• No results found

Verandering naar aanleiding van het ‘nieuwe terrorisme’

5. Verklaringen voor de ontwikkeling op het gebied van contraterrorisme

5.1 Verandering naar aanleiding van het ‘nieuwe terrorisme’

Naar aanleiding van voorgaande hoofdstukken zou het ‘nieuwe terrorisme’ kunnen worden omschreven als catastrofaal, globaal, radicaal religieus en gedecentraliseerd. De aanwezigheid van homegrown terroristen lijkt daarbij uiterst kenmerkend. Aanscherping van het beleid naar

aanleiding van een gevormde behoefte aan een moderne aanpak, lijkt niet een geheel onjuiste redenering. De ontoereikendheid van de oude maatregelen wordt immers regelmatig genoemd door de regering bij officiële bekendmakingen.166 Toch staan enkele experts uit verschillende disciplines kritisch tegenover deze aanname dat deze gevormde behoefte zijn oorsprong vindt in het ‘nieuwe terrorisme’. Zij bepleiten dat geen sprake is van dit nieuwe fenomeen, en zodoende dit niet kan dienen als verklaring voor het overheidsoptreden op het gebied van contraterrorisme.167 De argumenten die vóór deze laatste stelling pleiten worden hieronder uiteengezet.

Op het argument van de regering dat het hedendaagse terrorisme gekenmerkt wordt door een louter religieus gekleurd karakter, reageert Scott Appleby168 met het argument dat een zodanige vorm van een zuiver religieuze groepering bijna nooit voorkomt. Een dergelijke groepering handelt aldus hem voornamelijk uit sociaaleconomische of etnisch-nationalistische beweegredenen, die enkel zijn beïnvloed door religieuze gedachtegangen.169 Bewegingen met dezelfde drijfveer en achterliggende ideologieën zijn reeds te bespeuren in het verleden. Ook het reactieve en bloedlustige karakter van het hedendaagse terrorisme is geen nieuw verschijnsel. Dit meent Appleby naar aanleiding van zijn bevindingen omtrent het ‘exceptionalisme’. Het streven naar zoveel mogelijk slachtoffers komt volgens hem voort uit de inmenging van derden in de uitoefening van hun religie en dagelijkse leven, waardoor alle buitenstaanders als vijand worden gezien. Dit verschijnsel komt buiten de hedendaagse jihadistische groeperingen vaker voor en is, aldus Appleby, niet specifiek typerend.170

De Duitse terrorisme expert Peter Waldmann meent dat het handelen vanuit nieuw ontwikkelde ideologieën, als gevolg van de ontkoppeling van een bepaalde groep met de samenleving, niet uitsluitend kan worden herleid naar de hedendaagse religieuze groepen. Dit fenomeen was reeds waarneembaar in de jaren zestig en zeventig, bij de toen actieve sociaal-revolutionaire bewegingen.171

166 Zie bijvoorbeeld: Kamerstukken II 2003-04, 29 754, nr.1; Kamerstukken II 2004- 2005, 29 754, nr. 5; Kamerstukken II 2003-04, 27 925, nr. 123.

167 Zie voor een uitgebreidere discussie: Spencer 2006.

168 Professor Geschiedenis aan de Notre Dame Universiteit (VS), gespecialiseerd in religie. 169Appleby 2000, p. 276-279; Eikelenboom 2007, p. 254.

170 Appleby 2000, p. 19 e.v.; dit was volgens hem waarneembaar bij islamitische groeperingen in Egypte,

christelijke milities in de Verenigde Staten en de sekte genaamd Gush Emunim gevestigd in Israël; Eikelenboom 2007, p. 255.

171 Waldmann 2005, p. 99 e.v. en p. 207 e.v.; in deze uitspraak doelde hij op de bewegingen die waren

Tevens wordt het kenmerkende globale karakter van het moderne terrorisme tegengesproken door de Ierse politicoloog en terrorismespecialist Louise Richardson. Het globale karakter is er volgens haar altijd al geweest. Zij verwijst naar de actieve internationale groeperingen van de vorige eeuw in Nederland, zoals de ETA, de IRA en de Zuid-Molukkers. Tevens merkt zij hierbij op dat het als doelwit kiezen van soft targets evenmin een nieuw fenomeen is. Ter verklaring van deze stelling wordt gewezen op de gekaapte treinen in Nederland en de aanslagen op vliegvelden en metro’s in Israël en Japan.172 Bij de aanslag in Japan werd gebruik gemaakt van een non-conventioneel wapen: gifgas.

