• No results found

Rassendiscriminatie, extreem-rechts en internet

F. S. Rost van Tonningen-Heubel

6 Maatschappelijke terreinen

7.3 Rassendiscriminatie, extreem-rechts en internet

In het eerste deel van dit hoofdstuk is ingegaan op recente, Nederlandse uitin-gen van racisme, rassendiscriminatie en rechtsextremisme op internet. Het aantal Nederlandse aansluitingen en actieve surfers is sterk toegenomen. Als gevolg hiervan is ook de potentiële toegang van Nederlandse internetgebruikers

tot ‘hate sites’ – wereldwijd dus – navenant toegenomen. Dit impliceert groot-schalige toegang tot uitingen van racisme omdat in veel andere landen – met name in de Verenigde Staten – veel minder beperkingen bestaan dan in Neder-land.

Ook de Nederlandse bijdragen aan racisme en extreem-rechts op internet zijn gegroeid, zowel in omvang als in diversiteit. In deze verscheidenheid vallen de racistische webfora op en ook de websites van neonazi-groepen zijn in aantal en betekenis toegenomen. Naast continuïteit van een aantal sites kan een weerhuisjes-effect worden waargenomen: een wirwar van opdoemende en weer verdwijnende websites.

De problematiek van racisme – met name antisemitisme – en extreem-rechts op internet is de afgelopen periode aanzienlijk groter geworden.

De responszijde is in het tweede deel van het hoofdstuk belicht. Sterk uiteen-lopende opvattingen over uitingsvrijheden, met name tussen West-Europa en de Verenigde Staten, vormen een belemmering om bij de bestrijding van dis-criminatie op internet wereldwijd op een lijn te komen. Binnen de Europese Unie is echter wel een regeling tot stand gekomen met betrekking tot de aan-sprakelijkheid van providers voor de verspreiding van discriminerende bood-schappen op internet.

Het gebrek aan internationale consensus vormt een belangrijke beperking van de aanpak van ‘hate sites’. Het is echter onjuist daaraan de conclusie te ver-binden dat tegen deze en andere vormen van grensoverschrijdend racisme in het geheel niet kan worden opgetreden. Dit geldt zowel voor de juridische aan-pak als voor zelfregulering.

Zelfregulering is in Nederland tot dusverre succesvol. Daarbij spelen het Meld-punt Discriminatie Internet (MDI) – en ook publiciteit – een belangrijke rol.

Verzoeken tot verwijdering van discriminatoire uitingen die het MDI strafwaar-dig acht, worden in negen van de tien gevallen opgevolgd.

Al dan niet hiermee samenhangend zien we bij de justitie een passieve opstel-ling. Het OM ziet vrijwel niet pro-actief toe op de naleving van de discrimina-tieverboden op internet en is slechts na aangifte door het MDI tot vervolging overgegaan. Het aantal aangiftes blijft zeer beperkt, waardoor de vorming van jurisprudentie over de strafwaardigheid van discriminatie en racisme op inter-net achterblijft bij de toename van dit soort uitingen op interinter-net.

7.4 Rassendiscriminatie: klacht en afdoening

Zoals reeds werd opgemerkt worden veel gewelddadige incidenten niet gemeld en dat geldt al evenzeer voor de niet-gewelddadige gevallen van discriminatie.

Het is gangbaar dit verschijnsel voor te stellen als een piramide of een ijsberg.

De brede onderkant van de piramide verwijst naar de in werkelijkheid voorko-mende gevallen, terwijl de versmalling het geringere aantal meldingen en afdoe-ningen weergeeft. Bij de ijsberg is sprake van een kleine top, de gemelde

voor-vallen, terwijl een veel groter deel onzichtbaar onderwater blijft. De problematiek van discriminatie en racisme in Nederland komt dus slechts gedeeltelijk in beeld.

Klachten over discriminatie komen – behalve bij het genoemde MDI – bij diverse instellingen terecht, zoals het Centrum Documentatie Informatie Israël (CIDI), de anti-discriminatiebureaus (ADB’s) en de Commissie Gelijke Behandeling (CGB). Bij deze instellingen zijn registraties van de meldingen die zij ontvan-gen. De registratie van de strafrechtelijke afhandeling van discriminatiezaken berust bij het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD). Gelet op de diversiteit van de gehanteerde registratiesystemen kan de omvang van de klachten niet in een getal worden uitgedrukt. Over vrijwel de gehele linie zien wij echter een toename van het aantal klachten over rassendiscriminatie.

