• No results found

De Commissie Gelijke Behandeling

F. S. Rost van Tonningen-Heubel

5 Rassendiscriminatie: klacht en afdoening

5.4 De Commissie Gelijke Behandeling

Artikel 1 van de Algemene Wet Gelijke Behandeling (AWGB) verbiedt direct en indirect onderscheid tussen personen op de volgende acht gronden: gods-dienst, levensovertuiging, politieke gezindheid, ras, geslacht, nationaliteit, he-tero- of homoseksuele gerichtheid of burgerlijke staat. Conform de gangbare uitleg moet onder ras ook verstaan worden huidskleur, afkomst of nationale of etnische afstamming. Het verbod betreft zowel direct als indirect onderscheid.

Indirect onderscheid is onderscheid dat gemaakt wordt op een andere grond dan de hierboven genoemde acht, maar dat wel onderscheid op een van die gronden tot gevolg heeft. Zo kan het stellen van taaleisen voor bepaalde func-ties indirect onderscheid naar ras of nationaliteit opleveren. Dit is niet

verbo-den als degene die het onderscheid maakt, kan aantonen dat de gestelde eis objectief gerechtvaardigd is.

De AWGB gaat niet alleen over onderscheid bij arbeidsverhoudingen en vrije beroepen, maar ook over het aanbieden van goederen en diensten. Tevens is voorzien in een Commissie Gelijke Behandeling (CGB) waaraan verzoeken tot een oordeel kunnen worden voorgelegd. De taak van de CGB is een bijdrage te leveren aan het handhaven van het gelijke behandelingsrecht.4 Voor een effec-tieve bestrijding van discriminatie is deze constructie essentieel omdat uit on-derzoek blijkt dat voor slachtoffers van discriminatie de drempels om naar de rechter te gaan hoger zijn dan bij onder andere arbeid, huisvesting of consu-mentenzaken al het geval is.5

Het indienen van een verzoek bij de CGB dient schriftelijk te gebeuren. De procedure is kosteloos en rechtsbijstand van een advocaat is niet vereist. Een benadeelde kan zich rechtstreeks tot de rechter wenden, maar ook eerst een beroep op de commissie doen. Op deze wijze is een laagdrempelig forum ge-schapen waar slachtoffers van discriminatie hun zaak kunnen voorleggen. Het verzoek kan worden ingediend door een benadeelde, maar ook door overheids-organen en bedrijven of instellingen die wensen te weten of hun eigen beleid zich verdraagt met de gelijke behandelingswetgeving. Voorts staat de gang naar de CGB open voor rechters of andere geschillenbeslechters die het oor-deel van de commissie willen weten. Belangenorganisaties komt een collectief actierecht toe als zij in overeenstemming met hun statuten de belangen behar-tigen van degenen die bescherming aan de gelijke behandelingswetgeving kunnen ontlenen.6 De CGB kan ook ambtshalve optreden, maar dan beperkt haar bevoegdheid zich tot de openbare dienst of tot één of meer sectoren van het maatschappelijk leven.7 De wetgever heeft willen voorkomen dat één be-paald bedrijf of één bebe-paalde instelling voorwerp van onderzoek wordt, tenzij het een monopolist betreft (bijvoorbeeld de NS). Het begrip sector kan betrek-king hebben op een bepaalde bedrijfstak, een tak van dienst of vormen van maatschappelijke dienstverlening.

Nadat onderzoek is verricht, wordt in beginsel een hoorzitting gehouden en vervolgens een niet-bindend oordeel uitgesproken. De CGB kan aanbevelingen doen en het oordeel ter kennis brengen aan bijvoorbeeld betrokken ministers, brancheorganisaties of belangenorganisaties.

De AWGB voorziet in een evaluatie na vijf jaar.8 Het eerste evaluatieonderzoek is in 1999 uitgevoerd door de Faculteit der Rechtsgeleerdheid van de Katholie-ke Universiteit Nijmegen.9 De centrale vraag daarbij is of de AWGB en andere bepalingen over gelijke behandeling de afgelopen vijf jaar in de praktijk hebben

4 De gelijke behandelingswetgeving bestaat uit de AWGB, de Wet Gelijke Behande-ling mannen en vrouwen bij de arbeid en de artikelen 646 tot en met 648 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

