• No results found

Verband tussen het gebruik van de leercondities en de aanwezigheid van een VTO-

E) Periodiciteit van de afname

4. VOORLOPIGE CARTOGRAFIE

4.8 Verband tussen het gebruik van de leercondities en de aanwezigheid van een VTO-

Een VTO-beleidsplan biedt een algemeen kader voor het uit te stippelen dagelijks VTO- beleid en is het referentie -en oriëntatiepunt voor alles wat rond VTO in de organisatie gebeurt (Baert, De Witte & Sterck, 2000). In dit VTO-beleidsplan kan ruimte gemaakt worden voor maatregelen die informele en non-formele leerprocessen faciliteren en ondersteunen.

We kunnen dan ook veronderstellen dat de aanwezigheid van een VTO-beleidsplan – waarin mogelijks een systematische aanpak van het faciliteren van informeel leren bij medewerkers uitgestippeld wordt – een positieve invloed heeft op het gebruik van de leercondities door de medewerkers.

Naast een VTO-beleidsplan kan er ook iemand verantwoordelijk worden gesteld voor bevorderen van het leren van de medewerkers in de organisatie (i.c. VTO-verantwoordelijke, HRD/HRM

manager, personeelshoofd,…).46 We kunnen ervan uitgaan dat het bevorderen van informeel-en non formeel leren op en nabij de werkvloer in eerste instantie door de lijnverantwoordelijke kan worden gestimuleerd en ondersteund. Maar het kan tot het takenpakket van de VTO-verantwoordelijke behoren om lijnVTO-verantwoordelijken daarin bij te staan en te helpen zorgen voor een intensifiëring en optimalisering van het werkplekleren. Indien dat het geval is, verwachten we dan ook een positieve invloed van de aanwezigheid van iemand die verantwoordelijk is voor het leren in de organisatie op het gebruik van de leercondities door de medewerkers.

In wat volgt geven, we de resultaten weer die verband houden met OV7:

- het aantal arbeidsorganisaties waarin een beleidsplan en/of een VTO-verantwoordelijke aanwezig is (figuur 10)

- De samenhang tussen het gebruik van elke leerconditie en de aanwezigheid van een VTO-verantwoordelijke en/of VTO-beleidsplan (tabel 39).

Figuur 10. Overzicht van de organisaties met VTO-beleidsplan en/of leerverantwoordelijke

91

117

79

31

0 20 40 60 80 100 120

1 2 3 4

1=VTO-plan aanw ezig; 2=VTO-verantw oordelijke aanw ezig;

3=beide aanw ezig; 4=Geen van beide aanw ezig

Aanwezigheid VTO-beleidsplan (N=156) of/en VTO-verantwoordelijke (N=160)

91 (van de 156) sleutelfiguren geven aan dat zij over een VTO-beleidsplan beschikken in hun arbeidsorganisatie. Daarnaast is er in 117 (van de 160) arbeidsorganisaties iemand aanwezig die verantwoordelijk is voor het leren in de organisatie. 79 van deze 117 organisaties hebben naast een VTO-verantwoordelijke eveneens een VTO-beleidsplan in hun organisatie. Vice versa hebben

46 We hanteren bij de toelichting van onze resultaten steeds de term ‘VTO-verantwoordelijke’. We verwijzen met dit begrip naar àlle mogelijke personen die de bevoegdheid hebben om het leren in de arbeidsorganisatie te faciliteren.

Die term impliceert dus ook ook personen die bijvoorbeeld de rol van HRM/ HRD-manager of personeelshoofd op zich nemen.

ook 79 van de 91 arbeidsorganisaties met een beleidsplan, tevens een VTO-verantwoordelijke ter beschikking.

Hieronder in tabel (39) tonen we die leercondities die significant samenhangen met één of meerdere van volgende drie variabelen:

a. arbeidsorganisaties die over een VTO-beleidsplan beschikken b. arbeidsorganisaties waarin een VTO-verantwoordelijke aangesteld is

c. arbeidsorganisaties waar zowel een VTO-beleidsplan als een VTO-verantwoordelijke aanwezig zijn

We geven voor elke significante samenhang de Spearman correlatiecoëfficiënt en de p-waarde weer. Een “X” in de tabel geeft aan dat er geen significante samenhang is tussen de variabelen in die rij en die kolom.