De rol van de anti-discriminatiebureaus (ADB’s) is belangrijker geworden. Zij zijn niet alleen in toenemende mate een partner geworden in de strafrechtske-ten, maar vormen ook een belangrijk doorgeefluik voor gevallen van rassendis-criminatie die aan de Commissie Gelijke Behandeling (CGB) worden voorge-legd. Het LECD bestaat nog maar enkele jaren, maar het strafvorderlijk traject bij het OM is sedertdien aanzienlijk verbeterd. Dit laat onverlet dat er op het strafrechtelijke terrein problemen zijn, zoals de drempel die burgers ervaren bij het doen van aangifte bij de politie, waardoor het daar vaak niet van komt. In-dien daartoe wel wordt overgegaan, verloopt het lang niet altijd vlekkeloos.

Ook wordt bij de politie, in weerwil van de voorschriften, geen systematische registratie van klachten en aangiften bijgehouden. Als gevolg hiervan onttrekt de verhouding tussen de bij de politie ingediende klachten en de uiteindelijk door het OM afgehandelde zaken zich aan ons gezichtsveld. Met de aanstaande vestiging van een expertisecentrum bij de politie – zoals het LECD bij het OM – kunnen verbeteringen worden bewerkstelligd, al zullen deze vermoedelijk niet op korte termijn hun beslag kunnen krijgen.

7.5 Maatschappelijke terreinen

De deelonderzoeken naar de diverse maatschappelijke terreinen zijn geen case studies naar discriminatie op die terreinen, maar veeleer bedoeld als trend-watch: het gaat om de vraag welke recente ontwikkelingen, of beter: problemen zich op de onderhavige terreinen hebben voorgedaan.

Bij arbeid komen steeds meer zaken in het strafrechtelijk traject terecht en steeds minder bij de Commissie Gelijke Behandeling. De angst voor victimisa-tie – het benadeeld worden omdat je een klacht hebt ingediend – blijkt in ar-beidsrelaties zwaar te wegen. Vaak leidt een gewonnen procedure tot het ver-lies van een baan. Een ander probleem is de zwakke bewijspositie. Bij discri-minerende bejegening komt het veelvuldig voor dat slachtoffers hun klacht niet of onvoldoende kunnen staven.

Op het terrein wonen gaan de problemen meer over de woonomgeving dan over de woningtoewijzing. Spanningen en conflicten in buurten – interetnische bu-renruzies – komen indringender in beeld. Niet zelden wordt getracht door

mid-del van intimidatie of zelfs vernielingen de vestiging van allochtone buren te verhinderen.

Een problemen op het terrein onderwijs is de controverse rond het dragen van hoofddoeken. Er zijn incidenten die hiermee verband houden bij de toelating van leerlingen op scholen en ook bij het vinden van stageplaatsen. Een andere probleem: de onduidelijke criteria bij toelating dan wel afwijzing op scholen voor bijzonder onderwijs. Het verdient aanbeveling dat bij afwijzing de school op verzoek van de ouders verplicht is deze weigering schriftelijk te motiveren.

De belangrijke zaken waarmee allochtone consumenten op het terrein goede-ren en diensten worden geconfronteerd zijn ongelijke behandeling bij overeen-komsten waarbij de aanbieder een kredietrisico loopt en voorts de toegang tot de horecagelegenheden. Zo is bij herhaling geklaagd over aanbieders van mo-biele telefonie die bepaalde groepen allochtonen ongelijk behandelen. Op het terrein van de horeca doet zich het probleem voor van de selectieve toelating van allochtone jongeren bij discotheken. Het sluiten van convenanten tussen betrokken partijen lijkt een veelbelovende aanpak van deze weerbarstige pro-blematiek, mits alle betrokken partijen bereid zijn mee te werken.

Op het terrein van politie vragen twee kwesties de aandacht. Het vertrouwen dat de politie daadwerkelijk serieus met discriminatieklachten aan de slag gaat houdt niet over: het doen van aangifte verloopt vaak problematisch, en veel gediscrimineerden zien de politie niet zonder meer als bondgenoot. Deze pro-blematiek, waarover we in feite maar weinig systematische informatie hebben, verdient meer aandacht. Dan is er het vreemdelingentoezicht. Voor aanhou-ding en controle van vreemdelingen moet een deugdelijke wettelijke grondsslag aanwezig zijn. Die grondslag is er, maar een non-discriminatoir gebruik van de toezichtsbevoegdheden zou strikter kunnen worden gewaarborgd.

In de afgelopen verslagperiode hebben naast bovengenoemde ‘klassieke’ velden twee speciale onderwerpen onze aandacht getrokken. Het eerste betreft uit-koop van vijf Roma-families in de gemeente Driebergen. Een pijnlijke affaire, niet alleen voor de betrokken partijen, maar vooral ook voor het vigerende be-leid inzake bewoners van woonwagens. Het tweede speciale onderwerp betreft een reeks extreem-rechtse incidenten in de krijgsmacht. Nadat de zaak uitge-breid in de publiciteit is gekomen heeft de minister van Defensie daarop con-crete maatregelen getroffen.