De stelling dat het concept van de zelfmoordterrorist typerend is voor de religieuze groeperingen van deze eeuw, wordt onder de loep genomen door onderzoeksjournalist Siem Eikelenboom. Hij beaamt dat hedendaags met meer frequentie sprake is van zelfmoordaanslagen, maar stelt dat het ontbreken aan respect voor het leven een eeuwenoud verschijnsel is en dat dit gegeven niet enkel de hedendaagse religieuze extremisten karakteriseert.173

Ten slotte weerlegt Maartje van der Woude174 de bewering dat de aanwezigheid van homegrown terroristen tekenend is voor het moderne terrorisme. Zij stelt dat door de kenmerken en het ontstaan van de groep de Rode Jeugd, deze groep te bestempelen valt als een homegrown terroristische organisatie. Het ontstaan en tevens het bestaan van homegrown groepen valt, aldus Van der Woude, niet als nieuw te bestempelen.175 Eveneens maakte Eikelenboom ook de vergelijking van de huiskamerbijeenkomsten van de Hofstadgroep en de bijeenkomsten van de Rode Jeugd.176

Op basis van bovenstaande argumenten kan als conclusie van deze paragraaf worden gegeven dat het hedendaagse terrorisme zich op meerdere punten laat vergelijken met het terrorisme uit de vorige eeuw. Weliswaar wordt deze vergelijking niet geheel gebaseerd op aspecten van het terrorisme die in de geschiedenis van Nederland zijn terug te vinden. Internationaal kan dus niet worden gesproken over een geheel ‘nieuwe’ vorm van terrorisme. De aspecten van terrorisme op Nederlandse bodem die zich niet laten vergelijken en dus wel kunnen worden gezien als nieuwe verschijningsvorm, kunnen derhalve wel als verklaring worden gegeven voor

172 Richardson 2007, p. 110-145; Eikelenboom 2007, p. 256. 173 Eikelenboom 2007, p. 259.

174 Prof. mr. dr. M.A.H. van der Woude is als universitair hoofddocent Straf-en Strafprocesrecht verbonden aan

het Instituut voor Strafrecht & Criminologie. Tevens is zij hoogleraar Rechtssociologie aan het Van Vollenhoven Instituut.

175 Van der Woude 2009, p. 6. 176 Eikelenboom 2007, p. 259.

de verandering in het overheidshandelen op het gebied van contraterrorisme. Welke andere mogelijke verklaringen daarvoor ook kunnen dienen wordt in de volgende paragraaf besproken. 5.2 Verandering naar aanleiding van dreiging en angst

Ter aanvulling op de vorige paragraaf wordt in de volgende paragrafen een aantal andere mogelijke verklaringen voor de verandering in het overheidshandelen op het gebied van contraterrorisme uiteengezet. Deze uiteenzetting zal geschieden aan de hand van beschouwingen van experts uit het wetenschapsgebied wat zich bezighoudt met, of gerelateerd is aan, terrorisme(bestrijding).