Tabel 39. Samenhang van leercondities met beleidsplan, verantwoordelijke, beleidsplan en VTO-verantwoordelijke

We willen vooraleer we de interpretatie van deze tabel meegeven nog een belangrijke opmerking maken. Door de correlatie tussen de leercondities en VTO-beleidsplan/VTO-verantwoordelijke te gebruiken, veronderstellen we dat een VTO-beleidsplan of VTO-verantwoordelijke een mogelijke stimulerende factor kan zijn voor het gebruik van de leercondities. We benadrukken de term

‘mogelijke factor’. We zijn er ons van bewust dat nog andere factoren een stimulerende rol kunnen vervullen met betrekking tot de hoeveelheid medewerkers die gebruik maken van de leercondities.

Als we tabel (39) in beschouwing nemen, merken we op dat in totaal 15 leercondities meer gebruikt worden door medewerkers indien een VTO-beleidsplan in de organisatie aanwezig is.

Het grote aandeel van informationele systemen is opvallend. Het gebruik van jobaids, databanken, een logboek is hoger, alsook de hoeveelheid medewerkers die een interne nieuwsbrief, vacatures met competentieprofiel(en) lezen en e-leerpakketten hanteren. Ook leercondities die onder de noemer ‘leernetwerk’ springen in het oog. Een grotere hoeveelheid medewerkers in organisaties

waarin een VTO-beleidsplan aanwezig is immers, participeert aan projectgroepen, bezoekt andere organisaties, woont uiteenzettingen van gastsprekers bij en consulteert collega’s uit andere afdelingen/bedrijven. Daarnaast worden meer medewerkers opgevolgd in hun persoonlijk ontwikkelingsplan, lopen meer medewerkers dubbel/stage (allemaal leercondities die betrekking hebben op leerbegeleiding) indien een VTO-beleidsplan voor handen is in de organisatie. Tenslotte bespeuren we een positieve correlatie tussen het aandeel medewerkers die deelnemen aan een werkoverleg, de hoeveelheid medewerkers waarbij jobcontrole(s) worden gehouden en de aanwezigheid van een VTO-beleidsplan.

‘Slechts’ zes leercondities worden door een groter aandeel medewerkers gebruikt als er een VTO-verantwoordelijke aanwezig is in de arbeidsorganisatie. Naast het groter gebruik van informationele systemen (databanken, interne nieuwsbrief, e-leerpakketten, vacatures met competentieprofiel(en) is de hoeveelheid medewerkers die stage lopen en een begeleiderrol vervullen groter als er een VTO-verantwoordelijke werkzaam is in de organisatie.

Als we tabel (39) bekijken vanuit onze zesdeling en verschillende soorten leercondities terugzoeken, zien we dat de leercondities uit de categorie ‘Werkorganisatie’ het meest talrijk aanwezig zijn in de tabel. 5 van de 8 condities uit die categorie vinden we in de tabel terug. Enkel de leercondities tevredenheids- of kwaliteitsbevragingen, gezamenlijke pauzes en jobrotatie uit die categorie vinden we niet terug.

De leercondities ‘werkoverleg’ en ‘collega’s consulteren’ worden vaker als ‘gebruikt’ aangeduid in organisaties met een VTO-beleidsplan. Sleutelfiguren in organisaties met een VTO-plan én een VTO verantwoordelijke schatten een hoog gebruik van volgende drie leercondities in: ze schatten dat veel medewerkers aan werkoverleg deelnemen, dat er meer jobcontroles of interne audits gebeuren aan en meer medewerkers ‘gebruik maken’ van vacatureberichten met competentieprofiel die intern bekend worden gemaakt. Misschien heeft de VTO-verantwoordelijke of misschien is het beleidswerk dat haar neerslag vindt in een VTO-beleidsplan wel een krachtige hefboom (gevonden) om leren op de werkplek te stimuleren via de organisatie van het werk en de manier waarop jobs worden ingevuld?

We vinden ook 4 van de 7 condities terug die we onder de noemer ‘Leerbegeleiding’

samenbrachten: medewerkers worden begeleid in het opstellen en opvolgen van een persoonlijk ontwikkelingsplan; medewerkers lopen tijdelijk dubbel; medewerkers krijgen de mogelijkheid om stage te lopen binnen of buiten de organisatie en medewerkers vervullen een begeleiderrol voor collega’s of externe stagiairs. Een mogelijke verklaring van de samenhang tussen de aanwezigheid van een VTO-verantwoordelijke (én/ of VTO-beleidsplan) en het geschatte gebruik van die vier condities kan de volgende zijn: de begeleiding van (nieuwe) medewerkers, personen die van functie veranderen, de begeleiding van stagiairs zijn misschien ‘typische aandachtspunten’ voor iemand die bevoegd is voor de opvang en ondersteuning van het personeel of dus een HRD/ VTO-verantwoordelijke.