieve beleids-instrumenten en leidt tot een meer adequate bestrijding van het fenomeen.

Epiloog

De terroristische aanslagen van 11 september 2001 en hun nasleep hebben een onmiskenbaar negatieve uitwerking op interetnische betrekkingen. In deze vierde rapportage van de Monitor racisme en extreem-rechts zijn deze effecten slechts summier en incidenteel betrokken. Medio september was het onder-zoek afgerond en het overgrote deel van ons verslag al geschreven. Niettemin willen wij aan de nieuw ontstane situatie enkele opmerkingen wijden.

Direct na 11 september deden zich vijandige incidenten voor, die gericht waren tegen moslims en objecten van moslims. Deze voorvallen varieerden van peste-rijen en scheldpartijen tot brandstichtingen en vernielingen. Medio oktober was een reeks gevormd van in totaal vele tientallen incidenten. Te vrezen valt dat een veel groter aantal voorvallen niet bekend is geworden. Daarnaast zijn er incidenten geweest waarbij er geen klip en klaar verband met ‘11 september’

kon worden gelegd, terwijl zo’n verband wel denkbaar is. Dit geldt bijvoorbeeld voor de toegenomen activiteiten van extreem-rechtse zijde en voor enkele ver-nielingen met een antisemitische achtergrond.

De islamofobe voorvallen zijn waarschijnlijk voor een deel gestimuleerd door uitingen van begrip en sympathie voor de aanslagen van de zijde van Islamiti-sche jongeren, waarbij vooral de ‘feestvierende Marokkanen’ in Ede zijn opge-vallen. Voorts zijn er ernstiger incidenten geweest, zoals het kladden van sym-pathiebetuigingen voor Osama Bin Laden en pogingen tot brandstichting in christelijke kerken. En ook hier geldt dat een groot deel van de incidenten hoogstwaarschijnlijk aan onze aandacht is ontsnapt. Naast woede was er angst, zoals bij Islamitische ouders die uit voorzorg dagenlang hun kinderen van school hielden.

Van meet af aan is geprobeerd de schade te beperken. Bestuurders en politici hebben opgeroepen tot verdraagzaamheid en bezoeken gebracht aan moskee-en. Er zijn interetnische dialogen geweest, discussiebijeenkomsten belegd en tal van ‘kleine’ initiatieven ontplooid om het tij te keren. Zowel de incidenten zelf als de inspanningen ter bevordering van verdraagzaamheid zijn omgeven met veel publicitaire aandacht.

De omvang van de schade op korte en op langere termijn is moeilijk in te schatten. Het gaat daarbij niet alleen om de al dan niet bekend geworden inci-denten en de deuken in het opinieklimaat, al zijn die op zichzelf reden tot be-zorgdheid genoeg. Op de wat langere termijn is het vraagstuk van de integratie in het geding. Daarbij draait het om de vraag welke gedragsconsequenties de losgewoelde emoties angst en woede zullen hebben, zowel bij autochtonen als bij allochtonen. Vijandige bejegening en discriminatie door autochtonen, pola-risatie over en weer, verschansing in eigen kring door allochtonen, het zijn ge-dragsconsequenties met grote schade voor de integratie, en daarmee voor de samenleving als geheel.

26 oktober 2001