Edwin Bakker177 stelt dat de ontwikkeling en aanscherping van het CT-beleid afhankelijk is van de mate van angst die heerst in de samenleving. Hij meent, met het oog op het effect van terrorisme; het creëren van angst en onrust, dat de mate van deze angst direct verbonden is met de efficiëntie van het gebezigde CT-beleid. Volgens Bakker zorgt de angst voor terrorisme voor een toename van terrorisme. Het wegnemen van dergelijke angst moet daarom centraal staan. Hierbij benadrukt hij dat de impact en de daarmee samenhangende angst voor een terroristische aanslag grotendeels afhangt van de publieke reactie van zowel de politiek als de media.178 Als oplossing voor de angst en onrust moet de focus worden gelegd op het vergroten van de weerbaarheid en veerkracht van de samenleving. Dit zou volgens Bakker kunnen worden bewerkstelligd door het verschaffen van fundamentele informatie over de strekking van terrorisme en het bieden van nuttige handelingsperspectieven. Zichtbare maatregelen zijn nodig om de angst en onzekerheid rond terrorisme te beïnvloeden. Dit zou in de vorm van een geruststellende verklaring van de minister-president kunnen worden gerealiseerd, waarin bijvoorbeeld het gebruik van de term ‘oorlog’ moet worden vermeden.179 Opmerkelijk is de mening van de Duitse ex-minister Gerhart Baum die loodrecht tegenover de mening van Bakker staat. Hij is van mening dat politieke leiders überhaupt niet in staat zijn de impact van een terroristische aanslag te beheersen dan wel te beperken.180 Desalniettemin sluit de gedachtegang van Bakker wel aan op enkele uitlatingen van crisisexpert Uri Rosenthal, waarin hij de nadruk legt op het belang van een beleid dat zich richt op het stroomlijnen van angst, onrust en

177 Prof. dr. Edwin Bakker is hoogleraar Terrorisme en Contraterrorisme aan de Universiteit Leiden tevens

directeur van het Institute of Security and Global Affairs.

178 Bakker 2002, p. 4. 179 Bakker 2006b, p. 202-203. 180 Baum 2004; dd. elf november.

maatschappelijke stress. Een dergelijk beleid zou de weerbaarheid van de samenleving verbeteren en zodoende de terroristen niet in de hand spelen.181

5.2.1 Verandering naar aanleiding van de mate in openbaarheid van overheidsinformatie De stelling aangaande het tegengaan van angst en de rol van de overheid daarin uit de vorige paragraaf, draagt gelijktijdig bij aan de discussie omtrent de mate van openbaarheid van overheidsinformatie inzake terrorisme. Het gaat hierbij om informatie over de terroristische dreiging en de daarmee samenhangende maatregelen ter bevordering en ontwikkeling van het CT-beleid. Erwin Muller182 stelt dat legitimiteit van maatregelen afhangt van een eenduidig beeld van de dreiging en dat dit te maximaliseren valt door meer openheid van informatie.183 Dit sluit aan bij de stelling van de Canadese schrijver en oud-politicus Michael Ignatieff. Hij stelt dat een breder beeld van de feitelijke dreiging bijdraagt aan een redelijker en weloverwogen debat betreffende de invulling en grenzen van de terrorismebestrijding in een democratische rechtsstaat.184 Deze gedachtegang staat haaks op die van de terrorismebestrijders vóór 2001. In deze periode werd getracht een minimaal inzicht te geven van zowel de dreiging als de daadwerkelijk genomen maatregelen.185 Dat de bestrijding achter gesloten deuren plaatsvond werd gelegitimeerd met de aanname dat de publieke mening over het beleid alleen afhankelijk was van de algemene afloop van een terroristische aanslag.186 De noodzaak om het publiek inzicht in de besluitvorming en het beleid te verschaffen bestond derhalve niet. 5.2.2 Verandering naar aanleiding van maatschappelijke verschuivingen

Verder verdient opmerking dat Van der Woude bepleit dat de Nederlandse terrorismewetgeving afhangt van de ‘staat’ van de samenleving. Zij stelt dat meerdere verschuivingen hebben plaatsgevonden in de Nederlandse maatschappij en cultuur. Dit ging gepaard met de verandering van de verticale verhouding tussen burger en overheid. Het verhoogde risicobewustzijn en de krimpende risicoacceptatie en verdraagzaamheid liggen hieraan ten grondslag. De veiligheidsverwachting van de burgers in de huidige voorzorgcultuur zou hoger zijn dan in de voormalige schuld- of risicocultuur, welke reden zij hanteert als uitgangspunt voor het overheidsoptreden aangaande de bestrijding van het terrorisme.187

181 Rosenthal, Muller & Ruitenberg 2004, p. 417-418.

182 Prof. mr. dr. E.R. Muller, hoogleraar Veiligheid en Recht aan de Universiteit Leiden. 183 Muller 2006, p. 487.

184 M. Ignatieff 2004.

185 Eikelenboom 2007, p. 198, 202, 204 en 207. 186 De Graaf 2010, p. 34.