5 Rodrigues 1997: 19.

6 Artikel 12 lid 2 sub e AWGB.

7 Artikel 12 lid 1 AWGB.

8 Artikel 20 AWGB.

9 Asscher-Vonk & Groenendijk, 1999.

voldaan aan hetgeen bij het tot stand brengen van die wetgeving voor ogen stond. Het onderzoek bestaat uit een juridische en rechtssociologische analy-se. Een van de uitkomsten van het rechtssociologisch onderzoek is dat hoewel het oordeel van de CGB geen bindende kracht heeft, partijen zich veelal aan het oordeel blijken te conformeren. Zo niet, dan heeft de benadeelde partij een uitvoerig gemotiveerd oordeel waarmee de stap naar de rechter gemakkelijker wordt gemaakt. Door de onderzoeksbevoegdheden van de CGB10 is zij in staat feitenmateriaal boven water te krijgen waar het slachtoffer of de belangenorga-nisaties geen toegang tot zouden hebben. Zodoende kan de commissie soms als voorportaal voor civiele procedures functioneren. Aan de andere kant heeft de CGB ook de functie van filter doordat veelal voorkomen wordt dat zaken alsnog aan de rechter worden voorgelegd. Een andere conclusie van het onder-zoek is dat de ADB’s een zeer belangrijke rol spelen bij het aanbrengen van zaken, met name met betrekking tot de gronden ras en nationaliteit.

Tabel 5.4 Discriminatiegrond bij verzoeken, 1999-2000

Discriminatiegrond 1999 2000

Geslacht 88 86

Ras / nationaliteit 64 54

Godsdienst 15 20

Levensovertuiging 3 1

Seksuele gerichtheid 9 7

Burgerlijke staat 11 13

Politieke gezindheid 1 1

Deeltijd / arbeidsduur 32 11

Geen grond aangegeven 19 3

Totaal 242 232

Bron: Commissie Gelijke Behandeling

Zoals uit tabel 5.4 valt af te leiden is het aantal verzoekschriften in de periode van 1999-2000 met 10 stuks afgenomen. Dat geldt in absolute zin niet alleen voor de totalen, maar ook voor de gronden die hier in het bijzonder van belang zijn, namelijk ras en nationaliteit. Dit geldt eveneens voor sommige zaken die de grond godsdienst betreffen, omdat deze grond een etnisch element kan be-vatten, zoals bijvoorbeeld de controverse over het dragen van een hoofddoek.

10 Artikel 19 AWGB.

Tabel 5.5 Oordelen over gronden ras, nationaliteit en (etniciteit bij) godsdienst in 1999 en 2000

Oordelen 1999 2000

Ras / nationaliteit 42 44

Godsdienst 6 3

Totaal etnische zaken 48 47

De godsdienstzaken zijn alleen meegeteld in zoverre deze (mede) betrekking hebben of etnische aspecten. Over het jaar 1999 betreft oordelen over het dra-gen van een hoofddoek,11 arbeid en moskeebezoek12 en bezwaren tegen deel-name aan de gymnastiekles.13 In 2000 betreft het oordelen over het bidden in de schoolpauze,14 het verbieden van de chador op school15 en een arbeidscon-flict over het schenken van alcohol.16

Het totale aantal etnisch gerelateerde zaken vormde in 1998 ongeveer 35% van het totaal waarover de commissie zich heeft uitgesproken. De omvang van het totale aantal oordelen is de afgelopen twee jaar echter sterk afgenomen:

Figuur 5.1 Oordelen en jaren CGB

152

112 101

0 20 40 60 80 100 120 140 160 180 200

1998 1999 2000

In het jaarverslag over 1999 wordt daarover opgemerkt dat deze teruggang on-der meer te maken heeft met een taakverschuiving naar niet-oordelende activi-teiten en de aandacht die is uitgegaan naar herstructurering van de interne organisatie. Vooralsnog is deze dalende lijn in 2000niet omgebogen.

11 CGB 99-6, 99-18, 99-76 en 99-103.

12 CGB 99-49.

13 CGB 99-106.

14 CGB 2000-51.

15 CGB 2000-63.

16 CGB 2000-75.

Het percentage oordelen dat betrekking heeft op de categorieën ras en nationa-liteit, aangevuld met relevante (etnische) godsdienstzaken is daarentegen rela-tief gestegen. In 1999 bedraagt dit 42% en in 2000 zelfs bijna de helft van de caseload: 46%. De verdeling van de oordelen over de terreinen arbeid en het aanbieden van goederen of diensten verhoudt zich volgens tabel 5.6:

Tabel 5.6 Oordelen 1999-2000 over ras en nationaliteit naar maatschappelijk ter-rein

Jaar Arbeid Goederen en diensten Totaal

1999 31 17 48

2000 23 24 47

Het percentage zaken waarbij geklaagd wordt over discriminatie bij het aan-bieden van goederen en diensten neemt met de jaren toe ten opzichte van de klachten over arbeidsverhoudingen. In hoofdstuk 6 over de maatschappelijke terreinen wordt verder ingegaan op de inhoudelijke aspecten van de oordelen.